dinsdag 17 januari 2012

Meer onderzoek nodig om effecten digitaal lezen te begrijpen (Bibliotheekblad)


Meer onderzoek is nodig om de effecten van digitaal lezen voor leesbevordering in kaart te brengen. Die conclusie trok Stichting Lezen vrijdag na afloop van de kennisdag die zij over dit thema organiseerde.
Om te zeggen dat er al veel digitaal gelezen wordt, is overdreven. Uit de laatste cijfers – vorige week bekendgemaakt door de CPNB – blijkt dat in 2011 slechts 1,6 procent van alle verkochten boeken een e-boek was. In omzet is de markt van het digitale boek nog kleiner: 1,3 procent. Maar digitaal lezen groeit wel: de absolute aantallen zijn een verdubbeling ten opzichte van 2010. Er zijn steeds meer e-boeken te koop of te leen. Steeds meer mensen proberen het eens. En steeds meer nieuwe toepassingen maken van digitaal lezen een fundamenteel andere ervaring dan het lezen van papier.
Om te laten zien hoe anders digitaal lezen is, vertelde de auteur Sidney Vollmer over de app voor de iPad die hij bij zijn debuutroman Alles smaakt naar chocola heeft laten maken. De tekst is verrijkt met links naar Youtube-filmpjes en Wikipedia-uitleg van alle muziek, film, locaties en dergelijke die in het boek worden genoemd. Zo ontstaat wat Vollmer het 3D-lezen noemt: je leest niet alleen het verhaal, maar kan bij iedere culturele referentie in het diepe duiken. Ook kan de lezer de tekst per pagina laten voorlezen door de auteur, op ieder gewenste plek een samenvatting van het voorafgaande krijgen en het fragment bladmuziek dat Vollmer schreef horen door met er mijn vinger overheen te schuiven.
Tegelijk imiteert Vollmers app zo veel mogelijk een papieren boek. Het vernieuwendst is de vergeling van de achtergrondkleur: hoe verder in het boek je komt, hoe geler. Zo krijg je als lezer toch een gevoel hoe ver je in het boek komt. Ook heeft het hoofdmenu de vorm van een bladwijzer die je als het ware tussen de bladzijde kunt leggen als je bijvoorbeeld even de samenvatting van het voorafgaande wilt lezen.
Dat de nieuwe markt met zulke producten het leesbevorderingsbeleid beïnvloeden is duidelijk. De vier succesfactoren van leesbevordering die Stichting Lezen onderkent worden er allemaal door geraakt, zo somde projectleider Daan Beeke op. Het boekenaanbod verruimt. De rol van professionals verandert als boekhandels en bibliotheken verdwijnen door de digitalisering. De rol van ouders en vrienden kan groter worden als het sociaal lezen groeit, omdat lezers makkelijk de digitale aantekeningen van eerdere lezers kunnen zien. En tot slot: de tijd en aandacht voor lezen verschuift. Je kunt immers, wachten op de trein, lezen op je iPhone. Maar dan misschien een gratis beschikbare klassieker. En vluchtiger, omdat je al snel moet instappen.
Over de veranderingen van het leesmedium vertelde Wiebe de Jager, uitgever en digitaal expert. Na een schets van de evolutie van verschillende typen apparaten – van e-readers tot iPad– en schermtechnologieën concludeerde hij: de markt groeit naar één apparaat dat alle mogelijkheden in zich verenigd. Lezen kan je dan overal op, zelfs op digitale wasmachines die Samsung onlangs introduceerde. Belangrijker dan de hardware zijn de nieuwe applicaties die voor het lezen worden ontwikkeld. Het sociaal lezen werd al genoemd, maar ook bijvoorbeeld augmented-reality. Daarmee kun je via je smartphone informatie krijgen over de plekken die je in beeld neemt.
Behalve het product, verandert ook het lezen als proces, vertelde boekhistoricus Adriaan van der Weel van Universiteit Leiden. Het scrollen op een scherm leidt niet alleen tot een andere fysieke ervaring dan het omslaan van papier, maar ook tot een ander tektsbegrip of tot de noodzaak om meer te navigeren. Digitaal lezen vraagt ook meer aandacht. Het stimuleert multitasking (zie Vollmers app). Men leest kortere stukken en moet daardoor meer zelf interpreteren om een coherent beeld te krijgen. Digitaal lezen verandert volgens Van der Weel zelfs de hersenen.
Maar bovenal betoogde hij: er is niet meer dan anekdotisch bewijs, meer onderzoek is nodig. Alle beweringen die hij deed – samengevat in bovenstaande alinea – zijn niet meer dan hypotheses. Hij is dan ook bezig met het opzetten van de internationale multidisciplinaire onderzoeksgroep E-READ: Evolution in Reading in the Age of Digitisation.
Tot slot liet Peter Nikken van het Nederlands Jeugdinstituut zien hoe populair andere media al zijn bij de jeugd. Per dag is er 320 uur kinder-televisie te zien. Twintig procent van de kleuters heeft al een eigen tv op de kamer. Gemiddeld zijn kleuters per dag een half uur online en peuters zeven minuten. Als je alleen die peuters meetelt die online zijn, is dat gemiddeld zelfs een uur per dag. Anders dan bij lezen, waar alleen maar positieve effecten van bekend zijn, kan dit mediagebruik leiden tot overgewicht, slechtere taalontwikkeling en minder fantasie. De vraag is hoe je e-boeken – boek en digitaal medium tegelijk – hierin moet passen. Daarop kon Nikken geen antwoord geven. Ook hij zei dat meer onderzoek nodig is.
Na een korte, zoals gebruikelijk veel kanten op vliegende discussie kon Stichting Lezen dan ook niet anders concluderen dat inderdaad meer onderzoek nodig is. De Stichting heeft al als taak onderzoek te initiëren en de resultaten daarvan te vertalen in leesbevorderingsacties of daarmee andere partijen, zoals bibliotheken, te stimuleren de juiste richting in te slaan. Maar directeur Gerlien van Dalen beloofde dat onderzoek in het beleidsplan dat de stichting over enkele weken moet inleveren bij het ministerie van OCW, nog ‘gerichter’ op de agenda staat.

(Gepubliceerd op Bibliotheekblad.nl, 17 jan. Zie hier. Een verkorte versie verscheen op Boekblad.nl)

maandag 16 januari 2012

Lees ik wat iedereen leest? (in 2011)

In de top 100 van bestverkochte boeken van 2011: in ieder geval alle goedlopende titels in mijn specialisme, de Nederlandstalige literatuur. En nee, daar reken ik Kluun en Rita Spijker niet onder. Daarnaast de betere non-fictie (zij het zeker niet alles in deze categorie), de voorleesboeken (idem), wat vertaalde literatuur en de boeken van auteurs die ik heb geïnterviewd. In totaal kom ik zo op 22 titels. Geen slechte score, vergelijkbaar met voorgaande jaren. Overigens heb ik maar een minderheid ook in 2011 gelezen. Een stuk of 9. Maar ook dat is geen slechte score. In de totale top 100 van 2011 staan maar 67 titels die ook in dat jaar zijn verschenen.


3 Herman Koch - Zomerhuis met zwembad

9 Peter Buwalda - Bonita Avenue

15 Jamie Oliver - Jamie in 30 minuten

25 Herman Koch - Het diner

33 Karina Schaapman - Het muizenhuis. Sam en Julia

36 Arthur Japin - Vaslav

42 David van Reybrouck - Congo. Een geschiedenis

47 A.F.Th. van der Heijden - Tonio

51 Bibi Dumon Tak & Noëlle Smit - Fiet wil rennen

56 Laurent Binet - HhhH

57 Anna Enquist - De verdovers

61 Annie M.G. Schmidt - Jip en Janneke

63 Eric Carle - Rupsje Nooitgenoeg

64 Kader Abdolah - De koning

71 Reid, Geleijnse & Van Tol - Het afzien van 2011

72 Marente de Moor - De Nederlandse maagd

83 Ravelli - De vliegenvanger

95 Saskia Noort - Afgunst & Een goed huwelijk

96 Adriaan van Dis - Tikkop

97 Saskia Noort - De eetclub

98 Maarten ‘t Hart - Dienstreizen van een thuisblijver

100 Niccolò Ammaniti - Ik haal je op, ik neem je mee

zondag 15 januari 2012

Des romans français: Virginie Despentes, 'Apocalyps baby'


Waar is Valentine?

‘Het leek haar mooi, een leven dat zich geheel in stille eenzaamheid afspeelde, zonder dat er iets gebeurde, niets opwindends en niets treurigs.’ In de met de Prix Renaudot 2010 bekroonde roman van Virginie Despentes, Apocalyps baby (vertaald door Kiki Coumans), geldt voor geen van de personages dat er niets opwindends in hun leven gebeurt, zeker niet in dat van de vrouw die deze gedachte heeft: een privé-detective met de bijnaam de Hyena, een lesbische vrouw met een gewelddadig verleden die geen blad voor de mond neemt en bang is voor niemand. Zij wordt ingeschakeld door Lucie, een onzekere en onopvallende jonge vrouw die voor een ander detectivebureau werkt en een meisje van een rijke familie moest volgen. Dat meisje, Valentine, is haar in de metrogangen ontsnapt en nu wil haar familie dat ze koste wat het kost wordt teruggevonden. Niet uit liefde, zoals later blijkt, maar om heel andere zaken.

Apocalyps baby is een explosieve roman waarin de lezer als het ware door een portrettengalerij wordt gesleept en bij ieder schilderij even de tijd krijgt om de geportretteerde diep in de ogen te kijken om een puntje van de sluier van zijn of haar leven op te lichten. Neem de vader van Valentine, een schrijver die maar niet door wil breken en zijn eigen boeken bij de Fnac bestelt om zo hoger op de bestsellerlijst te komen. De stiefmoeder van Valentine die bang voor haar is en zich vooral bekommert om haar eigen dochters. De moeder van Valentine die haar dochter toen ze één was verliet om zich te storten in een leven vol drugs, drank, mannen en geld. De neef van Valentine, die moslim is en alles wat westers is veracht, maar niet schroomt om met zijn nichtje het bed te delen.
Het zijn de mensen om Valerie heen, die allemaal een stukje van de grote zoekpuzzel in handen hebben, een puzzel met de titel: waar is Valentine? Lucie en de Hyena zijn haar op het spoor. Eerst in Parijs, daarna in Barcelona, en in alle hoeken van de maatschappij. Zoals Lucie aan het einde van hun tocht tegen de Hyena verzucht:

‘“Nou hebben we de nazi’s gehad, de moslims, de burgerlijke types uit het 16e arrondissement… en nu moeten we de Kerk en extreem-links ook nog doen? Dat is toch zeker een grap?”
“Dat is de weg die zij heeft afgelegd… op die manier heeft ze de zaak in ieder geval van alle kanten bekeken.”’

Hoewel Valentine degene is om wie het draait en van wie de lezer uiteindelijk het meest volledige beeld krijgt, zijn Lucie en de Hyena de hoofdpersonen. Ze zijn tegenpolen die door hun zoektocht, die niet langer dan zeven dagen duurt, langzaam naar elkaar toegroeien, een mooie, consistente onderlaag in het hectische boek.
Wanneer ze in Barcelona samen in een café zitten, biecht Lucie op dat ze een nacht met een vrouw heeft doorgebracht. De Hyena feliciteert haar:

‘“Maar los daarvan, geloof me, dit wordt de mooiste tijd van je leven: heteroseksualiteit is net zo natuurlijk als de elektrische omheining waar koeien tussen staan. Nou beste meid, welkom in het echte leven.”
En voor de eerste keer sinds we elkaar kennen voel ik een glimlach opkomen om zo’n idiote verklaring.’

Despentes bedient zich vaker van krachtige en grappige aforismen.

‘De taal die mensen spreken bepaalt de vorm van hun lippen: de lippen van Spaanse vrouwen zijn groter door de klinkers, en gespierd door de accenten. Ze nodigen uit om gekust te worden.’

Maar de Apocalyps is niet het einde van het boek. In het laatste hoofdstuk volgen we Lucie, de enige hoofdpersoon die vanuit het ikperspectief wordt beschreven. De enige ook die een soort nabeschouwing geeft, over de gebeurtenissen en over haar eigen leven.

‘Ik heb het verhaal zo vaak aan mezelf verteld dat ik uiteindelijk ben gaan opschrijven wat ik nog wist. De scènes die ik zelf niet heb gezien, heb ik erbij bedacht, zodat het verhaal overeind blijft, zoals ik me voorstel dat het is gebeurd.’

Dat is fictie: je voorstellen hoe het is gebeurd, het liefst levendig, kleurrijk en met vaart. En dat is Despentes goed gelukt.

(Eeerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 29 okt 2011)

zaterdag 14 januari 2012

Tom Lanoye is geen ‘Lannooie’ (Knack)

In Nederland zegt men vaak ‘Tom Lannooie’. Een heruitgave van al zijn prozawerk moet begin volgend jaar voorgoed een eind maken aan die foute uitspraak. Zie mijn bericht van gisteren: Ook op het omslag van het Boekenweekgeschenk staat Lanoye fonetisch gespeld.


Zo vaak als Tom Lanoye in Nederland niet verkeerd is aangesproken. Zelfs op zijn uitgeverij, vertelt vormgever Gert Dooreman, spreekt iedere nieuw aangenomen receptioniste de schrijver – tot zijn grote irritatie – fout aan: ‘goedemorgen meneer Lannooie’.

Met de Boekenweek van volgend jaar, waarvoor Lanoye het geschenk heeft geschreven dat in een oplage van minstens 900.000 exemplaren wordt verspreid, diende zich eindelijk een kans aan om de Nederlanders duidelijk te maken dat het Lanoye op zijn Frans moet zijn.

‘Toen ik met Tom de nieuwe vormgeving van de heruitgaven voor de Boekenweek besprak, vertelde hij me dat ze daar allemaal Lannooie zeggen,’ vertelt Dooreman. ‘Ik zei toen: waarom schrijven we je naam er dan niet fonetisch op? In het begin zou het zelfs de blikvanger zijn, nu is het gebruikt als element.’

Maar hoe schrijf je Lanoye fonetisch? Dooreman: ‘Dat staat natuurlijk nergens. Tom heeft daar zelf verschillende mensen over gecontacteerd.’ Zo is het [lanwa:] geworden, dat bij elke heruitgave direct onder de auteursnaam en de titel staat.

In totaal verschijnt de fonetische weergaven van Lanoye op vijf boeken. Daaronder de autobiografische boeken Een slagerszoon met een brilletje, Kartonnen dozen en Sprakeloos die uitgeverij Prometheus begin volgend jaar presenteert als ‘De Wase trilogie’.

‘En mag ik nog wat vertellen over het omslag?’, zegt Dooreman. ‘In het omslag is een gat uitgekapt, waardoor je een deel van de foto ziet die daaronder in zijn geheel te zien is. Dat is niet goedkoop, maar als Tom iets een goed idee vindt, zet hij door en is het toch gelukt. Voor een redelijk goede prijs ook.’

Voor iedere heruitgave heeft Dooreman een bestaand beeld gebruikt. Behalve voor De monstertrilogie, waarin een foto van Joke Devynck staat – die de hoofdrol speelt in de verfilming van de romanserie die de VRT dit najaar uitzendt op Een.


(Gepubliceerd op Knack.be, 26 juli 2011)

vrijdag 13 januari 2012

Boekenweekgeschenk Lanoye gaat over neergestort Sovjet-vliegtuig in Bellegem (Knack)

Het Boekenweekgeschenk van Tom Lanoye gaat over een neergestorte MiG-23 in Bellegem (bij Kortrijk) in 1989. Vanaf 14 maart zijn 61.000 exemplaren gratis te krijgen in de Vlaamse boekhandel.


Het geschenk heet Heldere hemel. Het omslag van de novelle toont een infographic van het VRT Journaal van 4 juli 1989. Deze dag vloog een Russische spionagevliegtuig het NAVO-gebied in. Onbemand, zo bleek al snel. Toen de brandstof op was, stortte het neer op een West-Vlaams woonhuis. In de brand die ontstond ontplofte de ammunitie aan boord van het vliegtuig. Een jongen van 19 jaar vond daarbij de dood. Het vliegtuig neerschieten bleek niet te kunnen omdat de brokstukken dan overal in een straal van vijftig kilometer terecht zouden komen.

Na vertoning van het journaal-item bij de presentatie van de komende Boekenweek in Amsterdam, vroeg Tom Lanoye wie zich dit nieuws dat dagenlang de voorpagina beheerste nog herinnerde. Slechts één persoon stak zijn hand op: dat was uitgerekend directeur Eppo van Nispen van de CPNB – als organisator van de Boekenweek de opdrachtgever van Lanoye, voor wie dit nieuws in een vorig leven als tv-journalist zijn allereerste klus was.

‘Mij is het in ieder geval bijgebleven,’ zei Lanoye, ‘omdat ik mij geen blinder noodlot kan voorstellen: een vliegtuig die letterlijk als deus ex machina uit de lucht komt vullen. Rond dit feit heb ik een internationale en familiale geschiedenis geschreven. Internationaal omdat het in volle koude oorlog was, maar wel in het jaar waarin Polen zijn eerste verkiezing hield en de muur viel. En het gebeurde uitgerekend op the fourth of July, toen de Amerikanen aan het feestvieren waren. Krankzinnig gewoon.’

Het eerste exemplaar van Heldere hemel werd aan Lanoye uitgereikt door Mark Eyskens, indertijd minister van Buitenlandse Zaken. Hij prees het ‘schitterende’ verhaal – overigens net als Lanoye zelf zonder iets over de inhoud los te laten. Hij noemde Lanoye ‘een van onze grootste levende auteurs’ en – tot grote hilariteit van de aanwezigen – ‘in de toekomst een van onze grootste overleden auteurs.’ Ook dan zal Lanoye’s werk immers gelezen blijven worden.

De presentatie van de Boekenweek stond naast het geschenk van Lanoye in het teken van de eerste Vlaams-Nederlandse samenwerking. Van Boek.be en de Nederlandse Taalunie tot Lanoye en Eyskens sprak iedereen de hoop uit dat het uitdelen van het Boekenweekgeschenk in Vlaanderen geen eenmalige actie is. Lanoye beloofde zich te gedragen ‘als een maniakale Lady Gaga van de Lage Landen als ambassadeur van de literatuur opdat [de 77e editie] het begin is van de vernieuwing van de Boekenweek.’

In totaal bedraagt de oplage van ‘Heldere hemel’ 894.000 exemplaren. 61.000 daarvan zijn ingekocht door Vlaamse boekhandels. In verhouding niet zo veel, erkende Boek.be-directeur Geert Joris. Hij verklaarde dat uit het feit dat het publiek in Vlaanderen gewoon is boeken te krijgen, vooral bij kranten en tijdschriften. Hij verwachtte dat dit aantal de komende jaren tenminste zal verdubbelen. Overigens wijkt het geschenk voor Vlaanderen iets af: in de Nederlandse editie wordt de auteur in het voorwoord iets nadrukkelijker geïntroduceerd.

De Boekenweek duurt van 14 tot en met 24 maart, maar het geschenk is in Vlaanderen bij aankoop van ten minste 12,50 euro aan Nederlandstalige literaire boeken te krijgen tot en met 31 maart. Dan sluit Boek.be de literaire lente af, die niet langer rond 24 actieboeken maar aansluitend rond de novelle van Tom Lanoye draait.


(Gepubliceerd op Knack,be, 12 jan 2011)

maandag 9 januari 2012

Veters strikken in het Engels? Waarom niet? (Taalschrift)


Heeft het voordelen als leerlingen bijvoorbeeld aardrijkskunde krijgen in een of meer andere talen dan het Nederlands? En zo ja, op welke leeftijd begin je daar dan mee? Hoogleraren Piet van Avemaet en Kees de Bot antwoorden.

Wat is het toch heerlijk om te zien hoe kinderen een tweede taal leren. Zes jaar lang gaf Clair Mulder-Haan in het Engels les aan kinderen van vier en vijf jaar oud. Puur genieten noemt ze dat op de site van het Foreign Language in Primary School Project (FLiPP). Kinderen leren geen taal, omdat ze denken dat het handig of goed voor hen is, maar omdat ze merken dat ze het nodig hebben. Om de les in het Engels te kunnen volgen bijvoorbeeld. En dan gaat het eigenlijk vanzelf. ”Na vijf minuten merken ze al niet meer dat ik geen Nederlands met ze praat”, zegt Mulder-Haan. ”Het gebeurt zelfs dat ze na een uur vragen: gaan we ook nog Engels doen?”

Lees het vervolg hier.

zondag 8 januari 2012

Interview: Herman Koch over 'Zomerhuis met zwembad' (BOEK)

Herman Koch heeft zijn eigen stijl gevonden. De 57-jarige schrijver moest er lang naar zoeken. Zijn werk voor televisie zat hem in de weg. Maar nu lijkt het schrijven hem moeiteloos af te gaan. Zijn nieuwe roman is zelfs beter dan de roman waarmee hij doorbrak naar een groot publiek. Zomerhuis met zwembad is perfect van opbouw en met merkbaar veel plezier geschreven.


'Vroeger zeiden mensen weleens: in je boeken ben je niet zo leuk als op tv'


Marc Schlosser is huisarts in een wijk vol toneelspelers, schrijvers en balletdansers. Als hij iets heeft geleerd van de uitnodigingen die hij krijgt voor vernissages, boekpresentaties en premières is het wel dat je de kunstenaar nooit moet vertellen wat je van zijn werk vindt. Nooit. Al die artistieke types raken alleen maar van slag van een eerlijke mening. Zorg dat je gezien bent. Zeg dat je de voorstelling fantastisch vond. Bewonder het ontroerende einde. Drink je glas champagne leeg. En je kan naar huis.

Alleen tegen zijn schepper hoeft de hoofdpersoon van Zomerhuis met zwembad zich niet in te houden. Herman Koch (1953) kan alle kritiek hebben. ‘Tijdens lezingen probeer ik de mensen in de zaal uit te lokken om te zeggen wat ze echt van Het diner vinden,’ zegt hij. ‘Ik heb er een paar trucjes voor om mensen iets negatiefs te laten zeggen. “Dat lange stuk in het midden was wel vervelend, hè,” zeg ik. Of: ‘Wie vond het jammer dat de hoofdpersoon een ziekte had?” Dan krijg je tenminste discussie.’


Maar welke kritiek kun je hebben op zijn nieuwe roman? Zomerhuis met zwembad is een meeslepende whodunnit. Waarom is Marcs patiënt Ralph Meier dood? Waarom maakt de weduwe hem uit voor moordenaar en moet hij bij het Medisch Tuchtcollege verschijnen? Koch geeft steeds precies zo veel antwoord op de vragen die hij oproept dat de lezer geïntrigeerd doorleest zonder ooit het gevoel te krijgen dat de auteur bewust informatie voor hem achterhoudt.

Prachtig om te lezen zijn de fantastische medische scènes waarin het boek grossiert. Over het effect op een duik in een koude zee met een volle maag. De operatie aan zijn ontstoken oog die Marc bij zichzelf uitvoert. Of de HIV-besmetting die een homoseksuele komiek heeft opgelopen omdat hij niet naar de mondhygiënist is geweest en toch iemand in zijn mond heeft laten klaarkomen. Steeds geven de zakelijke gepresenteerde details van de huisarts je de kriebels – of lachstuipen.

De perfecte opbouw en het merkbare schrijfplezier maken Zomerhuis met zwembad beter dan Het diner, waarmee Koch twee jaar geleden doorbrak naar het grote publiek. De erfelijke ziekte van hoofdpersoon Paul Loman als verklaring voor zijn gewelddadig gedrag ontnam – voor mij – de urgentie aan het ethisch dilemma dat de auteur opwierp: wat als je kind een misdaad heeft gepleegd? Ook de lange bekentenis van Paul over de oorsprong van de ziekte haalde – voor mij – de vaart uit het verhaal.

‘O ja?,’ reageert Koch. ‘Ik ben eigenlijk blij dat je dat zegt. Ik vind Zomerhuis met zwembad zelf ook beter. Al vanaf het moment dat ik de eerste pagina’s had geschreven. Een huisarts die meteen losgaat: over zijn praktijk, de consulten van twintig minuten, het inwendig onderzoek. Iedere keer als ik die eerste vijf pagina’s overlas, dacht ik: ja, dit is leuk. Het is een verteltoon die me kennelijk ligt. Geen enkel boek heeft me ook zo weinig moeite gekost. Het was alsof het boek er al was.’

Hij vergelijkt Paul Loman met Marc Schlosser. ‘Het diner is een portret van iemand die verhult maar gedwongen wordt alles te bekennen. Alsof hij iemand is die vertelt dat hij niet meer bij ABN/AMRO werkt, vanwege “persoonlijke redenen”, en na lang aandringen toegeeft dat hij uit de kas heeft gestolen. Zomerhuis met zwembad is juist een portret van iemand die direct voluit gaat, alles zegt wat hij vindt, met niemand rekening houdt. Heerlijk, dat allemaal op te schrijven.’


Kochs werk lijkt sterk plotgedreven. Dat maakt het ook moeilijk om meer over Zomerhuis met zwembad te vertellen. Ralph ontmoet Marcs vrouw Caroline op een première, kijkt verlekkerd naar haar ‘als naar een smakelijk hapje’, en nodigt Marcs gezin prompt uit om tijdens de vakantie langs te komen bij het zomerhuis uit de titel, waar hij zelf met zijn gezin verblijft. Dit moet genoeg zijn. Elk detail dat je aan deze synopsis toevoegt, zou iets van het leesplezier verpesten.

‘Toch begint het voor mij met een stem’, zegt Koch. ‘Ik bedenk nooit eerst een dichtgetimmerd plot. Juist het openhouden van de mogelijkheden geeft me het plezier om ‘s ochtends weer door te werken aan een boek. Ik denk hooguit zo’n dertig bladzijdes vooruit. Ik heb wel altijd het einde voor ogen. Niet meer dan de laatste scène. Met welke plotwendingen ik daar moet komen, weet ik vaak pas op het laatste moment. In deze roman was dat twee dagen van tevoren.’

De consequentie van die aanpak is dat Koch ook veel mogelijkheden móet openlaten. ‘In het begin van Zomerhuis met zwembad zitten twee gesprekken die worden afgebroken. Ralph die op zijn sterfbed tegen Marc zegt dat hij tegen haar moet zeggen dat het hem spijt. En zijn vrouw Judith die Marc uitmaakt voor moordenaar. Van beide gesprekken wist ik toen nog niet hoe die verder zouden gaan. Maar toen ik het had, hoefde ik maar een of twee zinnen in deze dialogen te veranderen.’

Om dezelfde reden – het behoud van zijn eigen schrijfplezier – doet Koch geen research. Al die ziektes die Marc uitputtend beschrijft, heeft de auteur verzonnen. ‘Stel je voor: heb ik mooi idee, blijkt uit de research dat het niet kan. Zonde. Er zal na verschijnen best een specialist opstaan die roept: dit kan niet. Maar dat maakt me niet uit. Als het voor de gemiddelde lezer maar geloofwaardig is. En dat is het. Uit mijn eigen vrienden- en familiekring ken ik genoeg echte ziektegeschiedenissen.’


Ook al vindt Koch zijn nieuwe roman beter dan Het diner, zijn grootste succes blijft hem zeer dierbaar. In het spoor van 450.000 verkochte exemplaren groeide ook de belangstelling voor zijn eerdere werk. Stap voor stap brengt zijn nieuwe uitgeverij Ambo/Anthos daarom zijn hele oeuvre – zeven romans, vier verhalenbundels – opnieuw in een uniforme vormgeving op de markt. Alleen zijn columns hoeven van Koch niet te worden herdrukt. Te tijdgebonden.

Als te zijner tijd een selectie verschijnt van zijn beste en nooit eerder gebundelde verhalen, kan iedereen lezen dat Koch niet altijd een auteur van zulke plotgedreven boeken is geweest. Sinds hij – zeventien, achttien jaar oud – ontdekte dat hij ‘van het schrijven best wel eens mijn beroep kon maken’, prutste hij eindeloos aan korte vormexperimenten die dertig jaar geleden in de mode waren. Een verhaal in de vorm van een reisgids bijvoorbeeld, zoals ook de Oostenrijker Peter Handke die toen schreef.

‘Het eerste verhaal dat ik naar een literair tijdschrift stuurde, werd gelijk geplaatst. In Newfoundland, dat maar kort heeft bestaan. Ik had er lang mee gewacht omdat ik mijn verhalen nooit aan iemand durfde te laten lezen, behalve dan aan vrienden. Ik zat er maar aan te schaven en te verbeteren. Later bracht ik acht verhalen naar de uitgeverij van Newfoundland. Zij raadde me aan ze nog eens om te werken. Daar had ik geen zin meer in, ik wilde deze publiceren en iets nieuws schrijven.’

Gelukkig wilde Meulenhoff de verhalen wel ongewijzigd publiceren. De voorbijganger kende weinig succes. ‘Ik schaam me totaal niet voor deze verhalen. Het is jeugdwerk. Maar in wat het is, is het best gelukt. Dat het achteraf een kalm begin was, vind ik ook geen probleem. Ik had helemaal niet te klagen. Ondanks dat het een dun boekje was, is het overal besproken. Ik weet nog dat een recensent oordeelde: deze verhalen zijn geschreven door iemand met kloten.’


De eerste keer dat Koch het gevoel had dat hij doorbrak, was toen hij eind jaren tachtig Red ons, Maria Montanelli schreef. Het idee dat hij persoonlijk proza moest schrijven in plaats van ‘goed geschreven verhalen die keurig in elkaar zaten’, kwam als een bevrijdend besef. In heel zijn oeuvre is zijn eerste roman ‘het werk waarvan het temperament en de emotie het meest overeenkomt met het moment waarop ik het schreef’. Het was het boek waarvan Koch voelde: ‘dit moet ik nu doen’.

Hij was een jaar of dertig, zat al bijna een jaar in Spanje en had daardoor precies de goede afstand in tijd en plaats van de jeugd die hij wilde beschrijven. ‘Ik dacht over mezelf: wat zit je toch te klagen, eigenlijk ben je een verwend ettertje die het heeft meegezeten in het leven – behalve dan in hoe het er in de familie aan toe ging. Toen besefte ik dat de Montesorrischool waarop ik zat en het Amsterdam-Zuid waar ik opgroeide allemaal flauwekul was. Toen kon ik dat opblazen.’

De naamloze hoofdpersoon die vertelt over de tragische dood van een zwakbegaafde jongen, deed velen denken aan The Cather in the Rye van J.D. Salinger. Voor sommigen te veel. Koch heeft zich er nooit aan gestoord. ‘Red ons, Maria Montanelli is een coming of age-roman. Dat is bijna een genre op zich. Het is kortzichtig om het dan weg te zetten als een tweede Salinger. Bovendien: als ik iemand wilde nadoen, waarom dan een wereldberoemde en geen obscure auteur? Dat zou slimmer zijn geweest.’

Zelf ziet hij meer overeenkomsten tussen Red ons, Maria Montanelli en Zomerhuis met zwembad dan tussen zijn debuutroman en Salinger. ‘Beide boeken zijn geschreven als monoloog van de hoofdpersoon. En niet alleen deze twee boeken. De eerste persoon enkelvoud heeft me altijd gelegen. Juist omdat de verteller alles kan zeggen, maar je ook via reacties van andere personages op hem kunt weergeven hoe anderen naar hem kijken. Dat geeft een interessante gelaagdheid. Toch zal niemand zeggen dat Zomerhuis met zwembad op Salinger lijkt.’


Zo zijn er meer constanten in Kochs oeuvre aan te wijzen die al in zijn eerste roman zitten. De tegendraadsheid bijvoorbeeld. Zoals de hoofdpersoon van Red ons, Maria Montanelli weinig politiek correct te keer gaat tegen het artistieke milieu waarin is hij opgroeit, zo doet Marc Schlosser dat in Zomerhuis met zwembad. ‘Ik heb m’n sterke twijfels bij idealisme. Juist het Montesorri-systeem waarin iedereen vrij is, deugt niet omdat de gedachte erachter zit: wij zijn beter dan de rest.’

Wel wordt de neiging tegenovergestelde meningen op te werpen nu anders ervaren. Twintig jaar geleden ging Kochs verteller in tegen de heersende opinie, door de maatschappelijke verrechtsing is de anti-elitaire Schlosser juist een man van zijn tijd. Typisch is dat hij ageert tegen iedere kunstzinnigheid, maar dierenleed hem week maakt. ‘Dat heb ik er opzettelijk ingestopt,’ zegt Koch. ‘De ergste fascisten zijn vaak dierenvrienden. Hitler. Saddam Hoessein.’

Toch vindt de auteur zelf de hoofdpersoon van zijn nieuwe roman eerder dan nieuw-rechts een ouderwetse conservatief. ‘Ken je de tv-serie Mad Men, die in de jaren zestig speelt? Zo’n man is Schlosser. Zonder schuldgevoel onophoudelijk roken en whisky drinken. Moreel geen enkel probleem met vreemdgaan hebben. Vóór de aanwezigheid van Amerika in Vietnam. Dat is ook het leuke van schrijven: dat je je in een boek kunt uitleven in zo’n personage zonder echt zulke opvattingen te hebben.’


Ondanks de grote eenheid van Kochs oeuvre, wist hij na Red ons, Maria Montanelli niet hoe hij verder moest. Hoe verleidelijk de gedachte ook om een vervolg te schrijven op de instant cultklassieker, hij verwierp hem snel. ‘Ik had daar ook geen zin meer in. Met die opstandige puber had ik niets meer te maken. Je gebruikt altijd je eigen ervaringen in je werk en die jongen was ik niet meer. Vandaar ook dat ik nu als vijftiger boeken schrijf over mannen voor wie het vaderschap zo belangrijk is.’

Pas zeven jaar later verscheen Eindelijk oorlog. ‘Als je mijn oeuvre van voor naar achter leest en dan bij dit boek komt, kun je zien dat het een vroege Koch is waar het zaadje al is geplant, maar het nog niet helemaal is uitgekomen. Sommige passages hebben precies de goede toon. Die laten zien wat voor schrijver ik wilde worden. Mooie persoonlijke verhalen over een jongen die de ervaring van de oorlog zoekt. Afgeronde columns eigenlijk. Maar als roman bleef het los zand.’

Behalve een zoektocht naar de juist vorm zat ook de succesvolle tv-carrière de schrijver Koch in de weg. Sinds 1990 maakte hij met Michel Romeyn en Kees Prins het ieder jaar populairder wordende Jiskefet. ‘Steeds nieuwe personages en nieuwe stemmen verzinnen voor de tv zat mijn creativiteit in de weg. Was ik leeg, maar schreef ik tegen heug en meug door. En ik schreef heel verbrokkeld. Soms lag een nieuwe roman twee maanden stil vanwege de opnames.’

Zo besefte Koch dat je als schrijver één ding moet doen: ‘de continuïteit respecteren’, zoals hij het noemt. Een schrijver moet het liefst iedere dag doorgaan, alleen dan komen alle mogelijkheden van een verhaal bovendrijven. ‘Toen ging ik schrijven zoals mensen met een kantoorbaan die iedere dag een uurtje eerder opstaan. En dan nog raffelde ik een boek af. Pas nadat ik was gestopt met tv, kon ik aan een roman werken tot hij helemaal naar mijn zin was. Aan Het diner heb ik twee keer zo lang gewerkt. Ik wilde er alles uit halen wat er in zat.’


Het is dus allerminst toevallig dat Koch doorbrak met Het diner. Het idee dat de immense tv-roem hem heeft geholpen als schrijver, wijst hij dan ook krachtig van de hand. ‘De tv heeft me aandacht opgeleverd. HP/De Tijd had zelfs een omslagartikel: “Lullo schreef boek”. Ik ben ook niet onheus bejegend als Adriaan van Dis en Aad van den Heuvel die volgens de pers zo nodig óók moesten schrijven. Maar voor de verkoop zette de tv geen zoden aan de dijk.’

Dankzij het succes van Het diner gaat zijn tv-roem nu naadloos over in schrijversroem. Vlak na verschijnen van de roman begonnen mensen tijdens lezingen direct over Jiskefet, ‘nu is dat niet meer de hoofdmoot,’ zegt Koch. ‘De tv is niet meer de eerste associatie. Al ben je pas echt goed bezig als iemand op de voetbaltribune of spontaan op straat roept: goed boek! Vroeger hoorde ik ook wel eens: in je boeken ben je niet zo leuk als op tv. Dat is ook afgelopen.’

Achteraf vindt hij het prima dat de echte schrijversroem zo laat is gekomen. Integendeel: op een leeftijd waarop veel mensen hun carrière afbouwen, lijkt die van hem in een stroomversnelling te komen. Evenmin kan het idee dat hij een opvolger voor een succesboek moest schrijven, hem verlammen. ‘Ik hoef me niet te overtreffen. Ik dacht alleen over een nieuwe boek waarin ik werkte: dat lijkt te veel op Het diner. Weer een lichte psychopaat. Toen pakte ik eerst de huisarts op.’

Ondertussen geniet hij van de A-status die hij heeft gekregen. Verscheen Het diner in een ambitieuze oplage van 10.000 exemplaren, van Zomerhuis met zwembad liggen direct 120.000 boeken in de winkel. ‘Dat aantal is niet omdat we er zoveel van hopen te verkopen, dat is omdat de boekhandels er zoveel van hebben besteld. Zij denken er zo veel weg te kunnen zetten. Dan besef je pas echt dat ik als schrijver niet meer zo veel moeite meer hoef te doen om lezers voor mijn werk te vinden.’


OEUVRE

De voorbijganger (1985, verhalen)

Red ons, Maria Montanelli (1989, roman)

Hansaplast voor een opstandige, de beste verhalen van Menno Voorhof (1991, verhalen)

Eindelijk oorlog (1996, roman)

Geen agenda (1998, verhalen)

Het evangelie volgens Jodocus (1999, columns)

Eten met Emma (2000, roman)

Schrijven & drinken (2001, verzamelde verhalen)

Dingetje (2001, columns)

Alle verhalen (2003, verhalen)

Odessa Star (2003, roman)

Denken aan Bruce Kennedy (2005, roman)

Het diner (2009, roman)

De ideale schoonzoon (2010, columns)

Zomerhuis met zwembad (2011, roman)


(Gepubliceerd in BOEK, nr. 1, 2011)

vrijdag 6 januari 2012

A.F.Th. van der Heijden - 'Tonio' (Knack)


Zelfafstraffing als bitter refrein
Twaalf maanden na het tragisch overlijden van zijn enig kind probeert A.F.Th. van der Heijden hem weer tot leven te wekken in proza. Tonio is een monumentaal requiem vol zelfhaat en verdriet.

Het leven van A.F.Th. van der Heijden kent een ‘ervoor’ en ‘erna’. De cesuur vond plaats op 23 mei 2010. In de vroege ochtend van deze zonnige Eerste Pinksterdag verstoorden twee politieagenten voorgoed de rust van de schrijver en zijn vrouw Mirjam Rotenstreich. Hun 21-jarige zoon zoon Tonio lag in kritieke toestand in het ziekenhuis nadat een auto hem midden in de nacht van de fiets had geschept. Een paar zenuwachtige uren later gaven de artsen het onvermijdelijke toe. Tonio was niet meer te redden. Van der Heijden en zijn vrouw mochten afscheid van hem nemen, daarna werd de beademingsapparatuur uitgezet.
Nu al publiceert Van der Heijden een uitputtend verslag van deze noodlottige dag en de eerste maanden rouw. De ‘requiemroman’ Tonio is een boek geworden waarvan je schaamt dat je het leest. In zijn wens zijn zoon de eer te bewijzen die hij verdient, bespaart hij de lezer geen enkel detail. Het mondstuk van de beademingspijp die zo regelmatig suist dat het Van der Heijden doet denken aan de fles met verdunde chocomel die Tonio als baby dacht. Of de eerste keer dat hij weer – tevergeefs – met zijn vrouw probeert te vrijen. Je voelt je voortdurend een voyeur die zo’n intiem boek nooit had mogen lezen.
Daarbij is Van der Heijden zo hard voor zichzelf dat het schrijnt. Wat had hij kunnen doen aan het blinde noodlot? Niets. Een auto reed iets te hard, een aangeschoten Tonio fietste voorbij, allebei letten ze niet goed op. Zulke dingen gebeuren. Van der Heijden weet dat ook. Maar keer op keer getuigt de schrijver van zijn falen – had hij hem maar beter leren fietsen. Van zijn verraad – aan zijn belofte aan zijn zoon en vrouw om voor hen te zorgen. Van zijn totale mislukking – geen enkel boek in zijn oeuvre heeft nog waarde. Niet de automobilist of Tonio zijn schuldig. Niet de falende gemeentebestuurders of de medici. Hijzelf is schuldig. Die zelfafstraffing is het bittere refrein van het boek.
Het voornaamste doel van Tonio is een levend beeld van zijn zoon schetsen. Of beter: zijn zoon ‘in heel zijn levendigheid terug te halen’. Dat is Van der Heijden maar ten dele gelukt. De herinneringen aan de aardige jongen die bij iedereen geliefd leek te zijn en met zijn charme altijd zijn zin kreeg, staan nadrukkelijk in het teken van de onstelpbaar vloeiende tranen van de schrijver en zijn vrouw. Meer dan over Tonio gaat dit boek over zijn ouders: de nabestaanden die de voor de rest van hun leven met de nagedachtenis moeten leven.
Toch overstijgt Van der Heijdens requiem soortgelijke boeken over een groot verdriet met gemak. In de overtuiging dat de beschreven gebeurtenissen ernstig genoeg zijn om de lezer te raken, krijgen rouwboeken een vanzelfsprekendheid en voorspelbaarheid die ze saai maken. Zo niet Tonio. Bij alle levensechtheid waaraan je geen moment twijfelt, zou je bijna vergeten dat hier een talentrijk schrijver zijn hart uitstort. Soepel switcht Van der Heijden van levendige herinnering, intense ervaring, nauwkeurig beschreven emoties naar – opnieuw – de litanie van zijn pijn. Hoe dik ook, slechts heel af en toe denk je: nu dwaalt de auteur te veel af of herhaalt hij zich.
Zelf doet Van der Heijden het voorkomen alsof hij een rauw boek heeft geschreven. ‘Mocht ik me beroepen op de chaotische draaikolk van gevoelens en ervaringen waarin wij meegezogen werden, zodat ook het relaas van onze rouw alle kanten op kon slingeren,’ vraagt hij zich af. Maar hoe terughoudend Van der Heijden ook is, de schrijvershand blijft herkenbaar. Waarom plaatst hij anders het verhaal van Tonio’s stenenverzameling naast de aankoop van een grafsteen? En waarom zegt Jenny, met wie Tonio die avond had afgesproken, dat ze geen slechte voorgevoelens, maar ‘nagevoelens’ had? Zo’n woordspeling kan alleen Van der Heijden bedenken.
Het slot heeft zelfs de allure van de megalomane mythebouwer die Van der Heijden in zijn oeuvre is. Om zich anoniem over straat te kunnen vertonen, besluiten hij en Mirjam om tijdens de huldiging van het Nederlands voetbalelftal na de verloren WK-finale, voor het eerst de plaats van het ongeval te bekijken. Temidden van het als clowns verkleedde ‘Oranjevee’ dat de voetballers toejuicht – eentje van hen, Robin van Persie, had Tonio in 1989 nog op de Franse camping ontmoet – bewegen de ouders zich, hun tranen verbijtend, naar de plek des onheils. Het contrast kan niet groter zijn. En daardoor: het verdriet niet voelbaarder.

A.F.Th. van der Heijden, Tonio, De Bezige Bij, Amsterdam, 640 blz., 23,50 euro, ISBN 978-90-234-5954-5 (ppb), 29,50 euro, ISBN 978-90-234-6572-0 (geb.)

(Gepubliceerd in Knack, 8 juni 2011. Een licht gewijzigde versie stond in BOEK, nr.4, 2011)