maandag 31 oktober 2016

Lize Spit, 'Het smelt' (Ons erfdeel)

Het smelt, de titel van Lize Spits debuutroman, vat de plot kernachtig samen. Hij slaat op het ijsblok dat de 27-jarige Eva in de achterbak van haar auto meeneemt als ze voor het eerst in jaren terugkeert naar haar geboortedorp Bovenmeer. Het is 30 december, de winter is net begonnen. “In Brussel was het minder koud dan hier”, vertelt Eva als ze arriveert. “Hier zijn de weidse landschappen vrij van nevel en vriest het bijna.” Maar het is niet koud genoeg om het blok voor smelten te behoeden.
Het smelt dus. Maar waarom heeft Eva een ijsblok meegenomen naar de herdenking van Jan, die op de een na laatste dag van het jaar dertig zou zijn geworden? Wat gebeurt er als het is gesmolten? Wat smelt er juist niet?
Het succes voor Het smelt was in Vlaanderen onmiddellijk en groot. De eersteling van Lize Spit (1988) stoomde in januari na juichende recensies en innemende interviews meteen na verschijnen de officiële top tien van brancheorganisatie Boek.be binnen en hield daar maanden onafgebroken stand. Nederland blijft daar bij achter, maar de lof was er niet minder. Na vijf maanden kon uitgeverij Das Mag een gouden sticker laten maken met de tekst: “Al meer dan 60.000 keer verkocht”.
De liefde voor deze roman is goed te begrijpen. Niet alleen de titel is in al zijn eenvoud en rijke betekenis ijzersterk. Spit werpt al in de eerste hoofdstukken bovengenoemde vragen op en houdt haar lezers vervolgens bijna vijfhonderd pagina’s in een stevige houdgreep voor zij alle antwoorden hebben. Met het zelfbewustzijn van de meest ervaren schrijvers geeft zij tergend langzaam – in het tempo van een smeltend ijsblok, is de voordehand liggende vergelijking – haar geheimen prijs.
Het smelt heeft drie lagen die Spit met vaste regelmaat afwisselt. In de eerste, kortste hoofdstukken beschrijft Eva de gebeurtenissen van 30 december. Zij gaat vroeg weg uit Brussel, bezoekt haar ouderlijke huis, maar vlucht direct als ze denkt dat er tóch iemand thuis is. Ze gaat naar Pims feest ter gelegenheid van zijn broer Jans postume verjaardag en de inhuldiging van de nieuwe geautomatiseerde melkerij. Ze gaat evenwel niet naar binnen, ze verstopt zich in een aparte stal. Met haar ijsblok.
Daarna volgt steevast een terugblik naar de cruciale zomer van 2002 toen het drama uit Eva’s jeugd plaatsvond. Iedere dag speelde ze met Pim en Laurens, zoals ze altijd al deed sinds ze als vijfjarigen met z’n drieën een “bijzetklasje” vormden: drie extra lessenaars achteraan in het lokaal. Bovenmeer was domweg te klein voor een eigen klas voor hun leeftijdsgroep. En Eva’s ouders misten de persoonlijkheid om te protesteren tegen het samenvoegen van hun meisje met twee jongens.
Tot slot volgen wat ik ervaar als de overige herinneringen aan Eva’s jeugd. Aan de wat knullige flirt met zelfmoord van haar vader bijvoorbeeld. De in drank vluchtende moeder. Oudere broer Jolan, die zich afsluit voor zijn disfunctionele ouders door een hevige interesse in de natuur. En vooral aan Tesje, wier neuroses steeds dwangmatiger en daarom gevaarlijker worden. Het zijn zonder twijfel de pijnlijke herinneringen die overheersen.
Het knappe aan Het smelt is dat je bij alle directheid van taal goed moet opletten om tijdig te snappen waarom het Spit is te doen. Bij alle minimale onthullingen die de lezer stap voor stap duidelijk maken wat er gebeurt in het heden en gebeurd is in het verleden, weet zij met sterke, overtuigende vooruitwijzingen haar thematiek, plot en psychologie van haar hoofdpersoon tot een hecht geheel te weven. Juist daaraan lees je af hoe volwassen Spit als schrijfster al is.
Zo is het niet toevallig dat zo ongeveer het allereerste dat je over Eva te weten komt, haar verwrongen seksualiteit is. In Brussel, waar ze een solitair, mislukt bestaan leidt, heeft ze de afstandelijkst denkbare seks met de buurman. Alleen omdat hij dat wil. “Na een halfjaar wilde hij naast praten ook bevredigd worden. Dat vond ik niet per se een pluspunt, maar het stoorde me niet, zolang hij zich op voorhand even waste en ik mijn kleren mocht aanhouden”, staat er op bladzijde 27.
Het plot draait om het waarom van deze verwrongen seksualiteit. Dat gebeurt als in de cruciale zomer van 2002 de vanzelfsprekende verhouding tussen de inmiddels dertienjarige Eva, Pim en Laurens ontploft door het ontkiemen van hun lust. De jongens betrekken de onzeker geworden Eva – omdat hun gevoelens zich niet op háár richten – bij hun puberale seksspelletje dat, door de manier waarop de karakters van alle drie op elkaar inwerken, gruwelijk uit de hand loopt.
Op pagina 43 legt Eva vervolgens uit waarom zij veroordeeld was tot Pim en Laurens. “Bij de meisjes werd ik niet zo makkelijk aanvaard. Aan hen moest ik altijd eerst te kennen geven dat ik er bij wilde horen. Ze vormden een muur, vroegen een wisselend codewoord dat ik nooit kon raden, lieten me een moeilijke vraag of raadsel oplossen en zelfs als ik daarin slaagde en de resterende twee minuten van de pauze vlaggenstok of kapsalon met hen mocht meespelen, bleef ik bij hen in het krijt staan.”
Dus waarom draait het seksspelletje? Precies: een raadsel dat ditmaal alle andere meisjes moesten oplossen. Eva moest het raadsel bedenken, de jongens wilden het zelf niet weten om de meisjes niet te beïnvloeden. De meisjes werden gelokt met een hoofdprijs van 200 euro. Bij iedere foute gok moesten zij een kledingstuk uitrekken, net zo lang tot ze naakt voor Pim en Laurens stonden – of bijna, als ze het eerder opgaven. Na afloop gaven de jongens het meisje een beoordelingscijfer, zoals ze al jaren deden.
En wat is dat raadsel – zoals tweehonderd pagina’s later blijkt nadat het voor het eerst ter sprake komt? Dat heeft natuurlijk alles te maken met het ijsblok dat Eva de hele dag met zich meesleept. “Een man wordt gevonden in een kamer, opgehangen, een strop rond zijn nek, boven een plas water, dood. Er is niets anders in die kamer, behalve hij, het koord en dat water. Geen ramen, geen meubels. (...) Wat is er gebeurd? Hoe is deze man precies aan zijn einde gekomen?”
De even subtiele als glasheldere structuur is onmiskenbaar het sterkste punt van Het smelt. Dát stuwt de lezer onherroepelijk voort. En dat is des te knapper als je bedenkt dat de roman eigenlijk te veel lijnen heeft. De verwrongen seksualiteit, voortgekomen uit het broeinest dat een benauwend dorp altijd is, en de koude wraak van de volwassen Eva – omdat haar trauma juist niet smelt – hadden het recept kunnen zijn voor een roman die de status van klassieker bereikt.
Maar Spit maakt een kenmerkende debutantenfout door te veel te willen vertellen. Waarom staat ze zo uitgebreid stil bij het gezin waar Eva uit afkomstig is? Om te benadrukken dat ze een uitzonderingspositie in het dorp heeft waardoor iedereen haar meewarig aankijkt? En waarom krijgt het langzame doordraaien van Tesje zo veel aandacht? Om te tonen dat er – naast de vlucht van Jolan in de natuur en de studie ervan – verschillende manieren zijn om te reageren op de pijn van geboren te zijn in dit gezin?
Er zijn, kortom, best redenen te bedenken waarom Spit meende zo’n compleet beeld te moeten geven van Eva’s jeugd. Toch houden in de praktijk de “overige herinneringen” de voortgang van het verhaal op. Anders dan de zelfmoord van de gepeste Jan, die ook langzaam wordt onthuld, worden de jeugdherinneringen nooit een relevant subplot. Omdat Jan als enige wél interesse toonde in de ontluikende vrouwelijkheid van Eva (en zij daardoor liefde voor hem opvatte), is zijn dood dat wel.
Ik moet daarom bekennen dat ik, bij alle bewondering voor Het smelt, me bij vlagen ook heb verveeld. Zo strak als de compositie is, hij is niet strak genoeg.
Dat komt ook door Spits taal. Die sprankelt onvoldoende om onbelangrijke passages toch boeiend te houden. De roman bevat een enkele mooie vondst – zoals het onderscheid tussen liggende huizen, dominant in een dorp, en staande huizen, dominant in de stad. Maar de auteur noteert het allesbehalve kernachtig: “Sinds ik het onderscheid gezien heb, kan ik me niet meer van de indruk ontdoen dat ze in een dorp vooral liggende woningen hebben, in een stad overwegend staande panden.”
Deze zin is typerend voor Spits stijl. Haar taal is functioneel, gericht op het vertellen van het verhaal – zeker niet op het richten van de aandacht op zichzelf. Daarvoor zijn haar vaak korte zinnen, wars van iedere vorm van poeha, ook zonder meer toereikend. Iedere lezer zal soepel door het verhaal glijden en nergens uitglijden over bijvoorbeeld kromme beeldspraak. Maar bij een boek van een dergelijke omvang als Het smelt verlang je af en toe naar een formulering met de kracht van een aforisme. Een formulering die je kunt onthouden en citeren.
Het zij zo. Men moet misschien ook niet te veel verwachten van een, ondanks deze bezwaren, bijzonder en meeslepend debuut. 
(Eerder verschenen in Ons Erfdeel, 3/2016)

zondag 30 oktober 2016

Des romans français: 'Het voorgevoel' van Emmanuel Bove

In 2013 verscheen van Emmanuel Bove De liefde van Pierre Neuhart, in een prachtige vertaling van Mirjam de Veth. Gelukkig bleef het daar niet bij, nu heeft zij al even verdienstelijk Le pressentiment uit 1935 vertaald met als Nederlandse titel Het voorgevoel. Zoals in veel van Bove’s verhalen speelt een man van middelbare leeftijd de hoofdrol. Het zijn onopvallende mannen die iets wezenlijks nastreven. Een onbereikbare liefde in De liefde van Pierre Neuhart, een rehabilitatie na een diefstal of het loskomen van een beknellende relatie in verhalen uit de bundel Reis door het appartement. In Het voorgevoel wil de hoofdpersoon een leven ‘vrij van zekerheden.’

Vijftien maanden geleden heb ik mijn familie en mijn vrienden verlaten uit afkeer en verachting. Ik kon het niet meer aanzien hoe mensen zich druk maken uit eigenbelang. Ik wilde alleen zijn.

Het verhaal speelt een paar jaar na de eerste Wereldoorlog. Charles Benesteau is rond de vijftig en niet gelukkig. Hij is advocaat, getrouwd, heeft een zoon en woont op stand. Wat zijn ongeluk precies behelst is in het begin nog niet duidelijk. Zijn omgeving merkt dat er iets aan schort, hij is ‘neerslachtig, lichtgeraakt, opvliegend.’ Men denkt aan een verlate reactie op de oorlog of aan een ziekte. Op doktersadvies vertrekt hij zelfs met zijn vrouw naar het zuiden, maar het mag niet baten.
Niet veel later stapt hij uit het leven dat hij leidt en trekt zich terug in een klein appartement in een arme wijk bij Montparnasse. Wat hij wil? Hij wil opgaan in zijn omgeving, een sober leven zonder drukte, verplichtingen en poespas. De enige met wie hij nog contact onderhoudt uit zijn vorige bestaan is zijn maîtresse voor wie hij nog steeds vriendschappelijk genegenheid voelt. Al komt hij alleen langs wanneer het hem zint. Zijn broers en zussen en vrouw laten hem koud.
Het lukt hem een onopvallend bestaan de leiden, totdat hij zich in wil zetten voor zijn nieuwe buurtgenoten. Hij is immers advocaat en kan met zijn kennis de armen uit de straat wellicht bijstaan. Naar de rechtbank om zijn confrères te ontmoeten, wil hij niet meer. Maar raad geven kan natuurlijk altijd. Een buurman die zijn vrouw verdenkt van overspel, komt bij hem langs. Hij luistert en verwijst hem door. De man komt terug om te geld te lenen, wat Charles doet. Dat raakt bekend in de straat en van het een komt het ander. Hij ontfermt zich uiteindelijk zelfs over de dochter van de buurman, die na een uit de hand gelopen echtelijke ruzie in de gevangenis belandt. En dan wordt er geroddeld: een man met een jong meisje in huis.
Emmanuel Bove schetst in sobere maar duidelijke beelden de gevolgen van de radicale keuze van Charles Benesteau. Zijn kleding, zijn kamer, de gesprekken met zijn broers en zussen die hem niet begrijpen en hem proberen over te halen weer terug te keren naar zijn oude leven, worden trefzeker weergegeven. Zo ook wanneer een vrouw uit de buurt zich aandient als gouvernante voor het buurmeisje dat nu bij hem in huis woont en met wie hij zich niet zo raad mee weet:

De vrouw was op hem toegestapt, en als iemand die al honderden keren die eerste allesbepalende blik heeft getrotseerd, stond ze kaarsrecht, met geheven hoofd, alsof ze poseerde. Charles bekeek haar niet eens. Het ging hem om het kind. Hij probeerde haar blik te vangen, maar dat lukte niet. Ze bleef met gebogen hoofd zitten en leek onverschillig voor alles wat er om haar heen gebeurde.

Alsof je als lezer naar een schilderij uit het realisme kijkt. Drie mensen die ieder op hun eigen manier contact zoeken met de ander. Emoties, miscommunicatie, verwachtingen. Alles in die paar woorden.
Bove wordt door schrijfster Marie Darrieussecq de voorloper van Patrick Modiano genoemd. Wat betreft de zoektocht van de hoofdpersoon, dwalend door de vaak verlaten straten van Parijs klopt dat zonder meer, maar Bove is veel uitgesprokener. Hij laat minder in het midden. Bij Modiano zijn het de herinneringen die leidend zijn, een zoektocht terug naar vroeger om het heden te kunnen duiden. Bove laat de nostalgische verlangens buiten beschouwing. Het gaat hem om de het innerlijk van de gewone man, het blootleggen van die binnenwereld, hier en nu. In dit geval het juist niet groots en meeslepend te willen leven, maar onopvallend en gewoon.
De titel van het boek verwijst wellicht naar een niet verder uitgewerkt voorgevoel dat Charles zou kunnen hebben. Zoals een duif die voelt dat het einde nadert en zich terugtrekt, in een hoekje, weg van het gefladder en hebberige gepik naar voer van zijn mededuiven. Je voelt compassie met Charles, benijdt hem om zijn durf een duidelijke keuze te maken. Maar toch zou je niet in zijn schoenen willen staan.
Een prachtig verhaal dat zeker niet misstaan zou hebben in een uitgave van Coppens & Frenks, maar gelukkig komt de uitgave van de Arbeiderspers dicht in de buurt.

Arjen van Meijgaard

zaterdag 29 oktober 2016

Nog terug te zien op Facebook: live interview met Martin Michael Driessen

Vanmiddag om 14 uur interviewde ik de schrijver Martin Michael Driessen over zijn roman 'Rivieren', dat is genomineerd voor de ECI Literatuurprijs. Het interview werd live vanuit Rotterdam uitgezonden op Facebook. Het is nog te zien of de Facebookpagina van de ECI literatuurprijs. Zie hier:
https://www.facebook.com/eciwebshop/videos/1446209012073100/ (deel 1)
https://www.facebook.com/eciwebshop/videos/1446254378735230/ (deel 2)

Wat schreef ik ooit over Driessens roman Vader van God? Dit.

vrijdag 28 oktober 2016

'Genius' geeft redacteuren de kans zich te vergelijken met Maxwell Perkins (Boekblad)

Sinds 20 oktober in de bioscoop: Genius. De film over de relatie tussen Maxwell Perkins en Thomas Wolfe laat de archetypische verhouding zien tussen een dienstbare redacteur en zijn dominante bestsellerauteur.

Als er ooit een film moest komen over een literaire redacteur zou hij natuurlijk over Maxwell Perkins (1884-1947) gaan. De redacteur van Scribner's geldt als de eerste die meer deed dan alleen tik- en taalfouten aanstrepen. Hij begeleidde auteurs als F. Scott Fitzgerald en Ernest Hemingway bij het schrijven en trad op alle mogelijke manieren op als hun mentor. Hij kreeg in 1978 een biografie: Max Perkins. Editor of Genius van A. Scott Berg, en zijn Wikipedia-pagina is maar liefst in zes verschillende talen te lezen.
Regisseur Michael Grandage concentreert zich in Genius, gebaseerd op genoemde biografie, op de intensiefste relatie die Perkins had. Eind jaren twintig ontdekt hij het genie van Thomas Wolfe (1900-1938), wiens werk dan door talloze uitgeverijen is geweigerd. Hij redigeert zijn instant-bestseller Look Homeward, Angel (1929) en de nog veel succesvollere opvolger Of Time and The River (1935). Voor Perkins was Wolfe de zoon die hij nooit had, Wolfe vond in hem een vader. Later raakten ze echter van elkaar verwijderd.
De film is misschien een tikje te schematisch, de relatie tussen redacteur en schrijver is wél mooi uitgewerkt. Perkins – door Colin Firth neergezet als gereserveerde man die zelfs in pyjama nog zijn hoed op houdt – voldoet precies aan het beeld dat redacteuren tachtig jaar later nog altijd graag aan de buitenwereld presenteren. Hij leest altijd (zelfs als hij zijn dochter vermanend toespreekt) buigt zich nauwgezet over manuscripten. Je kan je hem alleen slecht voorstellen op boekpresentaties die hij volgens zijn vrouw óók heeft.
De schrijvers zijn typische egoïsten, zoals Wolfe – in de vertolking van Jude Law een man die zijn emoties nooit binnenboord kan houden – die ieder nieuw gespreksonderwerp uitsluitend gebruikt als haakje voor zijn eigen monologen. En anders zijn het wel zielige neuroten, zoals F. Scott Fitzgerald die niet goed weet hoe het verder moet met zijn leven en zijn carrière en zich daarom graag wat extra's laat toestoppen door Perkins. Dat hij al genoeg voorschotten heeft geïnd waarvoor hij nog geen werk heeft ingeleverd, doet er niet toe.
Juist die wezenlijk verschillende karakters van redacteurs en schrijvers passen wonderwel op elkaar, bewijst Genius. 'Redacteuren horen anoniem te zijn, het gaat om de auteurs,' zegt óók Perkins als Wolfe zijn tweede roman aan hem opdraagt. Hijzelf is tevreden met de rijen fraai gebonden hardcovers in de goedgevulde kasten achter hem, waarvan hij alleen weet hoe verantwoordelijk hij er voor is. Laat de auteur maar genieten van de groupies en de royalty’s. Laat de auteur zich maar aanpraten hoe briljant hij is.
Want wat gebeurt er als de verhouding verandert? Dan loopt het onherroepelijk spaak. Door Wolfe's opdracht aan Perkins komen de praatjes in de wereld dat hij zijn succes alleen te danken heeft aan de soms rigoureuze ingrepen van zijn redacteur. Zelf zou Wolfe te woorddronken zijn om zijn verhaal recht te kunnen doen. Hoe blij hij aanvankelijk ook met Perkins was, dát is natuurlijk niet de bedoeling. Prompt laat hij zich verleiden door een gunstige bod van een concurrent – in Wolfe's geval Harper's.
Het mooiste aan de film is echter niet de verhouding tussen twee mannen die, als elke redacteur en auteur, afhankelijk van elkaar zijn. Dat is dat Genius daadwerkelijk aandacht besteedt aan het redigeren. Perkins leest een lange alinea van Of Time and The River voor en gaat er vervolgens zin voor zin doorheen. Hij zegt niet hóé het anders moet, het is immers Wolfe's boek, maar legt uit wat er mis aan is. Die gedachte is niet geloofwaardig. Die formulering is cliché. En dan net zo lang aandringen tot Wolfe het geheel naar zijn zin heeft herschreven.
Dat  is misschien wel nooit in een film vertoond. Iedere redacteur die Genius de komende weken in de bioscoop gaat zien, kan zich daarom voor eens spiegelen aan de beroemdste redacteur die er ooit is geweest. Hij kan zich afvragen, ook al is het fictie: was Perkins echt zo goed? Heeft hij Wolfe's werk beter gemaakt? Of – en dat is de angst van iedere redacteur, zoals Perkins die verwoordt – was het boek in de allereerste versie zoals die moest zijn en heeft hij het alleen maar veranderd of, erger, misvormd?
(Eerder gepubliceerd op Boekblad.nl, 24 okt)

donderdag 27 oktober 2016

Rechtenhandel in Frankfurt (3): Friese uitgevers zoeken belangstellenden voor hun eigen literatuur (Boekblad)

Frankfurt is rechten aan- en verkopen. Is dat anders nu Nederland en Vlaanderen gastland zijn? Aflevering 3: de Friese uitgevers, die voor het eerst een eigen stand hebben.

Het is maar een klein hokje. Maar de uitgevers die zijn verenigd in Boeken fan Fryslân (BFF) zijn er blij mee. Vorig jaar had het Nederlands Letterenfonds voor het eerst een brochure 10 Books from Friesland meegenomen naar de Buchmesse, dit jaar wordt de tweede brochure zelfs ondersteund met een eigen stand. De omslagen staan afgedrukt op de wand. De boeken zijn er voor iedereen om door te bladeren. En natuurlijk ontbreekt de Friese vlag niet.
'We wilden eerst gebruik maken van de stand van het Nederlands Letterenfonds,' vertelt voorzitter Ernst Bruinsma van BFF, tevens uitgever van Afûk. 'We wilden graag een plek om ons te presenteren. Want we zijn wel vaak op beurzen om boeken te kopen, maar als we ook iets wilden verkopen, praatten we niet automatisch met de juiste mensen. Zij raadden ons aan een eigen stand te nemen, zodat we onze literatuur zo zichtbaar mogelijk konden maken.'
Met steun van de provincie Friesland, die de volledige kosten voor de stand voor haar rekening nam, is dat gelukt. 'Zij helpen ons met de 10 Books en met de uitgave van een bloemlezing Friese literatuur die eind volgend jaar bij Francis Boutle Publications uitkomt. Deze uitgeverij heeft een reeks van inmiddels bijna delen met literatuur van Europese minderheidstalen zoals Occitaans en Maltees. Dan is het steunen van een stand een logisch vervolg.'
De vraag is nu: wat levert het op? Niet meteen een tas vol contracten. Dat heeft Bruinsma de provincie wel duidelijk gemaakt. 'Het is werk van lange adem. We leggen contacten, zoals iedereen hier, bouwen een netwerk uit. Er zijn wel al Friezen vertaald. Hylke Speerstra in het Engels. Tsead Bruinja in het Duits. Maar dat heeft ook tijd gekost. Speerstra is al dik in de tachtig. Bruinja treedt al lang veel op in Duitsland.'
Buitenlanders overtuigen van de waarde van Friese literatuur kost bovendien meer tijd 'omdat wij het van de inhoud moeten hebben. Wij kunnen maar zelden zeggen: van deze roman zijn al 10.000 exemplaren verkocht, van deze poëziebundel 3.000 exemplaren. Op cijfers verkopen gaat makkelijker. Maar wij moeten uitgevers overtuigen van de inhoud. Gelukkig bloeit de Friese literatuur momenteel, vooral in poëzie en de kinder- en jeugdliteratuur.'
Jitkse Kingma van uitgeverij Elikser doet het praktische werk namens de Friese uitgevers. Zij loopt systematisch per hal iedere gang door om contacten te leggen. 'Dat gaat niet vanzelf', zegt ze. 'Maar je moet het gewoon proberen. Er zijn altijd wel gaatjes in iemands agenda. Of je springt er even tussen als de ene afspraak voorbij is en de andere nog niet is begonnen. Grote uitgeverijen zijn daarbij minder geïnteresseerd dan kleine uitgeverijen.'
En als Kingma eenmaal een gesprek heeft – de eerste dag toch gelijk een handvol – merkt ze wel degelijk belangstelling. ‚Ze weten er niets van. Maar als je uitlegt hoe bloeiend de literatuur is: met eigen tijdschriften, prijzen, een subsidiestelsel, dan willen ze wel weten wat er in die taal zoal uitkomt. Of ik vertel dat klassiekers als David Copperfield tot moderne werken als Inferno ook in het Fries worden vertaald. Dat geeft de taal status.'
Vandaag is het hoogtepunt voor de Friese delegatie. Dan bezoekt de gedeputeerde voor cultuur van Friesland de stand en treden drie auteurs op het CB Lowlands Stage in de hal op: Anne Feddema, Tsaed Bruinja en Willem Schoorstra. 'Nee, niet in het gastlandpaviljoen. Fries is niet wat wij delen,' zegt Bruinsma. 'Jammer. Maar als een echte Fries maak ik me er niet druk over. Ik vertrouw op de kwaliteit van de Friese literatuur. Dan leert men die ook wel kennen.'

En dan volgend jaar weer een eigen stand? 'Misschien dat we volgend jaar alleen een stand nemen in Bologna. Maar we komen zeker terug in 2018, als Leeuwarden culturele hoofdstad van Europa is. Dan willen we ook Nederlandse en buitenlandse uitgevers naar Leeuwaren uitnodigen, bijvoorbeeld in samenwerking met een literair festival. Ja, ook Nederlandse uitgevers. Die kennen onze literatuur ook slecht en zijn vaak minder geïnteresseerd dan buitenlandse uitgevers.'

Zie ook:

woensdag 26 oktober 2016

Rechtenhandel in Frankfurt (2): Patrick Peeters van VFL verkoopt Karel Van de Woestijne aan India (Boekblad)

Frankfurt is rechten aan- en verkopen. Is dat anders nu Nederland en Vlaanderen gastland zijn? Aflevering 2: Patrick Peeters (Vlaams Fonds voor de Letteren)

Karel van de Woestijne krijgt een vertaling in het Tamil. Net als Mark Insingel, Peter Holvoet-Hanssen en nog een handvol Vlaamse dichters. Stafmedewerker Patrick Peeters van het Vlaams Fonds voor de Letteren (VFL), verantwoordelijk voor de verkoop van non-fictie en poëzie aan het buitenland, kijkt er van op. Hij dacht een kennismakingsgesprek te voeren met Kannan Sundaram van Kalachuvadu Publications. Hij had hem nooit eerder ontmoet. Maar de zwijgzame Indiër weet precies wat hij wil: een bloemlezing van zijn favoriete Vlaamse dichters.
Wat blijkt? Na enig doorvragen heeft Peeters de toedracht boven tafel. Sundaram heeft de kleine brochures bestudeerd die het VFL in het verleden van individuele dichters heeft gemaakt. Hij wil de Engelse vertalingen uit de brochures van zijn favorieten laten vertalen door drie Tamil-dichters die ieder die dichters voor hun rekening nemen met wie ze zich verwant voelen. Wil hij misschien recenter werk?, probeert Peeters nog. Sommige brochures dateren al van 2003. Maar nee. Hij wil informatie over de vertaalsubsidies van het VFL. Peeters belooft hem die te sturen.
Zo gaat de rechterhandel op de Buchmesse in de praktijk. Individuele uitgevers en het Vlaams Fonds voor de Letteren praten hun tong eraf om tenminste een vonk van belangstelling te laten overspringen. Meestal komt de buitenlandse uitgever daarna nooit meer terug op de besproken auteurs. Hooguit een op de tien gesprekken leidt tot een daadwerkelijke vertaling. Maar soms gaat het dus vanzelf. Blijkt een handvol brochures uit het verleden genoeg te zijn.
Ook deze Buchmesse hebben Peeters en zijn VFL-collega’s weer tientallen afspraken. Zoveel, dat velen al voor de opening in een hotel met elkaar praten. Anders past het niet in de agenda’s. Het Nederlands-Vlaams gastlandschap verandert daar niets aan. Het is niet drukker geworden, meent Peeters. Hij heeft alleen voorafgaand aan de beurs het organiserende team van het gastlandschap van informatie voorzien over aankomende vertalingen. En hij geniet van iets meer feestjes dan gebruikelijk.
Wel hoopt hij op internationalere gesprekspartners. De afgelopen twee jaar sprak hij met veel Duitsers die per se een Nederlandstalige auteur wilde hebben – of eindelijk de Nolens-vertaling brachten waar ze al vier jaar over aan het dubben waren. Nu moet de vloedgolf aan Duitse vertalingen leiden tot interesse uit de rest van de wereld. Dat zal echter in 2017 moeten blijken, denkt Peeters. Nu willen veel Duitsers nog lopende zaken afhandelen en moet de rest van de wereld eerst geïnspireerd raken door het gastlandschap. Eigenlijk is dit een transitiejaar.
Peeters’ schema oogt toch bijzonder internationaal. Hij heeft op de eerste dag afspraken met Noren, Zuid-Afrikanen, Fransen. Maar het is waar: voor de Indiër sprak hij met de Duitse Regina Kammerer van btb Luchterhand, die toch wilde weten welke nieuwigheden hij deze Buchmesse speciaal onder de aandacht wilde brengen. Helaas bleek de redacteur, die zich verstopte achter een grote zonnebril, weinig interesse te hebben in de Breughel-biografie van Leen Huet en Bloedroes van Jan Verplaetse. Daar was Luchterhand niet de uitgeverij voor. Wel liet ze zich een sample vertaling van Ignaas Devisch’ Rusteloosheid opsturen.
Voor de Duitse zat de Canadese uitgever Howard Aster van Mosaic Press aan zijn tafel. Hij is een vaste gesprekspartner van Peeters. Al enige tijd werken ze samen aan een bloemlezing van Vlaamse vrouwelijke dichters. Die Peeters tussen zijn drukke werkzaamheden door zelf moet samenstellen. Aster wil daarbij bio- en bibliografische informatie en ruime citaten uit de pers, legt hij uit. ‚Dan kunnen wij het verkopen aan bibliotheken en hoeven recensenten het boek niet te lezen’, zegt Aster. ‚Je weet hoe critici zijn. Ze lezen een boek liever niet.’
Maar het gaat natuurlijk niet alleen om de vragen uit het buitenland. Peeters probeert altijd méér te doen. Heeft de Canadees belangstelling in boeken over muziek? Wat dacht hij dan van de Beethoven-biografie van Jan Caeyers of Chanson Illustré van Bart Van Loo. Aster laat zich gretig proefvertalingen opsturen. En nu de Indiër hier toch zit: zoekt hij ook non-fictie? Peeters pakt zijn grote map erbij met alle titels die hij de afgelopen jaren in de spotlights heeft gezet. Sundaram zegt nog steeds niet veel, maar hij laat zich wel Over het obscure van Stefan Hertmans en werk van Patricia De Martelaere opsturen.
Dan geldt weer de aloude wet van de handel in vertaalrechten: je weet nooit waar het goed voor is, voor je het weet heb je beet.
(Eerder verschenen op special.boekblad.nl, 21 okt)

Zie ook:

dinsdag 25 oktober 2016

Rechtenhandel in Frankfurt (1): Marijke Nagtegaal van De Bezige Bij verkoopt David van Reybrouck aan Egypte (Boekblad)

Frankfurt is rechten aan- en verkopen. Is dat anders nu Nederland en Vlaanderen gastland zijn? Aflevering 1: Marijke Nagtegaal (De Bezige Bij).

Zo wil je elke werkdag wel beginnen. Op de eerste afspraak op woensdag verkoopt Marijke Nagtegaal de Arabische rechten van David van Reybroucks Tegen verkiezingen aan de Egyptische uitgever Sherif Bakhr van Al Arabi. Hij had in het verleden al interesse getoond en vraagt nu om een Engelse vertaling. Maar als Nagtegaal vertelt over het nieuwe nawoord dat Van Reybrouck schreef naar aanleiding van de referenda over Oekraïne en de Brexit, hakt Bakhr toch direct de knoop door. Een handdruk, verkocht. Al in juni volgend jaar kan het in de Arabische wereld te koop zijn. 'Uiterlijk in september,' zegt Bakhr.
De Arabische editie van Tegen verkiezingen krijgt mogelijk met Donald Trump op de cover. En moet de titel letterlijk worden vertaald? Tegen democratie werkt misschien beter op de Arabische markt. Nagtegaal belooft het met de auteur op te nemen. Over geld wordt niet gesproken. Het voorschot zal in ieder geval bescheiden zijn. Dat neemt Bakhr bij de volgende ontmoeting in cash mee. Dat is uitgeven in Egypte. Om dezelfde reden had hij al drie exemplaren van de pas verschenen vertaling van Tommy Wieringa’s Joe Speedboot meegenomen. Dat zijn enkele presentexemplaren voor De Bezige Bij – deze hele week te bewonderen op hun stand.
Het grappige is: gisteren sloot Nagtegaal bij haar eerste afspraak, toen nog in de Hessischer Hof, ook meteen een deal. Een Duitse uitgever deed een bod op Handschrift van de duivel van Donald Nolet. 'Ze las de tekst in onze rechtencatalogus, vergeleek het met Dan Brown, zag de juichende recensies en wilde een eerste bod doen. Na de beurs stuur ik haar en andere geïnteresseerde uitgevers een deadline voor biedingen. Je zou zeggen: de Duitsers hebben voorlopig genoeg gekocht, maar nee. Net voor de beurs hebben we de roman Onder de mensen van Mathijs Deen aan een Duitse uitgeverij verkocht. En maandag de poëtische verhalen over bijzondere mensen van Ernest van der Kwast.'
Zo is deze Buchmesse voor Nagtegaal vooral business as usual. Afspraak op afspraak, de geselecteerde titels pitchen, interesse kweken en uiteindelijk een deal sluiten. Dat blijkt ook uit de volgende afspraak met Fiona McCrea van het Amerikaanse Graywolf Press. Een independent met een eclectisch fonds en een voorliefde voor quirky boeken. Is Mathijs Deen niets voor haar? Of Alles begint bij Bach van Merlijn Kerkhof? McCrae hoort de samenvattingen zeer geïnteresseerd aan, noteert direct de titels en laat zich respectievelijk een sample vertaling en de inhoudsopgave sturen.
'Het is ook belangrijk dat het business us usual is,' zegt Nagtegaal. 'Je moet altijd op scherp blijven staan. Nieuwe dingen voor auteurs proberen te regelen. Auteurs proberen onder te brengen voor wie het nog niet is gelukt. We kunnen nooit achteroverleunen. Juist ook nu. In 1993 was het effect van het gastlandschap enorm. Je weet nooit of dat weer gebeurt. Landen raken soms uit de mode, zoals nu de Zweedse thrillers. Maar nu de Nederlandse literatuur hip begint te worden in Engeland en Amerika, door een paar recente successen wil je oogsten wat je de afgelopen jaren hebt gezaaid. Ik wil daarom nu ook niet vergeten te genieten.'
En helemaal hetzelfde is het natuurlijk niet. Nagtegaal en haar collega Uta Matten hebben niet zoals gebruikelijk tot 18.30 afspraken, maar stoppen een uur eerder om naar het happy hour te gaan. 'Maar daar zijn ook allemaal uitgevers, dus we werken gewoon door.' En er lopen maar liefst 25 auteurs van De Bezige Bij rond. 'We hebben daarom meer boeken meegenomen. Alle titels van deze auteurs in veel talen. Als een auteur hier met een journalist praat en die wil vervolgens het boek hebben, kunnen we het hem meteen geven.'
(Eerder verschenen op special.boekblad.nl, 20 okt)

donderdag 20 oktober 2016

Vergroot de taalvaardigheid van studenten en vergroot hun slagingskansen (Taalunie:Bericht)

Natuurlijk moeten instellingen van hoger onderwijs een taalbeleid hebben. Odisee in Vlaanderen en de Hogeschool van Amsterdam kunnen steeds meer resultaten voorleggen waaruit blijkt hoe zinvol dat is.

Zelf actie ondernemen? Of afwachten tot het voortgezet onderwijs leerlingen aan de poort aflevert die nooit meer d/t-fouten maken, elementaire uitdrukkingen kennen en een tekst behoorlijk structureren? Steeds meer hoger onderwijsinstellingen beseffen dat het eerste geboden is. En anders zijn er wel deskundigen en beleidsmakers die erop aandringen. Zoals de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren die vorig jaar in een rapport aandrong op structureel taalvaardigheidsbeleid in het hoger onderwijs.
An De Moor hoeft niet te worden overtuigd. Zij is Talenbeleidcoördinator van de hogeschool Odisee, waar 11.000 studenten op zes campussen in heel Vlaanderen worden opgeleid. Zij zegt: 'Het is ons doel om meer studenten meer kans te geven om te slagen. Uit onderzoek blijkt dat er direct verband bestaat tussen taalbeleid en studiesucces. Dus als wij investeren in taalondersteuning – en niet in 'taalremediëring', want dat klinkt zo negatief – ronden meer studenten hun opleiding met goed gevolg af.'

Taal mag geen hindernis worden
Hetzelfde geldt voor Matthijs Eijgelshoven, de projectmanager taalbeleid aan de Hogeschool van Amsterdam (HvA), die 46.000 studenten heeft. 'Taal is hét instrument van het onderwijs. Van het lezen van studieboeken tot het houden van presentaties, je hebt altijd taal nodig. In de loop der tijd is het onderwijs zelfs steeds taliger geworden, terwijl een groeiende groep – mede door de veranderde achtergrond van instromende studenten – er moeite mee heeft. Dan moet je zorgen dat taal geen hindernis wordt.'
Odisee en de Hogeschool van Amsterdam behoren tot de voorlopers onder de hoger onderwijsinstellingen. Beide hebben al enkele jaren een breed taalbeleid – of beter gezegd: talenbeleid. De HvA biedt een heel pakket aan spreekuren voor studenten en trainingen en coachingstrajecten voor docenten voor de Nederlandstalige én Engelstalige opleidingen aan. Odisee rolt nu beleid uit om studenten en docenten meertalig te maken. Een beleidsnota is goedgekeurd door de raad van bestuur en wordt nu verder uitgezet.

Steun Bussemaker
Het begon in beide gevallen klein. Op de HvA bijvoorbeeld met afzonderlijke opleidingen die het taalniveau van studenten wilden verbeteren tot de faculteit techniek die, in 2012, op de hele faculteit een geïntegreerd taalbeleid wilde invoeren. Eijgelshoven: 'Op dat moment was Jet Bussemaker, de huidige minister van OCW, onze rector. Zij vond het heel goed waar de Dienst Studentenzaken, die dat had opgezet, mee bezig was en vroeg dat in de hele hogeschool te helpen invoeren. Zij maakte er ook de middelen voor vrij.'
Dat draagvlak op het hoogste niveau noemen De Moor en Eijgelshoven cruciaal. 'Als je de beleidsmakers niet mee hebt, is ieder beleid gedoemd te mislukken', zegt De Moor. 'Dan blijft taalbeleid beperkt tot kleine initiatieven hier en daar. Wij waren ongelofelijk gelukkig dat de bestuurders mee waren. Maar: minstens zo belangrijk is dat mensen op de vloer erin geloven. Je moet docenten meekrijgen door te laten zien dat taalbeleid werkt. Je moet opleidingen mee krijgen zodat docenten tijd krijgen om zich te bekwamen.'

Geïntegreerd is noodzaak
Zowel in Vlaanderen als in Amsterdam ontstond een breed taalbeleid dat zich richt op studenten, docenten én opleidingen. 'Belangrijk is ook dat taalbeleid is geïntegreerd in het curriculum', zegt De Moor. 'Taallessen extracurriculair aanbieden heeft weinig zin omdat studenten de transfer niet maken. Dan leren ze wel de spellingsregels, maar hanteren ze dat niet als ze een paper voor geschiedenis schrijven. Taalbeleid heeft het meeste zin als ook bijvoorbeeld een docent wiskunde aandacht aan taal besteedt.'
Odisee biedt op het niveau van opleidingen ondersteuning bij het uittekenen van leerlijnen. Docenten worden geprofessionaliseerd via workshops, met als doel hun taalgebruik in hun onderwijs beter af te stemmen op hun studenten, en er zijn kijkwijzers om bijvoorbeeld papers en reflectieverslagen te kunnen beoordelen op taalgebruik. Studenten krijgen digitale ondersteuning met filmpjes, oefeningen, theorie en kijkwijzers. Ook kunnen zij terecht bij taalcoaches in taalateliers – ten minste één per opleiding.

Tijd om te redigeren?
De HvA hanteert een andere indeling, maar biedt in de praktijk een nagenoeg gelijk pakket. Eijgelshoven en zijn collega's van het taalteam hebben beleid uitgezet op drie niveaus: curriculum, toetsing en didactiek. 'Voor het curriculum kijken we naar de hoeveelheid schrijfopdrachten in relatie tot de taken die een student moet leren. Dat aantal kan oplopen tot meer dan honderd gedurende de hele opleiding, inclusief stageverslag en dergelijke. Is zoveel handig? Hebben studenten dan tijd om ieder product te redigeren? Samen met de opleiding passen we dat aan.'
‘Op het niveau didactiek’, vervolgt Eijgelshoven, ‘heeft de hogeschool trainingen "taal & denkdidactiek" opgezet. Docenten overschatten de woordenschat van studenten schromelijk. We hebben daarom een filmpje gemaakt waarin we tien procent van de woorden hebben vervangen door niet-bestaande of op bestaande lijkende woorden. Dat werkt als een eye-opener voor docenten. Vervolgens kijken we op individueel niveau hoe dat uitpakt voor de opdrachten van de betreffende docent.'

Wel/geen taaltest
Een zichtbaar verschil tussen beide instellingen is het afnemen van een taaltest. Odisee stelt die verplicht voor alle studenten. Bij de HvA screenen de meeste opleidingen alleen het taalniveau bij de eerste schrijfopdrachten. Toch suggereert dit een groter verschil dan er in feite is in de manier waarop studenten worden benaderd. Beide instellingen dwingen studenten niet aan hun taalbeheersing te werken. Dat heeft geen effect. Odisee én HvA proberen hen vooral zover te krijgen door hen een worst voor te houden. De taaltest van Odisee heeft ook alleen een signaalfunctie.
De Moor: 'Een student die bij de taaltest onder de 70% scoort, wordt via e-mail gewezen op alle mogelijkheden om de taalvaardigheid te verbeteren. Dat vullen we aan met een motivatietraject. Pasafgestudeerden komen vertellen hoeveel baat zij hebben gehad aan alle extra oefeningen. Studenten die voor hun paper onvoldoende hebben gehaald, krijgen ook de kans om hun paper te verbeteren aan de hand van de digitale schrijfhulp [nu ook openbaar via de Taalunie]. Als ze dat goed doen, kunnen ze twee punten extra krijgen. Op twintig punten.'
Hetzelfde geldt voor docenten – 1100 bij Odisee, 3000 bij HvA. Hen verplichten aandacht te besteden aan taal werkt niet. 'Voor je het weet, wordt het volgen van een training ook weer iets wat docenten afvinken', zegt Eijgelshoven. 'Terwijl het niet alleen gaat om de training, maar dat het onderwerp gaat leven in de lessen. En gelukkig is dat het geval. Het bewustzijn dat het belangrijk is dat studenten de opdrachten begrijpen en het specifieke jargon kennen, is enorm toegenomen.'

Vijfjarig onderzoek
De grote vraag is natuurlijk: wat is het effect van het taalbeleid? Dat laat zich niet eenvoudig in cijfers vangen. Te meer omdat de taalvaardigheid uit het begin van de studie niet kan wordt afgezet tegen die aan het einde. Immers: een verpleegkundige wordt niet afgerekend op haar taalvaardigheid. De Moor: 'Wel loopt een vijfjarig onderzoek waarin we de resultaten uit de taaltest vergelijken met examenresultaten, gekoppeld aan indicatoren als opleiding van moeder, taalsituatie thuis, functiebeperkingen.'
Voor een deel is het afgaan op je onderbuikgevoel, zegt ook Eijgelshoven. 'We krijgen veel reacties van docenten die zeggen dat het werkt. Daarnaast proberen we de taalsituatie en de ontwikkeling in kaart te brengen door studenten en docenten breed te enquêteren. Ook kunnen we heel specifieke interventies onderzoeken. Bijvoorbeeld een toets voor een technisch vak. Wij hebben naar de vraagstelling gekeken en die aangepast. Aan de resultaten van de toets kunnen we zien welk effect dat heeft.'
Zo zullen Odisee en HvA steeds duidelijker kunnen maken: taalbeleid heeft zin. En zo ook andere hoger onderwijsinstellingen aansporen om de taalvaardigheid van studenten zelf te verbeteren.
(Eerder deze maand gepubliceerd op Taalunie:Bericht)

Zie ook: