zaterdag 31 mei 2014

Erwin Mortier, 'De spiegelingen' (BOEK)

De spiegelingen van Erwin Mortier bevat de bespiegelingen van Edgard Demont over zijn aardse bestaan dat is getekend door de ernstige heupwond die hij als soldaat opliep in de Eerste Wereldoorlog. Aan het eind van zijn leven stuurt hij zijn aantekeningen met begeleidende brief naar de Brit Paul, een van zijn vele minnaars. Maar je kunt de titel ook letterlijk nemen: deze roman is de spiegel van Mortiers Godenslaap, waarin Edgards zuster Hélène Demont op háár leven terugblikt.
De 'spiegeling' van beide levensverhalen gaat ver. Beiden hielden van dezelfde man: Matthew. Maar waar Hélène een monogaam heteroseksueel leven heeft geleid, heeft Edgard voortdurend homoseksuele avonturen – alle vrouwen in zijn verhaal zetten hem afschuwelijk eten en drinken voor, zo ver gaat zijn afkeer van het andere geslacht. En Hélène leert dankzij Matthew de wereld en zichzelf kennen, terwijl Edgard zichzelf juist iedere keer tevergeefs in een ander zoekt.
Het is knap hoe Mortier beide romans thematisch op elkaar heeft afgestemd én ook binnen Edgards levensverhaal spiegels aanbrengt. De Eerste Wereldoorlog spiegelt in de Tweede. In zijn geschiedenis met zijn minnaars – de belangrijke althans, die hij met naam en toenaam noemt – speelt de oorlog een rol. En de mond van zijn minnaar beschouwt hij als zijn belangrijkste lichaamsdeel, terwijl hij op het moment van zijn fatale verwonding de mond van zijn moeder in de wolken ziet.
De zuivere constructie, ondanks de voor Mortier gebruikelijke springerige en indirecte verteltrant, maakt dat je ook De spiegelingen met bewondering leest – een bewondering die dankzij enkele fraaie beelden al erg groot was. 'Hij komt voor mijn bank staan, vlak voor mijn ogen het kruis van zijn pantalon, waarachter, zo stel ik me voor, zijn geslacht hangt te beschimmelen als een vleermuis die in haar winterslaap is gestorven.' Heel mooi.

Erwin Mortier De spiegelingen (300 p.) – De Bezige Bij, € 18,90 (e-book € 14,99)
(Eerder gepubliceerd in BOEK 2014, 2)

Zie ook:

donderdag 29 mei 2014

Roman Helinski, 'Bloemkool uit Tsjernobyl' (BOEK)

Viktors vader bouwde een voetbaldoel op ware grootte voor zijn zoon. Hij palmde een oud vrouwtje in en nam zijn gezin mee naar China van het geld dat zij hem naliet. Hij verkocht een kapotte auto aan kampers. Een keer nam hij zijn eigen sperma in een potje mee van een zakenreis om te bewijzen dat hij niet vreemd was gegaan. Later bekende hij dat er shampoo in had gezeten.
Zoveel is zeker: De hoofdpersoon van Roman Helinski's debuutroman Bloemkool uit Tsjernobyl wil het leven tot de laatste druppel opzuigen. Ook al komt weinig van zijn plannen terecht. De eeuwig optimistische dromer, gezegend met een Pools temperament, conformeert zich niet aan de gewoonten en gebruiken van het burgerlijke Nederland. Hij wil zijn dromen waarmaken. Tot verdriet van zijn Hollandse vrouw, want onbetrouwbaar en drankzuchtig is hij ook. Op hem bouwen kun je niet.
Dit larger than life karakter is bepaald aanstekelijk. De verteller mag dan twijfelen of hij boos moet zijn op zijn vader, als lezer wil je hem alleen maar op de voet blijven volgen. Het is daarom jammer dat de vader in de tweede helft van de roman zijn gezin verruilt voor een onzeker bestaan in Afrika en hij enigszins buiten beeld raakt. Hij belt onregelmatig. Zijn zoon zoekt hem een keer op in Caïro. Maar echt zicht op zijn hoofdzakelijk verzonnen avonturen krijg je niet meer.
Je slaat Bloemkool uit Tsjernobyl daarom licht teleurgesteld dicht – de inhoudelijk en thematisch consistente uitwerking en soepele pen van de auteur ten spijt. Naar verluidt is het verhaal gebaseerd op Helinski's echte familiegeschiedenis. Dan had hij beter kunnen bedenken hoe hij de lezer tot op het laatst betovert dan zich tot het einde toe op de waarheid te verlaten. Echt gebeurd is geen excuus.

Roman Helinski Bloemkool uit Tsjernobyl (240 p.) – Prometheus, € 19,95 (e-book € 11,99)
(Eerder gepubliceerd in BOEK 2, 2014)

dinsdag 27 mei 2014

Anoniem geciteerd in 'De moord op de boekverkoopster' van Frank Westerman

De moord op de boekverkoopster van Frank Westerman moest ik natuurlijk lezen. Het is vakliteratuur, zou je kunnen zeggen. Ik ken veel mensen die Westerman aan het woord laat of noemt. Fijn dus dat er na de verrijkte digitale uitgave als longread deze maand ook een eenvoudige papieren editie met alleen maar tekst is gekomen. Dat behoudt toch mijn voorkeur, zozeer dat ik op de gewone uitgave heb gewacht. Maar daar gaat het nu niet om. Ik word er, zonder te worden genoemd, in geciteerd.
In hoofdstuk twee beschrijft Westerman hoe hij het nieuws vernam dat Marian Heij, bij wie hij in zijn studententijd in Wageningen boeken kocht, op 13 mei 2012 is vermoord. Hij las als eerste op Boekblad.nl dat zij was gestorven. Een nieuwsbericht dat ik heb geschreven. De redactie was getipt dat ze was overleden, ik heb dat nagetrokken en een in memoriam-achtig bericht gemaakt. Dat ze door haar echtgenoot is vergiftigd, zoals al snel bleek, kon ik in de verste verte niet vermoeden.
Westerman heeft het intro integraal overgenomen:

Marian Heij (Kniphorst) overleden

De oud-boekhandelaar Marian Heij is zondagavond na een kortstondig ziekbed overleden. Zij was van 1988 tot 2008 eigenaar van boekhandel Kniphorst in Wageningen.

Eerlijk gezegd stond er 1987 in plaats van 1988. Kennelijk was mij dat verteld door Niek Smaal, de bedrijfsleider die ik die maandagochtend op zijn privénummer had gebeld en mij vertelde dat Heij aan een auto-immuunziekte was overleden. Of misschien heb ik het foutief overgenomen uit eerdere berichtgeving over Kniphorst. Daar staat dat Heij 21 jaar directeur van de boekhandel was. Goed dat Westerman dat stilzwijgend voor de geschiedenis gecorrigeerd heeft.

Dan het boekje zelf. Frank Westerman zou Frank Westerman niet zijn als hij alleen maar een portret van Marian Heij had geschreven. De gebeurtenis is voor hem een aanleiding om antwoord proberen te zoeken op een dieper liggende vraag. In dit geval is dat de vraag: 'Kun je je lot tegemoet lezen?' Een vraag die is ingegeven door Smaal die beweerde dat Heij de laatste jaren anders was gaan lezen en dat die verandering samenhangt met het gruwelijke lot dat haar trof.
Ik zou die vraag zelf nooit stellen. Ik geloof niet in dergelijke verbanden. Iedere literaire vooruitwijzing naar een gifmoord of verblindende liefde, is per definitie toeval. Gelukkig trekt Westerman die conclusie zelf ook. Hij merkt alleen – even terecht als fascinerend – op dat alles wat Heij uit de literatuur had kunnen leren over de menselijke geest, hoe die werkt en hoe die wordt verdwaasd, blijkbaar niet heeft kunnen voorkomen dat ze met open ogen haar ondergang tegemoet ging.
Ik merkte wel dat de uitdrukking 'zeg me wat je leest en ik zeg je wie je bent' maar al te waar is. Op het einde krijgt Westerman de beschikking over de boeken die Heij de laatste tien jaar kocht. Uit zijn analyses blijkt bijvoorbeeld dat ze in slechte periodes meer zelfhulpboeken las. Ik vond het pijnlijk om te lezen. Het was te intiem. Ik had liever dat Westerman haar dagboeken had gevonden. Dat was minder privé geweest, omdat ze dan haar zielenroerselen had gestileerd – en dus versluierd.
Voor ik zelf doodga, moet ik de schriften maar vernietigen waarin ik sinds 1990 alle boeken heb genoteerd die ik heb gelezen. Wie weet onthullen ze te veel.

Zie ook:

En:

maandag 26 mei 2014

Neuken in de media (Taalunie:Bericht)

Het informeel Nederlands krijgt steeds meer ruimte op radio en tv. Is dat erg? Integendeel, vinden presentatoren. Maar er is wel een grens die niet mag worden overschreden.

Neem een woord als 'neuken'. Dertig jaar geleden zou Frits Spits dat nooit durven zeggen op de radio. Nu vermijdt de presentator van De Taalstaat (iedere zaterdag van 11 tot 13 uur bij de KRO op Radio 1) het woord nog altijd, maar dat is een persoonlijke keuze. 'Ik zou er geen problemen meer mee hebben als het moest.'
Het is een logisch gevolg van de 'enorme verschuiving' van het taalgebruik in Nederland die hij waarneemt. 'De taal is veel informeler geworden', zegt hij. 'Vergelijk koning Willem-Alexander met Beatrix, dat is misschien wel het beste voorbeeld van de verandering. De media volgen die verandering.'

Zachte g
Spits is niet de enige die constateert dat het Nederlands op radio en televisie informeler is geworden. In de jaren tachtig was een accent absoluut taboe. Een Limburgse presentator als Twan Huys (Nieuwsuur) dacht daarom dat hij nooit aan de bak zou komen in Hilversum. Nu werkt zijn zachte g juist vertederend bij kijkers.
In Vlaanderen heeft de VRT de informalisering zelfs officieel vastgelegd bij de wijziging van het taalbeleid in 2012. Standaardtaal blijft de norm, maar variaties daarop werden meer toegestaan – afhankelijk van het programmagenre en de rol van de spreker. Een enquête onder kijkers en luisteraars bevestigde dat zij daar geen moeite mee hebben.

Dialect
Maar er blijft een grens aan wat kan. Dat bleek toen zangeres Natalia begin februari de uitreiking van de MIA's, de Vlaamse muziekawards, presenteerde in haar Kempisch dialect. Of toen, vrijwel tegelijkertijd, stand-upcomedian Bart Cannaerts de tv-quiz De Pappenheimers leidde met een Mechelse tongval.
Een storm van verontwaardiging stak op. Presentatoren die niet te verstaan zijn van Koksijde tot Maaseik – dat kán niet. 'Een presentator die dialect spreekt, heeft geen respect voor de kijker,' oordeelde tv-monument Luc Appermont, die zelf veertig jaar onberispelijk Nederlands sprak voor de microfoon.

Spreektaal
De Nederlandse media kennen dezelfde grens. Twan Huys' zachte g kan wel, het Limburgs dat hij thuis sprak niet, vindt Spits. 'Als presentator van een massamedium wil je zo veel mogelijk mensen bereiken. Dan is je opdracht de taal van het grootste publiek te gebruiken. Om dezelfde reden gebruik je ook geen heel moeilijke worden.'
Bij het NOS Journaal moeten presentatoren 'zo veel mogelijk vlotte en alledaagse spreektaal' bezigen, vertelt nieuwslezer Jeroen Tjepkema. Hij is lid van de kleine tien man sterke taalcommissie van de omroep. Afwijkingen als een dialectische tongval worden geaccepteerd zolang het niet afleidt van de inhoud.

Omvergelazerd
'Presentatoren mogen minder dan verslaggevers. Presentatoren hebben sterker een voorbeeldfunctie en moeten daarom neutraler zijn. Soms is het ook een beetje zoeken. Het jongerennieuwsprogramma NOS op 3 verving 'ten val komen' bij het schaatsen door 'omvergela­zerd'. De taalcommissie heeft toen geadviseerd: 'onderuitgegaan'.'
Uiteraard krijgt de NOS kritiek op afwijkingen. Presentatoren worden dan aangesproken op het gebruik van 'heeft-ie' in plaats van 'heeft hij'. 'Maar als je iedere keer nadrukkelijk "heeft hij" zegt, klinkt dat niet alledaags genoeg', vindt Tjepkema. 'In Vlaanderen is men daar strenger in. Daar hoor je altijd "kastje" in plaats van "kasje".'

Jip en Janneke
Heftig werd de kritiek slechts één keer. Dat was toen bij de restyling van het NOS Journaal in 2012 de presentatoren jip-en-janneketaal zouden moeten gaan praten. Dat leek alleen maar zo, legt Tjepkema uit, omdat de hoofdredactie voor het eerst uitsprak dat zo veel mogelijk spreektaal de norm is. 'En dat doen we al zo lang ik er werk.'

Heisa
In Vlaanderen lijkt de ophef groter te zijn als het Nederlands te informeel wordt. Het optreden van Natalia leidde zelfs tot politieke vragen. De openbare omroep had de beheersovereenkomst met de Vlaamse overheid geschonden, vond de Vlaams-nationale N-VA. Wat de VRT daarna deemoedig erkende.
Maar ook in Nederland zou 'het commentaar niet van de lucht zijn' als de uitreiking van de Edisons, de Nederlandse muziekawards, aan elkaar werd gepraat in het Limburgs, is Spits' overtuiging. 'Ik weet niet of de heisa even groot zou zijn, maar dát er vragen over komen is zeker. De gevoeligheid is dezelfde.'

Chaos
Het verschil is dat in Nederland sprekers van dialect of een al te informele tussentaal vanzelf overstappen op Standaardnederlands als zij het woord nemen in de openbare ruimte. Dat leren ze van jongs af aan op school. Ten tweede: de sprekers moeten wel erg afwijken van de norm willen zij onverstaanbaar worden.
'In Nederland valt de variatie nog mee', erkent directeur Geert Joris van de Nederlandse Taalunie. 'Maar in Vlaanderen kan het dialect enorm verschillen in dorpjes die op een paar kilometer afstand liggen. Er zou een onverstaanbare chaos ontstaan als iedereen in de media zijn eigen dialect spreekt.'

Standaardnederlands
Daar komt nog bij: de grote historische gevoeligheid voor het behoud van de eigen taal in Vlaanderen. 'Die permanente zorg zie je op alle niveaus,' zegt Joris. 'Toen iemand op Twitter – toch hét café op internet – over Natalia zei: "Laat dat mens toch doen", reageerde een West-Vlaming: "Ho ho, mogen wij alsjeblieft ook meeluisteren".'
Over de gevolgen van een té informeel Nederlands op radio en tv zijn Nederlanders dan ook laconieker. De Nederlandse Taalunie is voor taalvariatie maar wil vooral blijven inzetten op Standaardnederlands omdat teveel variatie ‘ons niet verder helpt’, aldus Joris. In bijvoorbeeld handel en rechtspraak is elkaar precies begrijpen cruciaal. Als iedereen zijn eigen variëteit hanteert, wordt dat onmogelijk.

Nieuwkomers
'Ook voor nieuwkomers wordt het moeilijker de taal te leren als zij in media geen Standaardtaal meer horen,' zegt Joris. 'De Nederlandse minister Jet Bussemaker wil dat buitenlandse studenten eerst Nederlands leren. De Vlaamse minister Geert Bourgeois is een campagne gestart om met nieuwkomers Nederlands te oefenen. Dan moet er toch een standaard zijn.'

Petitie
In Vlaanderen krijgt dit standpunt veel bijval. De Actiegroep Nederlands die een petitie startte tegen het uiteendrijven van Nederland en Vlaanderen door het oprukken van tussentaal, onder meer op televisie, verzamelde voor meer dan negentig procent vooral handtekeningen uit Vlaanderen.
De Nederlandse presentatoren Tjepkema en Spits geloven juist niet in een doemscenario. Integendeel, zegt Spits. 'In Nederland kunnen anderstaligen veel beter dan vroeger Nederlands van de radio leren. De spreektaal die presentatoren nu gebruiken wijkt veel minder af van de alledaagse praktijk dan het Nederlands dat ze in de jaren zestig spraken. Dat was te formeel.’
(Eerder gepubliceerd in Taalunie:Bericht, april 2014)

Zie ook deze stukken over taal in de media:

vrijdag 23 mei 2014

Hoe Alice Munro een verhaal begint

In 'De kinderen blijven' uit De liefde van een goede vrouw vertelt Alice Munco dat een familie vakantie dertig jaar geleden vierde op Vancouver Island, dat het weer geweldig was, dat grootvader zich als enige van de familie interesseerde voor de getijbeweging. En dan gaat de derde alinea zo:

'Pauline, de jonge moeder, houdt eigenlijk niet zoveel van het strand als van het weggetje dat achter de vakantiehuisje loopt, een paar kilometers noordwaarts, waarna het doodloopt bij een riviertje dat in zee uitstroomt.'

Dat is het drama dat volgt in een notendop: de moeder prefereert haar eigen weg, maar die blijkt dood te lopen. In combinatie met de titel van het verhaal weet je eigenlijk meteen alles. Mooi, subtiel, zo'n begin.

Het titelverhaal uit de bundel begint met een proloog van enkele alinea's. Er wordt verteld dat het plaatselijk museum ook een kist een opticieninstrumenten bezit van de plaatselijke arts, die decennia geleden is verdronken. Waarna de apparaten uitgebreid worden beschreven.

Waarom vertelt Munro dit? De informatie lijkt tientallen pagina's niet ter zake te doen, als zij beschrijft hoe twee jongens het lijk van de arts vinden, vervolgens naar huis gaan, hun gezinssituatie wordt beschreven, enzovoorts enzovoorts. Pas na lange tijd zoomt Munro in op Enid, die een carrière heeft opgegeven om nederig verpleegsterwerk bij mensen thuis te doen. Zoals nu bij de stervende mevrouw Quinn, waar ze iets te weten komt over de overleden arts.

Hoe en wat, dat doet hier niet ter zake. Het punt is: helemaal op het eind van een lang verhaal geeft Munro er een draai aan die extra reliëf krijgt omdat je weet dat het museum de opticieninstrumenten van de arts bezit. Wat triviaal lijkt, blijkt in werkelijkheid van cruciaal belang te zijn.

Persoonlijk vind ik dit begin mooier en knapper dan het begin van 'De kinderen blijven'. Een metaforische vooruitwijzing, dat kan iedereen wel. Althans, zo lijkt het.

Los van dit alles: De liefde van een goede vrouw, uitgegeven als Colibri, was mijn eerste kennismaking met de Canadese Nobelprijswinnaar van vorig jaar. Het was een kennismaking die zonder twijfel naar meer smaakte.

donderdag 22 mei 2014

Interview: Renate Dorrestein maakt met Luistergeschenk haar comeback als schrijfster van fictie (Bibliotheekblad)

Tot en met zondag is het nog de Weekvan het Luisterboek. Renate Dorrestein schreef het geschenk Liever horen we onszelf. De novelle is het eerste werk van fictie dat ze schreef na haar writers' block. Waarom de weinig sympathieke antagonist een voormalige bibliothecaresse moet zijn, kan Dorrestein niet goed verklaren.

Bibliotheken, doe meer met luisterboeken. Die oproep doet Renate Dorrestein. ‘Van oudsher bieden bibliotheken daisyroms aan’, licht de schrijfster toe. ‘Een andere drager dan de meest gebruikelijke. Daarom hebben bibliotheken denk ik kansen gemist. Laatst zag ik luisterboeken in de bibliotheek van Almere liggen. De cd’s zijn er dus wel. Maar er zijn meer mogelijkheden dan nu benut worden.’
Ga maar na hoe groot de potentiële doelgroep is die alleen via luisterboeken in aanraking kan komen met literatuur. ‘Laaggeletterden, dat zijn al zo’n anderhalf miljoen mensen. Blinden en slechtzienden. Mensen die Nederlands als tweede taal leren en vooral een grote passieve kennis van de taal hebben. Laatst schreef iemand mij dat haar dyslectische zoon, die niet door zijn leeslijst kon komen, zijn mondeling examen Nederlands had gehaald omdat ze hem luisterboeken van mij had gegeven.’
Maar de boekhandels, uitgevers én bibliotheken hebben, anders dan in Duitsland en Amerika, ‘de kans voorbij laten gaan om het luisterboek goed te positioneren’. Waarom? ‘Omdat er een soort huiver is geweest in het luisterboekenmilieu om deze drager in de “zielige” hoek te brengen. Dat werd blijkbaar niet chique gevonden.’

Voor de derde keer
Het onderbelichte luisterboek promoten was een van de redenen waarom Renate Dorrestein het geschenk Liever horen we onszelf van de Week van het Luisterboek (zie kader) wilde schrijven. Daarnaast vond ze het een eer om na het boekenweekgeschenk en -essay voor de derde keer bij te dragen aan een campagne van de CPNB. ‘Welke schrijver kan mij dat nazeggen?’
En ze is natuurlijk zelf fan van de drager – als consument en maker. ‘Voorgelezen worden appelleert aan iets heel ouds. Milennialang was het dé manier om verhalen te horen. Pas sinds een jaar of honderd kunnen we op grote schaal lezen. Maar lezen is een eenzame bezigheid. Bij een luisterboek ben je ten minste met z’n tweeën. Dat doet recht aan de sociale kant van verhalen vertellen.’

Weer een doelgroep erbij
Ze luistert vooral in de auto. Omdat ze voor lezingen het hele jaar kriskras door Nederland rijdt, maakt ze nogal wat kilometers. Op vakantie nemen zij en haar partner altijd een stapeltje mee. ‘Ook hoorcolleges. Een fantastische manier om kennis te vergaren terwijl je iets anders doet. Luisterboeken zijn dus ook geschikt voor mensen met volle agenda’s. Daar heb je er weer een doelgroep bij.’
Een luisterboekenbibliotheek bezit Dorrestein evenwel niet. ‘Ik bewaar ze nooit, ik geef ze altijd weer door. Je luistert er toch maar één keer naar, net als je gewone boeken maar één keer leest. Slechts af en toe luister ik een boek vaker. Dreams From My Father van Obama bijvoorbeeld. Die man heeft zo’n heerlijke stem. Zo’n prachtige dictie. Je let bijna niet meer op wát hij zegt.’

Ab-so-luut
Zelf heeft Dorrestein inmiddels een tiental boeken van eigen hand ingesproken. Ze besloot zich een paar jaar geleden zelfs om te scholen tot stemacteur. Ze heeft een prettige stem en ze moest toch wat, toen het schrijven niet meer lukte. Ze had in 2011 een writers’ block opgelopen door de onverwerkte zelfmoord van haar zus, zoals ze in De blokkade uit de doeken heeft gedaan.
Is ze door de cursussen voor stemacteur een betere voorlezer geworden? ‘Ab-so-luut. Ik heb geleerd hoe je emotie moet overbrengen, hoe je je stem moet kleuren om een luisteraar te verleiden, welke technieken je gebruikt in een commercial om mensen naar de winkel te krijgen. Ik heb altijd dezelfde opnameleider gehad. Die zei laatst: “Renate, wat is er met jou gebeurd?” Hem viel op hoe anders ik nu klonk. Ik zou dus graag oude boeken opnieuw inspreken nu ik meer vaardigheid heb om luisteraars mee te nemen. Jammer dat het zo duur is.’
Ook zou ze best werk van andere schrijvers willen inspreken. ‘Adriaan van Dis, Geert Mak, Nelleke Noordervliet – er zijn genoeg auteurs die het heel goed kunnen. Maar er zijn ook voorbeelden van auteurs die het beter aan een mooie stem als die van Jan Meng of Job Cohen kunnen overlaten.’

Een vruchtbaar idee
Liever horen we onszelf is de eerste fictie die Dorrestein publiceert sinds haar writers’ block. Ze hervond het schrijfplezier afgelopen zomer dankzij de opdracht van de gemeente Almere om een roman te schrijven die zich in de stad afspeelt. ‘Toen ze me daarvoor vroegen, dacht ik: laat ik er eerst maar eens gaan kijken. Ik had toch niets anders te doen. Schrijven kon ik immers niet.’
Daar gebeurde een wonder. ‘In Almere is geen boom of baksteen ouder dan ik’, vertelt de dit jaar zestig geworden schrijfster. ‘Dat ervaar je daar ook. Ik liep er de hele dag rond op een plek zonder historie. Ik dacht: het bestaat dus, een plek zonder ballast, hier moet ik zijn. En prompt kreeg ik een idee voor een roman. Een vruchtbaar idee, waarin van alles samenkomt waar ik al een half leven mee rond loop. Ik ging naar huis en belde Almere meteen op om te zeggen dat ik de opdracht aanvaarde.’

Op de A6
Sindsdien verbleef ze regelmatig enkele weken achtereen in Almere. ‘Toen ik de laatste keer, op Goede Vrijdag, met mijn volgepakte koffer naar huis reed, weemoedig gestemd, wist ik op de A6 opeens hoe het moet eindigen. Het is nog de vraag hoe ik daar kom, maar dat merk ik tijdens het schrijven wel. Ik weet zeker dat het boek af komt. Het kan een goed boek zijn of een slecht boek, maar een boek komt er.’
Bang dat de blokkade ooit terug zou komen, is ze niet meer geweest. ‘Iedereen loopt wel eens tegen een muur aan,’ legt ze uit. ‘Bij schrijvers manifesteert dat zich in hun werk. Dan denken we dat het daaraan ligt. Maar dat is niet zo. Mijn blokkade kwam voort uit mijn eigen geschiedenis. Ik denk niet dat er nóg iets onverwerkts is, zo groot dat ik opnieuw vastloop.’

Herneming van een idee
Dus toen de CPNB belde met het verzoek het geschenk van de Week van het Luisterboek te schrijven, hoefde Dorrestein niet te aarzelen. Ze schreef daarop het 12.000 woorden tellende – ofwel: 78 minuten durende – Liever horen wij onszelf. Daarin blikt de fotografe Mila terug op de cruciale periode in haar leven toen ze bij haar schoonmoeder Janne, een voormalige bibliothecaresse, introk nadat Dennis, Mila’s vriend en Janne’s zoon, spoorloos was verdwenen. Terwijl zij net zwanger van hem was.
Wie De blokkade goed heeft gelezen zal bij de kortst mogelijke samenvatting al een belletje horen afgaan. Was dit niet de roman waar Dorrestein aan werkte toen ze vastliep? Het verhaal ook dat haar, na zes maanden ploeteren, bij teruglezing dood leek en dat ze toen – met een zucht van verlichting – in één keer delete?

Een big verdrinken
 ‘Ik ben zo bezeten op het gebied van opslag, dat ik het nog op een usb-stick bleek te hebben,’ zegt Dorrestein. ‘En ik stuur alles wat ik heb aan het einde van de dag altijd naar mijn assistente. Die had het ook nog op haar computer staan. Toen me te binnen schoot dat ik uit dat boek een scène kon gebruiken waarin Janne bij haar boshut een te veel geboren big verdrinkt, kon ik dat terugvinden.’
Alle elementen uit Liever horen we onszelf kwamen al in de geaborteerde roman voor, zoals opgesomd in De blokkade. Toch is de novelle veel kleiner van opzet. ‘Ik wilde toen de ultieme anti-zelfmoordroman schrijven, die alle zelfmoordenaars in spe van hun daad zou afhouden. Op zichzelf tamelijk megalomaan. Dit is een simpel verhaal geworden over rivaliteit en schuldgevoel.’

Wat wilde je over deze thema’s zeggen?
‘Dat moet je mij niet vragen. Ik ben een slechte duider van mijn eigen werk. Als fictie goed werkt, grijpt alles in elkaar. Als je daar elementen uit licht om te analyseren, stokt het raderwerk van het geheel. Het mooie van fictie is ook dat je alles alleen toont en je het aan de lezer overlaat om te zien wat het betekent. Maar rivaliteit is natuurlijk een mooi vehikel, omdat het je een organische sturing in het verhaal geeft als het ene personage het licht in de ogen van de andere niet gunt.’

Heb je wel het idee dat je destijds niet voor niets hebt gewekt – nu je de gegevens alsnog hebt kunnen gebruiken voor dit geschenk?
‘Nee. Daarvoor heb ik te weinig van die eerste tekst gebruikt. Ik had destijds na een half jaar ook maar 5000 woorden of zo. Echt heel weinig. Alleen een enkele scène heb ik bijna letterlijk overgenomen.’

Wat voor invloed had het besef dat je een verhaal schreef dat expliciet bedoeld is om naar te luisteren?
‘Geen invloed. Op één aspect na: toen ik begreep dat Mila, de schoondochter, de ik-verteller zou zijn, had ik een probleem met de geloofwaardigheid bij het voorlezen, want ik heb geen stem van een jonge vrouw. Ik heb dat opgelost door het verhaal een herinnering van Mila te laten zijn waar ze nu, enige decennia later, op terugblikt. Mila praat daarom over "een jonge versie van mijzelf die ik nauwelijks nog begrijp".'

Een verhaal om naar te luisteren hoeft niet te worden ontdaan van ingewikkelde bijzinnen, zoals bijvoorbeeld in het NOS Journaal gebeurd?
'Nee. Wel heb ik gelet op dialogen. Op papier zie je wie aan het woord is. Als ik romans van mezelf insprak, smokkelde ik dan ook altijd toevoegingen binnen als "zei hij", "vond zij". Ik heb Liever horen we onszelf zo geschreven dat dat niet hoefde.'

En waarom moest Janne een voormalige bibliothecaresse zijn?
‘Poeh, dat weet ik niet. Ik heb zelf zo’n schoonmoeder gehad, de dichteres Sonja Prins die in zo’n zelfvoorzienende bedoening woonde bij Baarle-Nassau. Van die locatie had ik altijd al gedacht dat die uitermate geschikt was om een keer te gebruiken.’

Janne is krenterig, geeft niet om uiterlijke schijn, weinig toeschietelijk. Dat past wel bij het geijkte beeld van een bibliothecaresse.
‘Vind je? Ik ken zo veel bibliotheekmensen. Over het algemeen zijn dat leuke, grappige wijven met pit. Dus waarom voor Janne het beroep van bibliothecaresse eruit kwam rollen… Misschien omdat ik Sonja Prins met lezen associeer. En misschien ook omdat alleen een belezen, ontwikkelde vrouw in staat is om zo’n zelfvoorzienend leven als Janne te leiden.’
(Eerder gepubliceerd op Bibliotheekblad.nl)

Zie ook:

woensdag 21 mei 2014

Een meer dan waardig eerbetoon aan Joseph Roths nostalgie (Knack)

Joseph Roth mag vereerd buigen voor de hommage die hem gisteren in Amsterdam werd gebracht. Zijn teksten flonkerden. Op 1 juni is de reprise in Oostende.

Na afloop was er een staande ovatie in de Stadsschouwburg. Natuurlijk. Maar de zestien acteurs, schrijvers en muzikanten namen hem, meer dan bij een gewone voorstelling, in ontvangst voor de auteur wiens weemoedige en spitsvondige teksten ze zo schitterend tot leven hadden gewekt. Ook al is hij op 27 mei precies 75 jaar geleden gestorven in Parijs. De avond was tenslotte een eerbetoon aan de Joodse auteur van Kaiserliche und Königliche komaf die nog altijd alleen maar meer wordt gelezen.

De voorstelling legde de nadruk op Joseph Roths nostalgie. Aan de hand van vier thema’s – Heimat, Krieg, Hotels en Tod und Trinken – werd de schrijver neergezet zoals hij altijd wordt neergezet: de man die alles verloor in de loop van zijn leven – zijn Oost-joodse achtergrond (verwerkt in Job), zijn Oostenrijk-Hongaarse rijk (verwerkt in Radetzkymars), en zijn Europese cultuurland (waarvan hij de neergang al vanaf de vroege jaren 1920 beschreef in talloze krantenstokken).

En dus ook als de man die vluchtte voor zijn verlies – naar steeds weer nieuwe, anonieme hotels overal te wereld. De teksten die hij daarover schreef zijn onlangs bijeengebracht in ‘Hotelmens’, een van de schaarse Nederlandse vertalingen van Roths omvangrijk journalistiek oeuvre. En in vele liters drank, die de schrijver al op 44-jarige leeftijd fataal werd, toepasselijk enkele maanden voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak die de laatste resten van wat hem dierbaar was zou vernietigen.

Pas aan het einde was er ruimte voor iets anders dan melancholie. De Duitse acteur André Jung las een hilarisch fragment voor uit ‘De legende van de heilige drinker’. De zwerver Andreas krijgt van een mysterieuze heer 200 francs, die hij uitgeeft aan drank. Hij wil zijn schuld vereffenen door het geld te geven aan een kerk gewijd aan Thérèse van Lisieux. Dat lukt nooit. In plaats daarvan krijgt hij steeds opnieuw 200 francs. Tot hij plots sterft. ‘God, geef ons drinkers allen een zo lichte en mooie dood.’

Het mooie van de voorstelling was de dynamische afwisseling. Acteurs als Pierre Bokma brachten snippers roman als toneeldialogen. Duitse toneelspelers van het Münchner Kammerspiele, waar Johan Simons, regisseur van deze avond, artistiek leider is, zongen prozateksten alsof het tragische poëzie was. Schrijvers als Tommy Wieringa lazen krantenstukken voor. Verteller Geert Mak gaf met zijn biografische schetsen betekenis aan de herkomst van Roths teksten.

Door de fragmentarische opbouw kwam ook dit schrijverschap perfect tot zijn recht. Roth is geen auteur van grootste bouwwerken, waarin een lezer vanaf de eerste woorden onherroepelijk door het parkoers wordt geleid. Zijn romans zijn vaak onevenwichtig. Roth is een schrijver van zinnen – scherpe observaties die hij haastig maar trefzeker neer lijkt te hebben gepend op een viltje in het café; korte flitsen van genialiteit die deze avond voortdurend oplichtten. [Toen ik dit schreef, besefte ik dit kenmerk van zijn schrijverschap nog niet.]

De staande ovatie was dus logisch. Net zoals de lange rij die zich na afloop bij de boekentafel vormde, waar niet alleen Hotelmens lag maar ook de vorige week voor het eerst in het Nederlandse verschenen roman Vlucht zonder einde. En een inmiddels behoorlijk omvangrijke backlist.

Zie voor informatie over de voorstelling in Oostende op 1 juni hier.
(Eerder gepubliceerd op Knack.be, 20 mei)



dinsdag 20 mei 2014

16-jarige dochter van Leon de Winter en Jessica Durlacher debuteert met roman (Knack)

Solomonica de Winter, dochter van het schrijversechtpaar Leon de Winter en Jessica Durlacher, debuteert dit najaar in het Duits met de roman Die Geschichte von Blue.

De 16-jarige De Winter schreef de roman in het Engels onder de titel Over the Rainbow – behalve in het Nederlandse Bloemendaal (bij Haarlem) woont ze al jaren met haar ouders in Los Angeles. De wereldrechten van het boek zijn aangekocht door de Zwitserse uitgeverij Diogenes, die ook het werk van haar ouders in het Duits publiceert. Diogenes biedt het boek momenteel aan uitgevers over de hele wereld aan, onder meer aan De Bezige Bij.
Die Geschichte von Blue vertelt het verhaal van het meisje Blue, 'die haar vader vroeg verloren heeft, wier moeder in haar eigen wereld leeft en die verliefd wordt op iemand die van hetzelfde boek bezeten is als zij: De tovenaar van Oz', aldus de wervende flaptekst. 'Net als Dorothy in dat boek gaat ze op weg om aan de andere kant van de regenboog een soort thuis te vinden – en de moordenaar van haar vader.' Het is een roman 'met dubbele bodem, drive, gotspe en een volledig eigen poëzie.'
De roman telt 288 bladzijden. Volgens de uitgeverij verschijnt hij in september in de vertaling van Anna-Nina Kroll, maar webwinkel Bol.com beweert de roman al op 1 augustus te kunnen leveren. Reserveer uw exemplaar hier.
Het was geen geheim dat Solomonica de Winter in de voetsporen van haar ouders wil stappen. In oktober wuifde Leon de Winter op Elsiever.nl aldus de geruchten weg dat zijn dochter auditie had gedaan voor de rol van Anne Frank in het door hem en Jessica Durlacher geschreven toneelstuk: 'Mijn dochter is lezer en schrijver, maar op ambitie om te acteren heb ik haar nog niet kunnen betrappen.'
(Eerder gepubliceerd op Knack.be)

UPDATE Roman verschijnt in oktober 2014 bij Prometheus onder de titel 'Onder de regenboog'

Zie ook:
Leon de Winter, 'VSV'
Leon de Winter gunt zijn aartsvijand een moment van geluk

zondag 18 mei 2014

Herlezen debuten: Joseph Roths 'Hotel Savoy' (BOEK)

Grote schrijvers waren ooit onbekende debutanten. Had de eerste roman direct een unieke stem? Verraadde het debuut originaliteit en lef? Had de auteur al meesterschap over de taal? Aflevering 2: Hotel Savoy van Joseph Roth. [Aflevering was, in een andere vorm, dit stuk over Charles Bukowski.]

Wat is dat voor een merkwaardig hotel op de grens van Oost- en West-Europa waar Gabriel Dan na drie jaar krijgsgevangenschap in Siberië zijn intrek neemt? Hoe meer trappen hij bestijgt, hoe sjofeler de gangen en kamers. Helemaal bovenin woont de droevige clown Santschin zelfs in de hete stoom van de waskeuken. Als de gasten hun rekening niet kunnen betalen, kunnen ze hun koffers ongeopend in pand geven. Hebben ze zelfs geen koffers, dan kunnen ze – mits vrouw – hun schuld vereffenen door naakt te dansen voor de industriëlen die op de benedenverdiepingen wonen.
De groteske personages en ontwikkelingen in Hotel Savoy zijn dan ook allegorisch bedoeld. Joseph Roth maakt daar geen geheim van. 'Dit Hotel Savoy was als de wereld,' schrijft hij in hoofdstuk 6, 'naar buiten toe straalde het een en al luister uit, zeven verdiepingen die sprankelden van pracht en praal, maar binnen huisde armoede in de nabijheid van God.' Die wereld is het uiteengespatte Oostenrijks-Hongaarse imperium direct na de Eerste Wereldoorlog, waarin iedereen een veilig heenkomen probeert te zoeken maar niemand het hotel kan ontvluchten.
Joseph Roth (1894-1939) schreef Hotel Savoy als feuilleton voor de gerenommeerde kwaliteitskrant Frankfurter Zeitung, dat het tussen 9 februari en 16 maart 1924 afdruk-te. Zijn eerste roman was het niet. Een paar maanden daarvoor stond Het spinnenweb in afleveringen in een Oostenrijkse krant. Maar dat verhaal heeft Roth nooit voltooid, pas in 1967 verscheen het in boekvorm. Ook eerdere novellen en korte verhalen kregen pas na Roths dood een tweede leven bij een uitgeverij. Daarom geldt de maatschappelijke satire die Hotel Savoy is als Roths debuut.
De in het huidige Oekraïne geboren Roth was destijds beroemd als journalist. Als jong Oostenrijks soldaat tijdens de Eerste Wereldoorlog publiceerde hij al stukjes in kranten. Na het uitbreken van de vrede werd hij voltijds journalist, waarna zijn ster dankzij zijn opmerkingsgave, zwierige stijl en aforistische kracht snel steeg. Deze cursiefjes, reportages en kritieken zijn nog altijd fris en lezenswaardig (een mooie selectie teksten over hotels is net verschenen onder de titel Hotelmens). De helft van het zesdelig Verzameld Werk bestaat dan ook uit journalistiek werk.
Vanaf het moment dat Roth aan fictie begon, had hij een hoge productie. Maar toen de romanschrijver echt succes kreeg met Job (1930) en Radetzkymars (1932) kwamen de nazi's aan de macht. Roth zelf verliet uit principe Duitsland onmiddellijk, maar het verbod op zijn werk kostte hem wel zijn publiek. Latere uitgaven bij Nederlandse Exil-uitgevers als Querido en Allert de Lange kenden lage oplagen. Pas decennia na zijn vroege dood, als gevolg van jarenlang alcoholmisbruik, kreeg de Oostenrijker de grote lezersschare die hij verdiende. Ook in Nederland.
Hotel Savoy werd meegenomen in de herontdekking van Joseph Roth. Het werd zelfs twee keer vertaald: in 1994 door Huib van Krimpen, in 2003 door Wilfred Oranje. Maar een hoogtepunt uit het oeuvre is het niet. Daarvoor dwingt de auteur de lezers te expliciet het boek als een parabel te lezen. De personages zijn treffend geschetst, maar geen moment mensen van vlees en bloed. In plaats van op te gaan in een verhaal dat vergezichten biedt op een chaotische naoorlogse politieke realiteit denk je bij voorbaat al: waar staat dit karakter of deze wending symbool voor.
Toch heeft ook Hotel Savoy zijn fans. Tommy Wieringa heeft het herhaaldelijk, met citaten strooiend als bewijs, een van zijn favoriete boeken genoemd. Dat is heel goed te begrijpen als je die citaten uit de context licht. Neem deze zinnen: 'Het ging slecht met hen, met de mensen. Ze bewerkstelligden hun lot en geloofden dat het van God kwam. Ze zaten in tradities gevangen, hun hart hing aan duizend draden en hun handen sponnen die draden zelf. Op alle wegen van hun leven stonden de verbodsborden van hun God, hun politie, hun koningen, hun stand.' Schitterend.

NB! Op 19 mei, acht dagen voor Roths 75e sterfdag, vindt in Amsterdam een grote manifestatie plaats. Met medewerking van Arnon Grunberg, Joke van Leeuwen, Geert Mak, Tommy Wieringa e.v.a. Zie voor details: www.slaa.nl.


zaterdag 17 mei 2014

Kinderboekhandels Leuven worden samengevoegd (Knack)

Het cultuurnetwerk Davidsfonds verkoopt zijn kinderboekhandel Duimelot in Leuven aan concurrent De Kleine Johannes van Luc Vander Velpen.

De overname vindt plaats per 18 augustus. Tot eind van het jaar houdt Vander Velpen beide locaties open (op 650 meter lopen van elkaar verwijderd), daarna verhuist hij de winkels die allebei min of meer hetzelfde publiek hebben, naar een nieuw te zoeken pand in het centrum. 'De Kleine Johannes zit in de Tiensestraat op een goede locatie, maar is te klein. Duimelot op de Blijde-Inkomststraat is een mooie grote boekhandel maar zit weer niet op een goede locatie.'
De facto verdwijnt hiermee een kinderboekhandel. Vander Velpen benadrukt echter dat hij twee winkels voortzet door de sterke punten van beide over te nemen. 'Het sterke punt van de winkels zijn de mensen die er werken. Die mensen blijven. Ik ga niemand ontslaan. Het immens ruime assortiment blijft. En Duimelot was actiever. Dat zal ik ook behouden. De nieuwe winkel gaat ook De Kleine Johannes en Duimelot Kinderboekhandels heten – met de meervoud-s dus.'
Leuven was eigenlijk te klein voor twee serieuze kinderboekhandels. Door ze samen te voegen denkt Vander Velpen 'een rendabel concept' te kunnen neerzetten. 'Alle zelfstandige boekhandels in Leuven zijn van mensen die er niet van hoeven te leven. Dat geldt ook voor mij, al heb ik na de overname van De Kleine Johannes zeker mijn start niet gemist. Het gaat daar goed. Het vak heeft alleen geen behoefte aan hobbyisme, maar aan professioneel gerunde boekhandels.'
Het Davidsfonds twijfelde volgens Vander Velpen al jaren of ze de boekhandel - géén kernactiviteit – moesten doorzetten. Nu het cultuurnetwerk een nieuwe hoofdkantoor bouwt aan het Quinten Metsysplein was hét moment daar om Duimelot te verkopen. 'Een essentiële voorwaarde was wel de continuïteit verzekeren voor klanten, leveranciers en personeel', aldus algemeen directeur Jeroen Sleurs in een persbericht.
Vander Velpen, vroeger directeur van het samenwerkingsverband van zelfstandige boekhandels Colibro, zocht al langer samenwerking met Leuvens boekverkopers. Dat zal hij blijven doen. Daarbij is niet Colibro het voorbeeld – 'zulke nauwe economische samenwerking gaat niet meer in Vlaanderen'. Eerder Confituur, die vooral in de communicatie naar de klanten van zelfstandige boekhandels gezamenlijk optrekt. 'Zeker niet verkeerd', noemt Vander Velpen dat initiatief.
(Eerder gepubliceerd op Knack.be en Boekblad, 14 mei)

Zie ook:

donderdag 15 mei 2014

Gloednieuw uitgeverijconsortium wint meteen Libris Literatuurprijs (Knack)


Ilja Leonard Pfeiffer droeg de Libris Literatuurprijs 2014 voor La Superba op aan zijn uitgeverij De Arbeiderspers, die juist gisteren aankondigde zich los te weken uit het grote boekenconcern van WPG.
  
De Libris literatuurprijs 2014 was niet voor La Superba – een magistrale roman over migratie, van wanhopige Afrikaanse gelukszoekers tot verandering zoekende expats. Hij ging evenmin naar Ilja Leonard Pfeijffer – de auteur van een rijk en veelzijdig oeuvre, dat anders dan in deze roman wordt gekenmerkt door vernuftig literair spel en exuberante taalgebruik. Nee, de Libris Literatuurprijs ging in de eerste plaats naar de uitgever van het winnende boek: De Arbeiderspers. 
Vanaf de ontvangst in het Amstel Hotel in Amsterdam spraken de genodigden gisteren uitsluitend over het nieuws van de dag – de verzelfstandiging van vier literaire uitgeverijen van het WPG-concern: de Arbeiderspers, Querido, Nijgh & van Ditmar en Athenaeum-Polak & van Gennep. Sommige media brachten het nieuws alsof WPG de uitgeverijen afstoot. De auteurs, inclusief de genomineerden, zagen het juist als het zeer gewenste ontstaan van een nieuwe zelfstandige uitgeverij. Los van een groter geheel zal het nieuwe bedrijf floreren. Ook Pfeijffer verwachte niet anders. Hij was opgetogen over de laatste ontwikkelingen.
Toen juryvoorzitter Paul Witteman de winnaar bekend had gemaakt, herhaalde Ilja Leonard Pfeijffer het nog maar eens. 'Er zijn veel mensen die ik wil bedanken, maar dat doe ik misscihen privé. Met uitzondering van mijn uitgeverij. Juist op deze dag dat het nieuws bekend is geworden dat mijn uitgeverij een wilde, mooie toekomst tegemoet gaat, wil ik zeggen dat ik er trots op ben om door De Arbeiderspers te worden uitgegeven. Het is een voornaam huis met een lange traditie. Juist op deze dag is het gepast dat ik mij herinner hoe dit huis mij al die jaren heeft gesteund, in mij heeft geloofd en heeft geïnvesteerd.' 
De betrokken medewerkers van de vier uitgeverijen liepen de hele avond glunderend rond. De nieuwe eigenaar Paulien Loerts: mooier dan met deze bekroning had het nieuwe avontuur niet kunnen beginnen. De marketingmanager van De Arbeiderspers Nathalie Doruijter: trots zei ze dat ze niet maar alleen Pfeijffer vertegenwoordigde maar ook de genomineerden Marente de Moor (Querido) en Robbert Welagen (Nijgh & van Ditmar). Die ook al blij waren met de aangekondigde verzelfstandiging per 1 juni aanstaande.
Toch betekende de prijs natuurlijk ook persoonlijk wat voor Pfeijffer. Hij werd al vaker genomineerd, voor La Superba ook voor de AKO en de Gouden Boekenuil. Alle aanwezigen bij die prijsuitreikingen herinnerden zich zijn kolossale, met drank verdrongen teleurstelling. Nu had hij beet. Prompt verklaarde de schrijver die anders onder alle omstandigheden relativerende grapjes maakt, de Libris Literatuurprijs tot de mooiste prijs die er is. Hij maakte niet eens de beperking: de mooiste van dit taalgebied.
De genodigden hadden vrede met deze winnaar. De boekverkopers hadden gehoopt op Stefan Hertmans. Een prijs voor hem zou de verkoop van Oorlog en terpentijn tot duizelingwekkende hoogten hebben gestuwd, maar het toegankelijke La Superba (17.000 exemplaren verkocht tot dusver) zou nu wel eens kunnen aanslaan bij het grote publiek. Ook de aanwezige Vlamingen – onder wie WPG-directeur Koen Clement – hoopten op Hertmans, maar konden uitstekend leven met deze winnaar. En Hertmans zelf ging waardig om met de jurybeslissing ten nadele van zijn werk.
Zo werd de bekroning van Pfeijffer een passende apotheose van een kalme avond zonder verrassingen. Het was aan Tom Lanoye te danken dat er ten minste nog enig spektakel voorviel naast alle verplichte laudatio's. Hij doorbrak het protocol om een  speech te geven. Bij de negende keer dat hij werd genomineerd voor een grote prijs kon hij het niet langer verdragen dat er bij dergelijke gelegenheden altijd óver de schrijvers werd gesproken. De schrijvers waren verdorie toch de mensen van het woord, vond hij: laat ons eens wat zéggen in plaats van alleen maar mee te spelen in het 'nobele concours hippique, om het woord bordeel niet te gebruiken.' 
Lanoye protesteerde daarop tegen de al te vaak gehoorde klaagzangen over de literatuur. Dit was het moment om de lof te zingen voor wie geweldig schrijft – de zes genomineerde auteurs in de eerste plaats. Ook zei hij dat het de schrijvers niet om de prijs en het daarmee verbonden geldbedrag van 50.000 euro ging, maar om de literatuur, om de kunst. En hij prees de jury van literaire prijzen. Vooral deze jury. Geniaal, was die. 'We zullen ons neerleggen bij hun fantastisch, onafwendbaar, goed gedocumenteerd, fenomenaal oordeel.'
Woorden waar Pfeijffer zich later van harte bij aansloot.
(Eerder gepubliceerd op Knack.be, 14 mei)

Zie ook: