dinsdag 30 juni 2015

Het schaakgedicht van Ineke Riem

Ik schaak nooit meer. Ik heb er geen tijd meer voor over, eerlijk gezegd. Ik lees de wekelijkse column van Hans Ree in NRC Handelsblad, probeer het probleem van de week op te lossen, volg de berichtgeving van grote toernooien. Dat is al wat er van schaken in mijn leven is overgebleven. Maar als ik de sport tegenkom in een roman of een gedicht die ik lees – de activiteit waar ik wél tijd voor over heb, heel veel tijd zelfs – licht mijn hart altijd even op.
In de poëziebundel Alle zeeën zijn geduldig van Ineke Roem kwam ik het gedicht 'Één zet, één kus' tegen. Daarin vergelijkt ze een schaakwedstrijd met de strijd tussen twee geliefden. Zij, de ik uit het gedicht, kan niet schaken. Maar ze laat zich gewillig verslaan door hem, haar tegenstander. Waarom? Om hem revanche te bieden voor alle keren dat de dame, dus zijzelf, niet meer durfde en een van beiden 'laat maar' zei. Met andere woorden: revanche voor alle keren dat het niet tot vrijen kwam. Tot slot vraagt ze een liefdevolle kus voor haar nederlaag ten teken dat haar offer wordt aanvaard.

Mijn paard springt schichtig, niet
om te winnen. Mijn lopen hinkt,
denkt op krukken één zet vooruit:

de val. Ooit had mijn toren
het hoog in de bol, nu wankelt hij
en wacht op jouw slag.

Schaken in literatuur of, vaker nog, in film wordt vaak ondeskundig als metafoor voor strijd of doorgeslagen hyperintelligentie ingezet. Een blik op de stelling en je weet: deze auteur kan niet schaken. Of niet echt. Misschien is het daarom logisch dat de beste schaakliteratuur angstvallig concrete stellingen vermijdt. Zo kan nooit een echte schaker tegenwerpen: wat een broddelwerk, die zetwisseling past niet bij het niveau dat de spelers zouden moeten hebben.
In 'Weerstand', onderdeel van Stephan Enters roman-in-verhalen Spel uit 2007, wordt bijvoorbeeld geen zet daadwerkelijk gedaan. Schaken is een zinnebeeld voor het verwerven van kennis en kunde, op welke manier dat het beste kan, hoe sommige manieren voor bepaalde mensen het beste werkt. Ik zeg het een beetje abstract omdat de inhoud van het verhaal hier niet ter zake doet. Hoewel het verhaal is doordrenkt van de schaaksport, krijg je feitelijk geen enkele blik op het bord.
Maar ik dwaal af. Of ook Riem eigenlijk niet kan schaken, durf ik niet te beweren, maar: 'al mijn laffe pionnen', zoals ze in de eerste strofe schrijft, die ze 'in een opwelling' in een keer naar voren schuift – dat klinkt niet alsof ze het vroeger veel heeft gedaan. Je kan maar een pion per zet vooruitschuiven. Mooi is wel hoe ze de verschillende stukken in het spel in oplopende sterkte, van pion naar koning, opvoert. Ook de verspringende strofen, die zo suggereren dat twee spelers om en om een zet doen, is heel toepasselijk.

Mijn stukken hinderen het spel.
Veeg ze weg en revancheer je
voor alle keren dat de dame

niet meer durfde.
Zet koning laatmaar schaak.
Één kus in ruil voor de nederlaag?

Zie voor het hele gedicht uiteraard Alle zeeën zijn geduldig. Te koop in de betere boekhandel. 

Zie ook: diabetes, de notaris en Maarten in de literatuur

vrijdag 26 juni 2015

Uitgever Jonathan Galassi blikt terug op carrière met fictie (Athenaeum.nl)

Geen traditionele memoires, maar een roman waarin de Amerikaanse uitgever Jonathan Galassi van Farrar, Straus and Giroux ervaringen, ontmoetingen en anekdotes oprakelt. Wat een plezier moet hij hebben gehad om zijn herinneringen te verbasteren en te vermengen met een intrige waarvan een boekenliefhebber zeker plezier aan beleeft. Muse is inmiddels op de markt (hier te koop). De Nederlandse vertaling Toen boeken nog boeken waren (vertaling Lidwien Biekmann) verschijnt medio augustus (dan hier te koop). 

Eindelijk! Een Nobelprijs voor een Nederlandse auteur! In Jonathan Galassi's roman Muse in ieder geval. Alleen krijgt niet Hendrijk David de prijs, die al jaren iedere eerste donderdag van oktober met groeiende wanhoop bij de telefoon wacht op het verlossende gerinkel, maar de obscure essayist Dries van Meegeren, die aldus wordt beloond voor zijn jarenlange promotietour in Scandinavië. De officiële bekendmaking in Stockholm, die altijd samenvalt met de grote internationale boekenbeurs in Frankfurt, leidt onmiddellijk tot de gebruikelijke hectiek.

Publishers from nearly everywhere, who before today had never heard of Van Meegeren, swarmed the normally empty Dutch hall, anxious to buy themselves a Nobel Prize winner. The booth of De Bezige Bij, The Busy Bee, van Meegeren’s lucky publisher, resembled a rebooking desk in an airline terminal after a canceled flight.

Voor Paul Dukach, hoofdpersoon van Muse, is het maar een detail. Hij denkt op de Buchmesse alleen maar aan het bezoek dat hij aansluitend zal brengen aan Ida Perkins in Venetië. De bejaarde dichteres, winnares van maar liefst vijf National Book Awards en twee Pulitzers, is de reden dat hij als onbegrepen tiener in een provinciaal gat een levenslange liefde voor de letteren opvatte, literatuur ging studeren, en in het boekenvak terechtkwam, tegenwoordig als redacteur van de onafhankelijke uitgeverij Purcell & Stern. Voor het eerst in zijn leven zal hij zijn idool ontmoeten.
Toch loont het de moeite om langer stil te staan bij de Nederlandse Nobelprijs. Het toont aan waar het Galassi in Muse om te doen is. De 66-jarige Amerikaan werkt al veertig jaar in de uitgeverij, tegenwoordig als directeur van dé literaire uitgeverij van New York: Farrar, Straus and Giroux. Hij moet ergens hebben opgevangen hoe gefrustreerd Nederland is dat onze literatuur nog nooit een Nobelprijs ten deel is gevallen, hoezeer Harry Mulisch en Cees Nooteboom concurreerden om de eer de eersten te zijn, dat Mulisch elk jaar bij de telefoon wachtte... Galassi móést dat gewoon kwijt.
Muse is geen sleutelroman, die een op een zulke feiten openbaart. Maar Galassi heeft zijn intrige van Paul Dukach en Ida Perkins zonder twijfel bedacht om een alternatieve geschiedenis te schrijven van het naoorlogse Amerikaanse boekenvak. Alles wat hij in zijn carrière heeft meegemaakt, iedere persoonlijkheid die hij ontmoette, de talrijke bizarre anekdotes die hij hoorde – hij heeft het allemaal verwerkt. Wie de mensen kent, heeft regelmatig een o ja-Erlebnis. Howard Stern, die heeft iets van uitgever Roger Straus. Dmitry Chavchavadze: de dichter Joseph Brodsky. Enzovoorts.

Dmitry was considered the most important Georgian poet of the century, and the Swedish Academy had concurred, enNobeling him unprecedented early, at the age of thirty-eight. His poems in Russian were said to be at once hypnotically lyrical and cynically disaffected, but some saw the English-language versions, which he insisted on creating himself, as an unintentional pastiche that relied on an insufficient understanding of his target language. Still, his status as a freedom fighter combined with his brilliance and take-no-prisoners implacability conferred impregnable authority on Dmitry. "Is sheet!" he'd shout, about the work of a writer he didn't rate, which was most of them. "Sheet! Sheet! Sheet!!" This turned out to be a surefire argumentative technique, since few had the temerity to disagree.

Muse heeft een fascinerende, met schwung en merkbaar plezier opgezette intrige – daar niet van. Denk: in onbegrijpelijke code geschreven notitieboekjes die een befaamd dichter en ex-echtgenoot van Ida Perkins heeft nagelaten. Een levenslange rivaliteit tussen twee literaire uitgevers, wiens karakters niet meer van elkaar hadden kunnen verschillen, over het recht om Perkins te mogen uitgeven. En een geheim manuscript met explosieve inhoud dat alleen postuum kan worden uitgegeven. Een echte boekenliefhebber zal zeker de grap en de spanning ervan begrijpen.
Maar als dit verhaal verteld is, gaat Galassi dóór. Muse bevat een veel te lange epiloog omdat de auteur kostte wat kost wil laten zien hoe het boekenvak de laatste jaren is veranderd. En dus krijgt Dukach – toepasselijk vernoemd naar de componist Paul Dukas, tegenwoordig alleen nog bekend van 'De tovenaarsleerling' – een relatie met een content editor van internetretailer Medusa. Biedt grote baas George Boutis hem daar een baan aan, die hij afwijst omdat hij alleen kan werken vanuit zijn ouderwetse liefde voor literatuur. Daarom besluit hij maar een boek te schrijven. Over Ida Perkins uiteraard.
Ondanks de wat afstotelijke sentimentele klank is de Nederlandse titel van de roman daarom toepasselijker dan het origineel. Muse, dat verwijst naar Ida Perkins en bij uitbreiding naar de schone letteren als inspiratiebron voor alles wat Paul doet. Maar Toen boeken nog boeken waren verwijst naar het gevoel dat er een goede oude tijd was die iedere pagina van deze roman ademt. De tijd dat uitgevers markante gentleman-gokkers waren, boeken een betrekkelijk schaars goed omdat de oplage per definitie beperkt was, boekhandels centra van beschaving...
Oftewel, de tijd, zoals Galassi zelf verwoordt in zijn tegelijk soepele en barokke Engels:

when books furnished many a room, and their contents, the magic words, their poetry and prose, were liquor, perfume, sex, and glory to their devotees. These loyal readers were never many but they were always engaged, always audible and visible, alive to the romance of reading. Perhaps they still exist underground somewhere, hidden fanatics of the cult of the printed word.
(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 18 jun)

Zie ook:
- Gokken op de Nobelprijs 2014 (toen Nooteboom op 25/1 stond)

dinsdag 23 juni 2015

Horatius: eeuwenlang de invloedrijkste schrijfdocent ter wereld (Schrijven)

Tegenwoordig verwijst niemand naar zijn adviezen. Ten onrechte. De schrijftips van de Latijnse dichter Horatius zijn nog altijd actueel.

Een dichter kiest het best voor woorden die origineel zijn. Al te bekende zegswijzen leiden er alleen toe dat de lezer gaapt van verveling, geïrriteerd de bundel weglegt of – het ergste – de dichter bespot. Maar de woorden mogen ook niet té origineel zijn. De lezer zal in dat geval ook afhaken, omdat hij al te duistere formuleringen ondanks herhaaldelijke herlezing niet begrijpt. Van zelfverzonnen neologismen moet de betekenis eveneens onmiddellijk duidelijk zijn.
Of zoals het advies aan jonge dichters precies luidt:

'In het kiezen van zijn woorden dient een schrijver ook
behoedzaam en met fijn gevoel te werk te gaan.
Voortreffelijk wanneer een combinatie slim
het bekende woord vernieuwt. Als een modern begrip
met een nieuw woord moet worden aangeduid,
verzin dan woorden (...) gebruik dat recht dan wel discreet.'

Wie verzon deze zo ritmisch geformuleerde schrijftip? Willem Wilmink in Hoe schrijf ik een gedicht? Chrétien Breukers in Gedichten schrijven? Drs. P in Handboek voor plezier-dichters? Alle drie tenslotte zelf dichters. Maar nee. Het fragment is afkomstig uit Horatius' Ars poetica. De Latijnse dichter schreef dit 476 regels tellend gedicht in dactylische hexameters om de kunstbroeders van zijn tijd in te wijden in de geheimen van waarlijk succesvolle poëzie.
Horatius was niet de enige auteur uit de klassieke oudheid die een handboek voor schrijvers publiceerde. En zeker niet de eerste: Aristoteles' Poetica is meer dan driehonderd jaar ouder. Maar eeuwenlang gold hij als dé autoriteit die voortdurend werd vertaald in alle Westerse talen – in het Nederlands het recentst door Piet Schrijvers (1980, herzien in 2003). De reden daarvoor is dat Horatius zijn tips in poëtische vorm goot. Hij liet als enige tegelijkertijd zien wat hij bedoelde.
Maar het belangrijkste: zijn taalgebruik is in al zijn heerlijk citeerbare bondigheid zo fris gebleven. Horatius schreef het gedicht als brief aan de invloedrijke senator Lucius Calpurnius Piso en zijn twee zonen, die een grote liefde voor poëzie koesterden. Hij sloeg daardoor geen abstracte of belerende toon aan, zoals Aristoteles, maar legde zijn bedoelingen uit alsof hij met wat vrienden een goed glas wijn dronk. Helder, eenvoudig, onderhoudend, met een terzijde hier en een grapje daar.

Tegenwoordig worden Horatius adviezen zelden gebruikt in cursussen gedichten schrijven. Een zoekopdracht in het forum van Schrijven Online levert welgeteld één vermelding op: bij een uitleg naar de herkomst van het woord mecenas (zie kader). Over zijn aanbevelingen dus geen woord. Dit komt voornamelijk omdat Horatius té invloedrijk was. Te veel navolgers schreven onleesbare poëzie die weliswaar in zijn geest was gemaakt, maar niettemin doods en geforceerd bleef.
Dat riep een tegenreactie op. Sinds de Romantiek lapten dichters de officiële regels van de kunst steeds meer aan hun laars. Ze gingen op zoek naar de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie, om met Willem Kloos te spreken. Dat opende de weg naar poëzie waarin l'art pour l'art voorop stond, en later naar alle mogelijke vormen van experimentele, hermetische en postmoderne poëzie waarin letterlijk alles is toegestaan.
Toch loont het de moeite ook in 2015 de Ars poetica te bestuderen. Alleen al het voorbeeld uit de eerste alinea bewijst hoe actueel Horatius is gebleven – zonder dat schrijvers nog weten dat hij sommige goede raad als eerste formuleerde. Nog in zijn vorig jaar verschenen essaybundel Achternamiddagen hanteert Christiaan Weijts exact dezelfde stelregel voor een goede vergelijking (in proza): die moet origineel zijn, maar niet té omdat hij dan gezocht lijkt en dus ongeloofwaardig is.

Het doel van gedichten schrijven is volgens Horatius het hebben van succes. Niet alleen bij zijn huidige, maar ook bij toekomstige lezers. Dat betekent dat een dichter niet moet vertrouwen op aangeboren talent, maar veel dient te oefenen, meesters uit het verleden zal bestuderen, teksten eindeloos moet bijschaven. 'O Gij, (...) keur een gedicht niet goed,/ dat niet beknot werd dagenlang door veel geschrap/ en dat niet tienmaal nagelglad werd gepolijst.'
Een 'nagelglad gepolijst' gedicht wordt gekenmerkt door harmonie, omdat een mens zich daar van nature toe aangetrokken voelt. Harmonie in alle opzichten: tussen vorm en inhoud, tussen karakter en leeftijd en afkomst van personages (bij toneelstukken – in die tijd ook onderdeel van de poëzie), tussen woorden en daarmee opgeroepen emoties. Ook moet een dichter zijn woorden laten passen bij zichzelf, zijn publiek en de situatie waarin hij zijn werk voordraagt.
Vooral wie het allerhoogste niveau wil halen, moet zich veel moeite getroosten. Een slecht dichter krijgt een open doekje als hij toevallig 'twee of drie keer' iets goed doet. 'Terwijl ik boos ben als de goede Homerus slaapt,/ al is bij zo'n lang werk een dutje nog geen zonde.' Een werkelijk goed gedicht, vervolgt Horatius, is namelijk als een goed schilderij: ieder detail, of het donker of licht is geverfd, verdient 'het scherpe oordeel van de criticus'.
Hoe voorkom je 'Homerische dutjes'? Laat je teksten lezen en houdt ze dan nog acht jaar in portefeuille. Immers: 'Wat niet is uitgegeven, kan nog geschrapt, een publicatie keert niet terug'. Laat de teksten dan wel beoordelen door een deskundige die niet bang is voor de vriendschap maar onvermoeibaar toelichting vraagt en vage taal verkettert. 'Hij zegt niet: 'Moet ik een vriend/ nu kwetsen voor een bagatel?' Die bagatel/ brengt hem, bespot en slecht onthaald, zwaar ongeluk.'

Precies. Zoals je nu overal kunt horen dat de enig zinvolle feedback eerlijke feedback is.
Het bewijst andermaal hoezeer Horatius' moderne adviezen uit Ars poetica verplichte leesstof zouden moeten zijn voor docenten poëzie een aankomende dichters.

Leven en werk
Quintus Horatius Flaccus (68-5 v. Chr.) schreef de Ars poetica als slotstuk van een gevarieerd en indrukwekkend oeuvre. De spottende Epoden, waarmee hij debuteerde toen hij de veertig naderde, gericht tegen alles wat hem tegenstond. Zijn mildere maar niettemin hekelende Satiren. Zijn lyrische Oden over liefde, vriendschap, politiek, moraal en dood. Zijn Brieven, uitgebreide essays in dichtvorm. Tot op de dag vinden al deze gedichten steeds weer nieuwe liefhebbers.
Horatius was de zoon van een vrijgekochte slaaf die als belastingambtenaar rijk werd. Zo kreeg hij de best denkbare opleiding krijgen. Na een korte carrière als militair werd hij onder de nieuwe keizer Augustus zelf ook ambtenaar. Door Vergilius werd hij geïntroduceerd bij Maecenas, die zo onder de indruk van zijn poëzie was dat hij hem eerst in dienst nam maar al snel een villa gaf. Daar kon hij de laatste twintig jaar van zijn leven volledig aan de dichtkunst wijden.

Deus ex machina

Horatius gebruikt in de Ars poetica termen die sindsdien gemeengoed zijn geworden. Begint een schrijver 'in medias res' (in het midden van dingen) of 'ab ovo' (vanuit het ei)? Een term als 'deus ex machina' voor een noodgreep om een plot glad te trekken verwijst rechtstreeks naar Horatius dictum: 'een godheid treedt slechts op bij een verwikkeling die om hem vraagt'. Ook de Engelse aanduiding 'purple prose' voor te bloemrijk taalgebruik gaat terug op een afkeurende vergelijking van Horatius.
Ars poetica van Horatius (vertaling Piet Schrijvers) staat in Verzamelde gedichten (Historische Uitgeverij, 2003). Een afzonderlijke uitgave is alleen antiquarisch te krijgen.

zondag 21 juni 2015

Des romans français: Michel Houellebecq, 'Soumission' / 'Onderworpen'

François, de hoofdpersoon uit de nieuwste roman van Michel Houellebecq, is professor aan de universiteit, gewaardeerd door zijn collega’s en op zijn manier geliefd bij de studentes. Hij leidt een weinig enerverend leven, maar de politieke ontwikkelingen in Frankrijk zorgen ervoor dat deze man, met de meest algemene Franse voornaam (die ook nog eens de betekenis van ‘vrij man’ heeft), zijn veilige bestaan niet zomaar veilig kan voortzetten.Kort gezegd worden de verkiezingen van 2022 gewonnen door de moslimbroederschap. Net als in 2002, toen vader Le Pen de tweede ronde van de presidentsverkiezingen haalde en de verslagen socialisten en UMP hun kiezers opriepen om dan maar op Chirac te stemmen, zo voorspelt Houellebecq dat in 2022 de gevestigde middenpartijen hun aanhang zullen vragen niet op Marie Le Pen van het Front National te stemmen, maar op de leider van de  islampartij, ‘le Fraternité musulmane’. Mede daardoor, en door het toegenomen aantal moslims, wint deze partij de presidentsverkiezingen en komt er een moslim president.Liberté en Egalité lijken daarmee uit het Franse motto te verdwijnen, alleen Fraternité blijft nog overeind. Vrouwen mogen niet meer werken, de werkeloosheid neemt af en het wordt schijnbaar veiliger op straat. Wil François zijn gerieflijke leven kunnen voortzetten, dan zal hij zich moeten bekeren. Een bijkomend voordeel is dat hij makkelijker aan zijn seksuele behoeftes zal kunnen voldoen omdat polygamie is toegestaan.Al in de eerste regels van het verhaal is duidelijk dat François geen strijdbaar type is dat de ontwikkelingen met zijn intellectuele capaciteiten te lijf zal gaan. Het is een eenzame en trieste veertiger van wie de beste compagnon de decadente schrijver Joris-Karl Huysmans (1848-1907) is, het onderwerp van zijn promotie.  

Pendant toutes les années de ma triste jeunesse, Huysmans demeura pour moi un compagnon, un ami fidèle.

Eenzamer kan bijna niet. In de liefde zoekt hij zijn heil in pornowebsites en aan het begin van ieder collegejaar scoort hij een nieuwe eerstejaars met wie hij in de loop van het jaar de relatie weer verbreekt. Met één van hen houdt hij het langer uit, Myriam. Maar zij vertrekt naar Israël, niet toevallig natuurlijk. Het beloofde land, zeker in een tijd waarin Frankrijk langzaam overgenomen wordt door moslims. Voor François is er geen Israël, beseft hij bij hun afscheid.

<<Il n’y a pas d’Israël pour moi.>> Une pensée bien pauvre; mais une pensée exacte. Puis elle disparut dans l’ascenseur.

Uiteindelijk bekeert François zich tot de Islam en kan op die manier blijven lesgeven, zelfs voor een veel hoger salaris dan hij eerst kreeg. De titel van het boek – in het Nederlands Onderworpen, maar Soumission betekent evengoed onderwerping of volgzaamheid – verwijst zonder meer naar deze persoonlijk ‘soumission’, als naar de gehele overgave van Frankrijk aan de islam. Als het eenmaal zover is, beseft François wat de consequenties zijn.

Je rentrais doucement à pied, comme un petit vieux, prenant progressievement conscience que, cette fois, c’était vraimentla fin de ma vie intellectuelle; et que c’était aussi la fin de ma longue, très longue relation avec Joris-Karl Huysmans.

Rustig, te voet, weliswaar lijkend op een oude man, aanvaardt hij de nieuwe situatie; zijn enige echte houvast, zijn ‘papieren’ maar trouwe vriend, is hij kwijt. Het is niet anders, de islam is de nieuwe werkelijkheid en hij heeft zich erbij neergelegd.Het is speculeren wat Michel Houellebec, die zich na het drama op de redactie bij Charlie Hebdo tijdelijk terugtrok uit de publiciteit, precies met zijn roman wil bereiken. Wil hij Frankrijk en de rest van Europa waarschuwen? Voorspelt hij wat, misschien niet op korte termijn, maar in de toekomst zijns inziens onafwendbaar is? Of is het net als zijn eerder romans een satire op de mistroostige Westerse beschaving en haar volledige overgave aan het individualisme en seculiere bestaan, met alle gevolgen van dien? Waarschijnlijk een combinatie van dat alles.  Het is knap dat Houllebecq er weer in slaagt met een zekere ingehouden en onderkoelde vertelstijl grootse onderwerpen aan te pakken. Engagement van de bovenste plank. Het moge duidelijk zijn dat deze intrigerende roman veel stof heeft doen opwaaien en voor een hoop discussie heeft gezorgd. Interessant is om te zien wat er gebeurt als het stof weer is neergedwarreld. Zelf heeft Houellebecq aangegeven dat een roman nog nooit de loop van de gebeurtenissen heeft bepaald en dat dat nu ook niet het geval zal zijn. De toekomst zal  het uitwijzen of hij ook daarin gelijk krijgt.

Arjen van Meijgaard

Zie ook:
- Michel Houellebecq in Utrecht bij de verschijning van de Nederlandse vertaling
- Nieuwe Houellebecq moeilijk in de Nederlandse boekhandel te krijgen

woensdag 17 juni 2015

Arie Storm schrijft geen biografie, maar roman over Frans Kellendonk

In oktober moet hij in de winkel liggen, blijkt uit de najaarsaanbieding van uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep: de langverwachte Kellendonk-biografie van Arie Storm. Hoewel? Het is niet Storm die het levensverhaal van de in 1990 overleden schrijver verteld. Het is Kellendonk zelf, die vijfentwintig jaar na zijn dood op aarde terugkeert en zich laat interviewen. 'Kijk hem daar eens zitten, mijn biograaf', zegt hij tegen Storm. En is het wel een biografie? Op het omslag staat 'roman'.
Het laatste testament van Frans Kellendonk, is de titel van het op 160 pagina's begrote boek, dat 17,50 euro zal kosten. De schrijver onderzoekt daarin wat er sinds zijn dood is veranderd. Uit de catalogus: 'Wat is er geworden van zijn voormalige literaire vrienden en vijanden? Kellendenk vertelt zélf het verhaal dat hij tijdens zijn leven niet kon opschrijven. Hij vergelijkt het heden met het verleden, en vertelt over zijn jeugd, zijn tijd als redacteur van een literair tijdschrift, het schandaal dat ontstond toen zijn roman Mystiek lichaam verscheen, zijn band met zijn vader én zijn grootste liefde.'
En, concluderend:  Het laatste testament van Frans Kellendonk is veel meer dan een biografie. Arie Storm schetst met behulp van bekende en minder bekende feiten over Frans Kellendonk een scherp en ‘authentiek’ portret van de schrijver – en van diens biograaf. Het resultaat is een onthullend, verrassend, woedend en ontroerend boek.'

Zie ook:

maandag 15 juni 2015

Christiaan Weijts, 'De linkshandigen' en 'Achternamiddagen' (Ons erfdeel)

Hoe de ijdelheid in toom te houden

Weinig auteurs geven zo onomwonden toe dat schrijven hun ijdelheid streelt als Christiaan Weijts in Achternamiddagen (2014). “Hoewel er al vijftien jaar stukken van mij in kranten en bladen verschijnen”, luidt de eerste zin van zijn essaybundel over schrijven, lezen en gelezen worden, “ben ik nog altijd opgetogen zodra er drukwerk op de deurmat ploft met iets van mijzelf erin.”
Kan iemand die zo geilt op zijn naam in druk, kritisch genoeg zijn over zijn eigen teksten? Publiceert hij niet liever zo veel mogelijk in plaats van zo goed mogelijk werk? Weijts is zich bewust van de vraag die zijn openingsstatement oproept, want hij vervolgt met uit te leggen dat hij, in navolging van Marcel Proust, het drukwerk zo probeert door te bladeren dat hij zijn eigen reportage, boek of column achteloos, als ware het geschreven door een ander, onder ogen krijgt. Om als een neutrale toeschouwer de effecten te ondergaan die hijzelf met zijn woorden beoogde. 
“[Eigen werk lezen] lijkt ijdelheid maar is noodzaak. Schrijven is namelijk maar een heel miniem onderdeel van het schrijven. Een veel groter deel van de tijd is de schrijver aan het lezen. Eindeloos zijn eigen tekst teruglezen, het mechaniek doorlopen, de voorstelling laten afdraaien, als voor een vreemde.”

Toch blijft de vraag staan. Is Weijts kritisch genoeg voor zijn eigen productie? Hij is een geweldig schrijver die in zijn met vaart en brille geschreven romans de gekozen thema’s van alle kanten weet te belichten. Het spel van aantrekken en afstoten in een tijd van moderne communicatiemiddelen, in Art 285b (2006). De macht van de mediamachine, in Via Cappello 23 (2008). Het leren omgaan met tegenslag voor een generatie die dat nooit heeft gekend, in Euforie (2012). Hij trekt je zo meeslepend zijn wereld in dat je geneigd bent hem een structurele fout in zijn romans te vergeven.
Het slot in Via Cappello 23 wekt een afgeraffelde indruk. Stap voor stap bouwt Weijts de spanning tussen docent kunstgeschiedenis Arthur en zijn eerstejaarsstudente Fay uit. Langzaam kookt de op seks gestoelde relatie over. Tot deze in de openbaarheid komt en Arthur terecht komt in een mediastorm. Op dat moment lijkt Weijts niet echt meer geïnteresseerd in zijn personages. Hij daalt niet met hen mee de hel in, maar beschrijft alleen wat hij nodig heeft. Fays zelfmoord, bedoeld als verwijzing naar Shakespeares Romeo en Julia, komt daardoor te onverwacht.
In Euforie is de psychologie van de personages onvoldoende uitgewerkt. Weijts laat zijn architect verlaten worden door zijn vrouw. Alleen maar omdat hij dat nodig heeft voor het verhaal: de hoofdpersoon moet op zichzelf worden teruggeworpen. Wat de scheiding met de hoofdpersoon doet, blijft buiten beeld. De hoofdpersoon denkt nauwelijks nog aan zijn ex. Zo lijkt het alsof de breuk nauwelijks impact heeft, terwijl dat juist niet Weijts’ bedoeling is.

In zijn recentste roman De linkshandigen (2014) is de uitwerking van de plot te geforceerd. Het verhaal komt op gang als Simon Sinkelberg boos is opgestapt als cartoonist van De spiegel en in een opwelling een vrouw met een cello langs de snelweg oppikt. Ze heeft een vaag verhaal over autopech en een optreden ergens in België waar ze zo snel mogelijk heen moet. Simon gelooft er niets van, maar besluit haar toch naar België te brengen. Hij is er nu eenmaal in de stemming voor.
Weijts bouwt de intrige mooi op. Heeft Katharina, zoals de celliste heet, iets te maken met de ledematen die langs de A4 zijn gevonden? Steeds geeft hij iets meer prijs over haar. Tegelijk wordt steeds duidelijker waarom Simon er zo op gebrand is om zijn harde column over het telecombedrijf Stones & Middleton (S&M) in de krant geplaatst te krijgen dat hij er zijn baan voor opzegt en zichzelf vernedert door zijn diensten, nog dezelfde dag, aan te bieden bij grote concurrent De ochtend. Simon houdt S&M verantwoordelijk voor het wrede lot van zijn zus, met wie hij erg close was.
Toch is de afwikkeling is – net als in Via Cappello 23 – te vlot. Alsof de auteur er genoegen mee nam om alle elementen te geven die relevant zijn voor het thema van de onlosmakelijke familieband (broer en zus horen bij elkaar als een linker- en rechterschoen). Daarna lijkt het een kwestie van: Katharina snel laten opbiechten wat haar werkelijke beweegredenen zijn om te vluchten, iemand het toneel laten betreden die de vreemde gebeurtenissen uit het verhaal uitlegt. En dan hup, nog even een dramatische ontknoping. Heel onbevredigend allemaal.

De linkshandigen is Weijts’ meest plotgedreven roman in zijn oeuvre tot nu toe. Vanaf het begin wordt de lezer uitsluitend voortgestuwd door de vraag: wat is er precies aan de hand? Juist dat maakt zichtbaar hoe dichtgetimmerd het verhaal is. Simon moest wel Engels en Nederlands zijn – daarom kende hij S&M goed en kon hij waarschuwen tegen de komst van het bedrijf naar Nederland. Simon moest wel karikaturist en kunststudent zijn – zo kon hij én verwijzen naar chique kunstenaars én cartoonist worden. Et cetera.
Het is, net als in Euforie, weliswaar knap bedacht, maar bij gebrek aan wat Weijts’ eerdere werk kracht gaf, bloedeloos en ongeloofwaardig. De auteur weet nooit leven in zijn verhaal te pompen door bijvoorbeeld de betekenis en reikwijdte van een dagelijkse cartoon van alle kanten te belichten, zoals hij dat wel doet met media en beeldende kunst in Via Cappello 23 en architectuur in Euforie. Na de aanslagen op Charlie Hebdo, circa twee maanden na publicatie van de roman, had hij brandend actueel kunnen zijn. Nu verwees geen enkele commentator naar De linkshandigen.
Wel schotelt Weijts zijn lezers matig uitgewerkte theorieën voor over de uniciteit van linkshandigen. Het zijn bijzondere, creatieve wezens die zich als vanzelf verzetten tegen de heersende codes omdat die uitgaat van een rechtshandige wereld. Michelangelo! Da Vinci! Dit wordt ondersteund door encyclopedische weetjes: Napoleon liet zijn troepen tegen de gewoonte in aan de linkerkant van de weg marcheren omdat hij linkshandig was. Maar wat wil de auteur ermee zeggen?

De roman De linkshandigen en de essaybundel Achternamiddagen zijn in hetzelfde jaar verschenen. Dat wekt de indruk dat Weijts het schrijven van een verhaal en het schrijven van beschouwingen tijdelijk heeft gescheiden – ware het niet dat de meeste teksten van zijn essaybundel eerder zijn verschenen in De Groene Amsterdammer, waar hij al geruime tijd vaste columnist is, en een aantal kranten. De bundel Achternamiddagen bevat namelijk alles wat je van een nieuwe Weijts-roman hoopt en verwacht.
Scherpe waarnemingen, heldere redeneringen, doordachte analogieën – de kwaliteit is de grote constante in dit bonte mengsel van columns, necrologieën, voorwoorden, dat hij naar een hoger niveau tilt door de teksten te presenteren als een rondleiding door het atelier van de schrijver (“Let met name op de rommel, daar is het me om te doen”). Of hij Anders Breivik weegt als literator of zijn vriend Thomas Blondeau herdenkt, nooit wekt de tekst de indruk een tussendoortje te zijn.
Het mooiste is de tekst die, voor zover ik weet, als enige niet eerder is gepubliceerd: het driedelig ‘Zelfportret in alfabet’. Ondanks de door het lot bepaalde volgorde van de trefwoorden vertelt Weijts, met een voor hem atypische melancholieke toon, hoe hij de taal en via de omweg van de beeldende kunst en de muziek het schrijverschap ontdekt. Van de a van Alpenkreuzer, die de wens oproept uitvouwbare werelden te kunnen scheppen, tot de z van zelfportret, dat uiteindelijk “een en al ijdelheid” is.

Weer die ijdelheid dus. Weijts is zich erg bewust van de eigenliefde die iedere schrijver eigen is. Uiteindelijk is dat hoopvol. Als Weijts het romanschrijven er niet aan geeft om zich te beperken tot het genre waarin hij werkelijk excelleert, is hij in het bezit van een alarminstallatie die afgaat als hij een tekst te snel de wereld instuurt omdat hij zijn naam weer eens in druk wil zien. Bij De linkshandigen is die niet afgegaan of heeft Weijts hem niet gehoord. Bij een volgende roman hopelijk weer wel.

Zie ook:

zaterdag 13 juni 2015

Britse bibliothecarissen in Nederland op zoek naar de balans tussen een sterk concept en flexibel gebruik van de ruimte (Bibliotheekblad)

Crazy spaces make great places. Een groep Britse universiteitsbibliothecarissen, op zoek naar creatieve oplossingen voor hun eigen problemen met per definitie beperkte ruimte en een beperkt budget om ter vernieuwen, raakte diep onder de indruk van de vernieuwende bibliotheken die ze hier aantroffen.

Drie nieuwe Nederlandse bibliotheken kregen vorige maand bezoek van een groep Britse bibliothecarissen. Hoewel? Bij het laatste bezoek van de tweedaagse reis bood Rob Bruijnzeels namens organisator Rogues zijn excuses. Het ging feitelijk niet om bibliotheken. De ongeveer twintig Britten waren naar een berg geweest: de Boekenberg in Spijkenisse. Een stad: BK-City in Delft. En nu zaten ze in een fabriek: de begin vorig jaar geopende Chocoladefabriekin Gouda, waaraan Bruijnzeels namens Het Ministerie van Verbeelding zelf een bijdrage had geleverd.
Het maakte de Britten weinig uit. Als universiteitsbibliothecarissen ging het hen er toch al niet om in de Nederlandse openbare bibliotheken ideeën te vinden die ze één op één naar hun eigen instelling konden vertalen. 'Hier in Gouda staan geloof ik 50.000 boeken op 9000 vierkante meter', zei hoofdbibliothecaris Ian Snowley van de University of Lincoln eerder tijdens de lunch. 'Ik heb 200.000 boeken op 5000 vierkante meter, wat overigens klein is voor een academische bibliotheek. Dat geeft al aan hoe moeilijk het is ideeën letterlijk over te nemen.'

Snowley wilde tijdens 'Crazy spaces make great places', de naam die Rogues aan de Dutch Library Tour had gegeven, dan ook alleen inspiratie op doen. 'Er gebeurt in het Verenigd Koninkrijk in onze sector momenteel heel veel. Iedereen is bezig met renovatie of nieuwbouw. Het gevaar bestaat dan dat een oplossing van een wetenschappelijke bibliotheek overneemt die toevallig eerder klaar was en je dus overal dezelfde oplossingen krijgt voor de behoeften van studenten die immers overal hetzelfde zíjn. Kijk dan eens ergens waar een heel ander soort creativiteit heerst.'
Snowley wees op de lage plafonds boven Kruim, het restaurant van de Chocoladefabriek. 'Die geven het noodzakelijke gevoel van intimiteit als je hier geniet van deze heerlijke Hollandse brood en melk. Tegelijk zie je vanaf deze tafel hoeveel groter het gebouw is. Dat geeft een indruk dat hier veel te halen is. Die combinatie van een grote ruimte die tóch persoonlijk is – iets wat trouwens in de bibliotheek van BK-City ook mooi is opgelost – is natuurlijk ook voor ons een uitdaging. Vaak weet je ook pas thuis, als je met een andere blik naar je eigen bibliotheek kijkt, wat je ervan hebt geleerd.'
Wat hij vooral sterk vond van de drie bibliotheken was de conceptuele inslag. 'Vooral bij de Boekenberg. Dat krijgt de ruimte om 110 procent het concept te zijn. Alles is vanuit één gedachte uitgewerkt. Heel sterk. Al moet je oppassen dat je daarbij geen elementen weggooit die zich al honderden jaren hebben bewezen. Ik kan nu niet zeggen of dat in Spiketown [zoals hij Spijkenisse noemt, md] het geval is. Hoe dan ook zou het idee van een labyrint, dat je verplicht van begin tot eind moet volgen, bij ons niet werken. Een student moet, gehaast op weg naar college, snel een boek mee kunnen nemen.'

Head of Library Operational Services Andrew Hutchinson van de University of Bath kijkt in Nederland vooral naar het gebruik van ruimte. Wordt die optimaal gebruikt? Is er voldoende ruimte voor flexibiliteit? Het eerste beschouwt hij als vanzelfsprekend, het tweede is alleen maar belangrijker geworden. 'De behoefte aan stopcontacten en zitgelegenheid is fors toegenomen en neemt alleen maar meer toe. Een nieuwe ruimte moet zich daarop aanpassen. Dan zie je bijvoorbeeld bij de Boekenberg dat die niet is ontworpen om ook anders te worden gebruikt. Dat is in de architectuur van moderne bibliotheken een nadeel.'
Niet dat hij negatief is over de bibliotheek vanarchitectuurbureau MVRDV – een naam waar alle Britten over struikelen. 'Hij is misschien niet optimaal ingericht voor gebruik. Je moet echt onthouden waar dingen staan. Waarom staan sommige boeken zo hoog? Worden die nauwelijks gevraagd? Maar het is een lichte, moderne, prettige plaats. Vooral de ruimte voor kinderen zijn vrolijk, kleurrijk. I loved it. Ook juich ik de milieuvriendelijke inrichting toe, al ben ik benieuwd naar het effect op de operationele kosten. Jammer dat je tijdens zo'n kort bezoek niet meer te weten kan komen.'
De bibliotheek in de faculteit voor Bouwkunde van de TU Delft beviel Hutchinson. De ruimte maakt goed, logisch gebruik van de ruimte. 'Je voelde daar direct dat de ruimte aanzet tot leren. Er zijn veel stoelen waar je goed kan zitten. En zijn veel ruimte die een sociale interactie bevorderen. Het maakt het makkelijk om samen te werken. Zelf hebben we Bath vier verdiepingen en drie trappenhuizen. Studenten moeten voortdurend op en neer lopen. In Delft is alles op één verdieping. Desondanks verloopt de doorstroming, ondanks de grote aantallen studenten, soepel.'

Head of User Services Derek Mackenzie van de bibliotheek van de City University London, die tegenover Hutchinson zat aan de lunchtafel, benadrukte het belang van flexibiliteit: 'Toen wij twee jaar geleden nog maar verbouwden, dachten we: computerbatterijen worden alleen maar sterker, we hebben niet zo veel stopcontacten meer nodig. Het tegenovergestelde bleek het geval. Maar hoe los je dat op? Het is duidelijk dat we niet zomaar weer een nieuwe bibliotheek kunnen bouwen, laat staan dat we er meer ruimte voor krijgen.'
Dan is zo'n oplossing als hij ter plekke in Gouda aantrof perfect: eenvoudige verlengsnoeren met vier stopcontacten die, 'eerlijk gezegd in best grote hoeveelheden', gewoon aan het plafond hangen. 'Kost geen extra ruimte en het past wonderwel bij de sfeer van deze bibliotheek. Zo zijn het vaak de kleine dingen waardoor je opeens even stil staat. Zo zag ik in Delft de kopieermachines en snackautomaten in één ruimte bij elkaar staan. Natuurlijk. We zijn geneigd die te scheiden. Snacks maken papier maar vies. Maar het voelde compleet natuurlijk. Dat neem ik mee naar huis.'

Maar eerst volgde de uitleg over en rondleiding door de Chocoladefabriek. Een bibliotheek die óók sterk uitgaat van een helder concept, merkte een bewonderende Snowley op, en die bovendien succesvol is: na een jaar trekt de bibliotheek 30 % meer bezoekers dan de vier voormalige vestigingen bij elkaar. Het aantal uitleningen is met 25 % gestegen. Ook Hutchinson en Mackenzie toonden zich zeer onder de druk. 'Fantastisch, superbe, getuigend van een grote verbeeldingskracht', putte Hutchinson zich uit in superlatieven.
Mackenzie: 'Het is helemaal geen grote ruimte, maar hij dient zo veel doelen. Er wordt nergens ruimte verspild, maar je hebt nergens een compact gevoel. De verschillende componenten – restaurant, boeken, media-werkruimte, grafische werkplaats – mengen heel goed. Misschien wel omdat er geen muren tussen de verschillende afdelingen staan. Mooi ook dat die filosofie is doorgetrokken naar de kantoorruimte: daar zit iedereen, tot de directeur aan toe, aan dezelfde soort bureaus. Ook is het goed dat als iets voldoet, zoals de basale boekenkasten, daar geen geld aan overgespendeerd is.'
(Eerder gepubliceerd op Bibliotheekblad.nl, 3 jun)

Zie ook:

vrijdag 12 juni 2015

De culturele achtergrond van 'De boekenapotheek'

Sinds afgelopen dinsdag te vinden op de site van The New Yorker: een groot stuk over bibliotherapie van de Zuid-Afrikaans-Australische schrijfster Ceridwin Dovey. Daarin veel aandacht voor The Novel Cure alias, in de Nederlandse vertaling, De boekenapotheek van Susan Elderkin en Ella Berthoud. Dovey schrijft dat het medisch boekenhandboek is vertaald in achttien landen. Dan staat er:

...and, in an interesting twist, the contract allows for a local editor and reading specialist to adapt up to twenty-five per cent of the ailments and reading recommendations to fit each particular country’s readership and include more native writers. The new, adapted ailments are culturally revealing. In the Dutch edition, one of the adapted ailments is “having too high an opinion of your own child”; in the Indian edition, “public urination” and “cricket, obsession with” are included; the Italians introduced “impotence,” “fear of motorways,” and “desire to embalm”; and the Germans added “hating the world” and “hating parties".

Een te hoge dunk hebben van je kind. Die aandoening die met een roman is te genezen, heb ik dus bedacht voor de Nederlandse editie. Maar ik had nooit gedacht dat ik daarmee iets zei over de Nederlandse cultuur. Ik dacht alleen: wat een goed idee! Deze ziekte is goed te genezen door BonitaAvenue van Peter Buwalda. Een te lage dunk hebben van je kind kan dan worden bestreden met het lezen van Iep! van Joke van Leeuwen. Allebei schitterende boeken.
Maar Dovey heeft natuurlijk gelijk. Het moet iets over Nederland en over mij zeggen dat ik deze aandoeningen als eh... aandoening herkende.

In hetzelfde stuk las ik dat Elderkin en Berthoud werken aan een kinderboekenversie van The Novel Cure. Te verschijnen in 2016 onder de titel A Spoonful of Stories. Zouden Bonita Avenue en Iep! daar ook een plaats in kunnen vinden om een te hoge of te lage dunk van je ouders te bestrijden? Daar moet ik wat langer over nadenken, maar ik zou het leuk vinden om ook deze uitgave voor de Nederlandse markt te bewerken.