woensdag 29 februari 2012

Borgerhoff & Lamberigts begint evenementenbureau (Boekblad)


De Vlaamse non-fictieuitgeverij Borgerhoff & Lamberigts begint het evenementenbureau The Academy. De uitgeverij steekt de winst van een sterk groeiende omzet liever hierin dan in nieuwe boeken.
The Academy is een samenwerking met het Gentse evenementenbureau Clockwork en wil twee à drie grootschalige evenementen per jaar organiseren. Per evenement zoekt het bedrijf bovendien extra partners en sponsors. Drie mensen zullen fulltime voor The Academy werken.
Volgens de uitgeverij is het opzetten van een evenementenbureau een logisch gevolg van de concentratie op content in plaats van op boeken. ‘Iedereen heeft het over 360 graden-uitgeven. Wel, wij gaan daar voor’, zegt Steven Borgerhoff in De Standaard. ‘Voortaan bekijken we op welke manier we een verhaal het best kunnen vertellen: via een boek, een televisieprogramma, een evenement of een combinatie van die mogelijkheden.’
Het eerste evenement is dit jaar de negentigste verjaardag van mondharmonicaspeler Toots Thielemans op 29 april aanstaande. Naast acht verjaardagsconcerten organiseert The Academy een multimediale tentoonstelling in Brussel en geeft Borgerhoff & Lamberigts een luxe boek uit over Toots’ carrière en met odes van Belgische en internationale artiesten.
Het evenementenbureau is de tweede nieuwe activiteit die Borgerhoff & Lamberigts in korte tijd lanceert. In november stelde de uitgeverij Kris Hoflack aan om om de televisieproductiehuis te leiden. Tot nu toe is daar weinig van vernomen – behalve dat het bedrijf achter de drie koks aanzat verenigd in de Flemish Foodies.
Borgerhoff & Lamberigts kan deze nieuwe activiteiten opzetten omdat het zo goed gaat met de uitgeverij. Naar eigen zeggen groeide de omzet in 2011 met twintig procent, onder meer dankzij hun grootste bestseller: Dag Vlaanderen! van de Waalse tv-journalist Christophe Deborsu, dat vorig jaar op twintig stond in de lijst bestverkopende boeken. In plaats van meer dan zeventig boeken per jaar uit te gaan geven, bouwen Borgerhoff en Lamberigts hun bedrijf liever uit tot crossmediale onderneming.
Volgens De Standaard toont Borgerhoff & Lamberigts zich met een evenementenbureau opnieuw een pionier. Dat kwam de krant op een ingezonden brief te staan van Jeroen Sleurs, algemeen directeur van Het Davidsfonds, die betoogde dat zijn uitgeverij al jaren van alles rond een boek organiseerde. Eerder zei Maarten van Steenbergen van Lannoo al in Boekblad dat zijn uitgeverij ook aan 360 graden-uitgeven deed.

(Eerder gepubliceerd op Boekblad.nl, 29 feb)

dinsdag 28 februari 2012

Tijdens zijn stadsdichterschap ontdekte Bart Moeyaert de noodzaak van engagement (Knack)

Bart Moeyaert legde een lange weg af voor hij de verantwoordelijkheid kon nemen voor wat hij schreef, vertelde hij in de Frans Kellendonklezing over het engagement van de schrijver.


Een schrijver moet zich de macht van het woord toe-eigenen. Hij moet, als hij zichzelf respecteert, volledige verantwoordelijkheid nemen voor wat er op de pagina staat en literatuur schrijven die ‘tegelijkertijd moet omhelzen en verontrusten, omdat een schrijver, ook een kinderboekenschrijver, juist omdat hij de grenzen van zijn schaamte verkent, aan de lezer niet alleen de gekende, vertrouwde wereld laat zien, maar ook een onbekende, soms zelfs gevreesde of onaangename wereld.’

Dat betoogde Bart Moeyaert gisteren in Nijmegen in de Frans Kellendonklezing [hier integraal te lezen]. De titel van zijn lezing luidde ‘Bestaan kan iedereen’ – een citaat uit zijn gedicht Kies. Niet voor niets was dat een gedicht dat hij in 2006 schreef als stadsdichter van Antwerpen. Het was deze periode dat hij besefte dat het woord van een schrijver ertoe doet. En dat een schrijver de macht die hij daardoor krijgt, moet gebruiken. In zijn geval: om te pleiten voor nuance. Of zoals hij doet in Kies: voor de grijstinten van het potlood, tegen de dikke strepen van de pen, de stift of de kwast.

In een zeer persoonlijk getint betoog beschreef Moeyaert de lange weg die hij moest afleggen. Lang bezat hij niet de moed om ‘er te zijn’, zoals hij het in Kies verwoordt. ‘De eerste jaren na mijn debuut drong er heel weinig van de buitenwereld tot me door. Wat ik schreef betekende niks, vond ik, want de tekst was afhankelijk van de lezer, zoals een baby van zijn moeder afhankelijk is. Schrijvers dichtte ik amper macht toe. De hegemonie was aan hen die beslisten of ze de woorden betekenis zouden geven.’

De ontmoeting met Aidan Chambers gaf Moeyaert houvast. De Britse jeugdboekenschrijver op wie Moeyaert afstudeerde, legde hem het verschil uit tussen een schrijver en een auteur. Een schrijver levert op bestelling, zoals ambachtslieden, en meet zijn succes af aan zijn verkopen. Een auteur richt zich alleen op de tekst en de eisen die de tekst stelt. Maar na een discussie met een studente, halverwege de jaren nul, gaf hij deze theorie op: ‘schrijver’ en ‘auteur’ zijn maar labels, je moet een tekst goed lezen, je ervoor openstellen.

En zo was Moeyaerts in staat om als Antwerps stadsdichter zijn taal te gebruiken voor engagement – niet met ideologieën, maar met mensen. Cruciaal was de drievoudige racistische moord die Hans Van Temsche pleegde. Die aanslag sloopte alle veilige muren van zijn werkkamer. Toen hij het gedicht dat hij daarover móést schrijven, voorlas bij de rouwplechtigheid voor de slachtoffers en de reactie van zijn gehoor ervoer als een mokerslag, besefte hij dat hij als schrijver moest kiezen voor ‘er zijn’.

Dat betekent niet dat Moeyaert een voorvechter wil zijn die ‘al op de barricade [staat] als er nog maar een vermoeden is van een wantoestand, een hiaat in het bestel, een politiek schandaal’. Hij wil een deel van de gemeenschap zijn. Hij wil de plek innemen die hij had tijdens de dienst voor Van Themsches slachtoffers: tussen tweehonderd verschillende mensen, ‘met allemaal hun onhebbelijkheden, goede kanten, huid, inhalig geloof, lievelingseten, lievelingsdier’, maar op een meer zichtbare plaats.

Of misschien wil Moeyaert wel zijn wat Kellendonk over zichzelf zei tijdens een ontmoeting op een zomerdag in 1987: ‘een wolf in schaapskleren’.


(Eerder gepubliceerd op Knack.be, 28 feb 2012)

maandag 27 februari 2012

‘Benali boekt’ biedt dit seizoen waardevolle literatuurgeschiedenis (Knack)


Welke drie vrouwen stonden model voor Olga in Turks fruit? De veelbelovende eerste aflevering van het nieuwe seizoen van Benali Boekt was een serieuze bijdrage aan de literatuurgeschiedenis.
Een mooie vangst voor de makers van het boekenprogramma Benali Boekt, dat sinds gisterenavond zes weken lang op Nederland 2 naoorlogse klassiekers behandelt. Voor het eerst in veertig jaar praatte Annemarie Nauta weer over Jan Wolkers, die hun relatie vol seks en jaloezie beschreef in zijn beroemdste roman. Samen met presentator Abdelkader Benali bezocht ze de atelierwoning aan de Zomerdijkstraat in Amsterdam waar ze tussen 1956 en 1960 woonden. Er werd nog steeds gebeeldhouwd.
Met veel genoegen dacht Nauta – dik in de zeventig nog altijd een mooie vrouw – niet terug aan hun gepassioneerde huwelijk. Wolkers was zo overheersend dat ze niet eens durfde te overwegen níet voor hem te poseren. ‘Mijn uiterlijk was het belangrijkste voor hem’. Veel de deur uit mocht ze niet. Ze zou eens aandacht krijgen van andere mannen. ‘Dan vielen er klapjes,’ zei Nauta. ‘Als er een man aan de overkant stond te telefoneren, dacht hij al dat het aan mij lag.’
Twee jaar geleden verschenen Wolkers brieven aan haar onder de titel Brieven aan Olga. Toch is zij niet de enige op wie het hoofdpersonage uit Turks fruit, waarvan Benali bij eerste kennismaking als twaalfjarig jongetje dacht dat het een kookboek was, is gebaseerd. Sommige seksscènes had hij beleefd met zijn latere vrouw Karina, die hij in 1963 leerde kennen. En met de dood van Olga beschreef Wolkers de dood van de toen 28-jarige fotografe Ida Sipora Schaake.
In de vijfentwintig minuten die Benali boekt duurt, werd het allemaal met smaak en respect in beeld gebracht. Over de kracht van het boek ging het niet: de fonkelende taal en krachtige beelden die Turks fruit tot de ‘hartverscheurende’ roman maakte, zoals Benali zei, ‘een van de allermooiste liefdesromans ooit geschreven.’ Maar het nauwgezette onderzoek naar de relatie tussen feit en fictie maakte van deze aflevering een waardevol bijdrage aan de literatuurgeschiedenis.
Zouden de resterende vijf delen van de serie dezelfde intrigerende toelichting op de besproken klassiekers bieden? Het valt te vrezen van niet. Van de meeste boeken die aan bod komen leeft de auteur nog: Maarten ‘t Hart (4 mrt), Tim Krabbé (11 mrt), Tessa de Loo (18 mrt) en Bernlef (1 apr). En zoals Jan Wolkers op archiefbeeld bewees: schrijvers houden het liefst hun zelfgefabriceerde mythe in stand. Glashard beweerde Wolkers dat Turks fruit autobiografisch was. Dat is maar ten dele zo.
Toch verdient Benali Boekt op grond van de eerste aflevering absoluut het voordeel van de twijfel. De keus om in te gaan op zes naoorlogse klassiekers toont aan hoe waardevol het is als meer media zich niet alleen bezig houden met de allernieuwste boeken, maar ook nog eens terugkijken naar romans die nog steeds veel worden gelezen.

‘Benali Boekt’, tot en met 1 april iedere zondag om 19.50 uur op Nederland 2. Eerder gepubliceerd op Knack.be, 27 feb 2012

zondag 26 februari 2012

Des romans français: Jean-Baptiste Del Amo, 'Le sel'


Het zout dat blijft en bijt

Een goede schrijver kruipt in de huid van zijn personages, beleeft door hun ogen het verhaal en laat de lezer mensen van vlees en bloed zien. Dat is Jean-Baptiste Del Amo gelukt in Le sel (Het zout). Heel goed zelfs. Hij verdiepte zich niet in één personage, maar heeft een heel gezin binnenstebuiten gekeerd. Of het nu gaat om de dochter die een kind verloor, de homoseksuele zoon die zich altijd buitengesloten heeft gevoeld of de moeder die haar leven lang onderdrukt werd door haar man, elk karakter is levensecht neergezet.

Het boek werkt toe naar een diner dat Louise, de moeder van het gezin, georganiseerd heeft. Haar man Armand, visser van beroep, is overleden. Ze heeft drie kinderen van wie er twee ook weer kinderen hebben. Ze zullen samenkomen in het ouderlijk huis, vlakbij de zee, die een belangrijke rol in elk van de levens heeft gespeeld.
De drie delen van het verhaal dragen de namen van de Parcae, de drie schikgodinnen uit de Romeinse mythologie. Nona hield het spinrokken vast, Decima spon de levensdraad en Morta knipte deze weer af.
In het eerste deel worden in de aanloop naar het diner door elk van de gezinsleden afwisselend herinneringen opgehaald aan de tijd dat de kinderen nog klein waren. Louise beseft dat het toen verre van harmonieus was, vooral door het dictatoriale gedrag van Armand. Fanny, de oudste en het enige meisje, heeft zich altijd achtergesteld gevoeld en verachtte haar moeder omdat die zich niet tegen hem verzette. Albin, de tweede, moest aan de verwachtingen van zijn vader voldoen en werd zo in een keurslijf gedrukt. En de jongste van het stel, Jonas, werd door zijn vader weggezet als mietje en trok zich terug in zijn eigen wereld.
Het is knap hoe Del Almo zulke verschillende personages weet neer te zetten, elk met een eigen karakter, dat natuurlijk voor een deel gevormd is door hun gemeenschappelijke verleden. Als door de vlakken van een geslepen diamant ziet de lezer de kern waaruit deze mensen zijn voortgekomen, steeds weer met een andere belichting en andere invalshoek. Neem bijvoorbeeld het moment waarop Albin naar zichzelf kijkt in de spiegel terwijl hij zich scheert en dan ziet waartoe hij is voorbestemd. De afkeer voor zijn vader op diens sterfbed, maar ook de angst dat hem hetzelfde lot te wachten staat spelen door zijn hoofd.

‘Albin se rasa et s’observa dans le miroir. Il vit le reflet de son père, tel qu’il avait connu quand il était enfant: un homme sec, au visage rigoureux, boucané par les embruns. À ses traits se superposaient ceux du moribond qu’ils avaient veillé a la fin de sa vie. Son corps déversait alors dans la chamber une saveur âcre, exsudait une agonie qui les drapait, les suffoquait, les obligeant à quitter la pièce pour inspirer un air que les chairs d’Armand n’avaient pas corrompu. Albin se voyait dans se miroir comme la promesse d’être un jour à l’image de ce corps déchu.’

In het tweede deel, Decima, wordt de periode na de kindertijd beschreven, waarin elk van hen zich probeert lost te maken van het gezin. Jonas geeft zich als puber over aan anonieme en vluchtige seksuele contacten met mannen, daarna gaat hij studeren en krijgt hij een serieuzere relatie met een jongen. Albin, die is voorbestemd om zijn vader op te volgen, besluit geheel tegen diens wil in iets anders te gaan doen. En Fanny keert zodra het kan haar geboorteplek de rug toe om zich over te geven aan een man en met hem een eigen leven op te bouwen. Maar het zal ze maar moeilijk lukken om zich af te zetten, zozeer heeft hun jeugd bij elk van hen een litteken achtergelaten
Het laatste deel, Morta, staat dan geheel in het teken van doorgeknipte ‘levensdraden’. Die van Fabrice, de eerste liefde van Jonas, die aan aids overlijdt; Lea het dochtertje van Fanny dat noodlottig aan haar einde komt op het strand en de dood van Armand.
Aan het diner komen we uiteindelijk niet toe in het verhaal. Daardoor zullen we niet weten of het hen dichter bij elkaar brengt of juist leidt het tot heftige confrontaties.
De stijl van Del Amo is vol, met veel woorden wordt het verhaal geschilderd, nauwkeurige pennenstreken geven de sfeer en de gemoedstoestand van de karakters weer. Zoals wanneer Fanny terugdenkt aan de zee bij het ouderlijk huis:

‘… mais il y avait pour elle deux mers: celle qu’elle côtoyait depuis toujours, parsemée de bleu et de vert, aux odeurs d’algues et de sable; puis celle que son père taisait et qui, pourtant, régnait sur la famille, cette mer sans horizon de terre et sans fond, noir et froide, généreuse ou impitoyable.’

En de titel? Is dat het zout dat je niet met één wasbeurt van je huid krijgt, diep in je poriën kruipt en blijft bijten in open wonden? Dan zou het symbool staan voor het verleden van Louise en haar kinderen. Het verleden dat hen nooit loslaat en van tijd tot tijd pijnlijk opspeelt. Dankzij de schikgodinnen.

(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 12 oktober 2010)

vrijdag 24 februari 2012

Mike Dash - 'De ondergang van de Batavia'


Het voelt altijd vererend als een buitenlandse historicus zich buigt over de Nederlandse geschiedenis. Simon Schama, C.R. Boxer, Jonathan Israel of De ondergang van de Batavia van Mike Dash – juist dan besef je dat Nederland mede het lot van de wereld heeft bepaald. Tegelijk weet je ook precies tot welke periode die hoofdrol zich beperkte. Al deze auteurs schrijven over het Nederland van de zeventiende eeuw. Mike Dash is daarop geen uitzondering.
Merk je ook dat de auteurs buitenlanders zijn? Ja. Kleine details verraden de niet-Nederlandse achtergrond. Simon Schama beschreef in De ogen van Rembrandt het 3 Octoberfeest in Leiden zo dat ik het er niet in herkende. En Mike Dash noemt de VOC voortdurend ‘Jan Compagnie’. Volgens hem greep de multinational van weleer zo diep in in het leven van zoveel Nederlanders dat zij het bedrijf liefkozend met deze bijnaam eerden. Dat mag zo zijn, maar als de bijnaam zó algemeen is, waarom ben ik die term dan nooit eerder tegengekomen? Ook als je googlet op de term, krijg je niet de indruk dat ‘Jan Compagnie’ synoniem voor de VOC is.
Gelukkig doet het er niet veel toe. De ondergang van de Batavia is een fantastisch, breed opgezet en huiveringwekkend verslag van de schipbreuk van de Batavia op de Houtman Abrolhos, circa vijfenzeventig kilometer voor de Australische kust, en de terreur die de leider Jeronimus Cornelisz op het eilandje ter grootte van een paar voetbalvelden uitoefent. Zijn handlangers brengen meer dan 115 overlevenden bruut en genadeloos om het leven. Dash vertelt zijn verhaal zo nuchter dat het pijn doet om te lezen. Het doet beslist iets af van je geloof in de mensheid.

Mike Dash, De ondergang van de Batavia, Arbeiderspers, 2002

woensdag 22 februari 2012

In het dagboek van Hans Warren


Een van de eerste auteurs die ik interviewde was Hans Warren. Ik was nog maar net begonnen bij Boekblad. Op 22 februari 2000 was het, vandaag twaalf jaar geleden, en het ging over de vertaling van Plato die hij samen met zijn partner Mario Molegraaf maakte. Hij had toen al verschillende delen van het – in het begin – razend spannende Geheim dagboek gepubliceerd. Ik wist dus dat ik maar hoefde af te wachten om te lezen wat híj van het interview vond. In september 2009 was het zover. Warren bleek de avond van mijn bezoek om 21.15 uur in zijn dagboek dit te hebben genoteerd:

Het lijkt me dat de pijn van de gordelroos afneemt. Het gaat eerder jeuken, zoals aan het rechteroor. De ontlastig was zelfs prachtig, een feest. Eten smaakt weer, alleen wijn nog niet. Preices om twee uur was Maarten Dessing van Boekblad hier, op de fiets vanaf het station gekomen. Een aardige, zeer beschaafde jongenman, nogal knap van uiterlijk. Drie uur intensief over de Oudheid praten, het was heel vermoeiend.

dinsdag 21 februari 2012

In het dagboek van Kristien Hemmerechts

Eerder deze maand heb ik Kristien Hemmerechts geïnterviewd bij boekhandel Paagman in Den Haag. Hier staat het bewijs. Het was een prettig gesprek over het ontstaan en de betekenis van haar recent verschenen roman Haar bloed. Daarmee heb ik me eindelijk gerevancheerd voor het openbare interview dat ik haar meer dan tien jaar geleden afnam bij de diploma-uitreiking van de opleiding boekhandel en uitgeverij van wat tegenwoordig de Boekblad Academie heet.

Gezien de belangstelling van het publiek vroeg ik toen naar wat Jeroen Brouwers lang geleden beweerde: dat hij, in dienst van uitgeverij Manteau, het Vlaams van talloze auteurs moest vertalen in correct Nederlands. Had zij als Vlaming soortgelijke ervaringen? Zo onhandig drukte ik me ongeveer uit, zonder me voldoende rekenschap te geven van wat ik eigenlijk vroeg: of ook haar werk bij toen nog uitgeverij Atlas werd vertaald?

Besefte ik wel dat ik haar beledigde? zei Hemmerechts. Ja, toen wel. Onmiddellijk. Deemoedig bood ik excuses aan. En misschien was dat maar goed ook. Toen ze later het dagboek Een jaar als (g)een ander (2003) publiceerde, beschreef ze dit voorval zonder mijn naam te noemen. Of door andere details te geven waaruit mijn identiteit kon worden afgeleid. Zo heeft ze het mij bespaard om aan de schandpaal te worden genageld.

zondag 19 februari 2012

Interview: Stephan Enter over zijn schrijverschap en 'Grip' (BOEK)


Met Grip schreef Stephan Enter een van de beste romans van 2011. Het meeslepende verhaal over de vraag hoe je moet omgaan met het verstrijken van de tijd verdient een groot lezerspubliek. Een kennismaking met een auteur die alles over heeft voor zijn literaire werk.

Over succes heeft de schrijver nooit te klagen gehad. Zijn debuut Winterhanden (1999) en Lichtjaren (2004) stonden op de shortlist van de Libris Literatuurprijs. Zijn werk verkoopt ook niet slecht. ‘Als je boek bij de beste zes staat, gaat er in één week een hele druk doorheen,’ zegt hij. Met hulp van een beurs van het Fonds voor de Letteren, een vertaling van Spel (2007) in het Duits en een goedkope woning in Utrecht – ‘een groot geluk’ – kan hij redelijk van de pen leven.
Maar bij wie doet de naam Stephan Enter een belletje rinkelen? Hij verschijnt zelden in de media. Hij schrijft geen columns. En tussen zijn boeken zit steeds zo veel tijd, drie tot vijf jaar, dat de herinnering aan zijn werk te ver is weggezakt om de consument te verleiden ‘de nieuwe Enter’ te kopen.
‘Laat mij maar onbekend blijven’, redeneert Stephan Enter zelf tamelijk opgewekt. ‘Ik wil niet meedoen aan het vreselijke circus waarin je vier keer in de week in praatprogramma’s opdraaft om je mening te geven over Libië of de economische crisis. Dan ben je, zoals zo veel auteurs op televisie, eerder een Bekende Nederlander dan een schrijver. Ik zou alleen komen als de belangstelling is gebaseerd op mijn werk. Daarom werk ik ook mee aan een interview als dit met BOEK.’
Het enige dat Enter ambieert is een zo goed mogelijk boek schrijven. ‘Zoals Willem Frederik Hermans in Het sadistisch universum zegt: sommige schrijvers willen zich bewijzen als mens en sommige schrijvers willen zich bewijzen als schrijver. Voor veel auteurs op televisie geldt het eerste, mij gaat het om het tweede. Ik wil een vakman zijn. Een schrijver die zich wél steeds vernieuwt en er iedere keer op uit is om een meesterwerk te schrijven.’
Er is dus niets fijners dan na een gepubliceerd boek ‘helemaal leeg te worden, te denken: wat nu? en dan weer iets nieuws te proberen. Het is heerlijk om, straks ook weer na Grip, me af te sluiten en in een cocon aan een volgend boek te werken. Daar in te groeien, daar maanden mee bezig zijn en verder niets. Als er dan, op grond van mond-tot-mondreclame meer dan 50.000 mensen mijn boek lezen, zeg ik daar natuurlijk geen nee tegen. Dat zou ik juist heel graag willen.’
Wellicht dat Enters vierde boek eindelijk de sterauteur van hem maakt die hij verdient te zijn. Het ontroerende, intrigerende en even precies als treffend geschreven Grip, over de reünie van een vriendengroep twintig jaar na een dramatische klimvakantie in Noorwegen, werd – terecht – alom bewierookt. Tot zijn verrassing volgden de kopers snel. Binnen een maand na verschijnen volgde een derde druk. ‘Dat heb ik nog niet eerder meegemaakt.’

Schrijven doet Enter (1973) al sinds zijn elfde. Na een vakantie met zijn grootouders in Zwitserland, waar hij voor het eerst bergen zag, was hij daarvan zo onder de indruk dat hij intuïtief de behoefte voelde het op te schrijven. ‘Ik dacht dat als ik de vakantie vastlegde, hij voor mezelf bleef bestaan. Zoals je uit een stuk koolstof – de ruwe herinnering – een diamant kunt slijpen: iets betoverends. Of zoals een goede kok uit een aantal losse ingrediënten een fantastische maaltijd kan maken.’
Hij merkte dat hij ‘vreugde schiep’ in het schrijven. Een natuurlijke neiging die een voorwaarde is om schrijver te worden, vindt Enter – net als de aanleg om te fantaseren en een liefde voor lezen en taal, die hij allebei ook had. ‘Als ik dat eerste verhaal nu teruglees, heeft het precies dezelfde vertelstijl als de verhalen van Bob Evers die bij mijn grootouders lagen. Zo begin je: met imiteren.’
Pas toen hij aan het einde van zijn studententijd twintig verhalen en twee romans had liggen, zocht hij voor het eerst contact met een uitgever. Van Uitgeverij Van Oorschot kreeg hij binnen een paar dagen een brief van vijf kantjes met commentaar op drie verhalen. ‘Eerst een halve pagina loftuiting, daarna viereneenhalve pagina kritiek. Toen dacht ik: dít wil ik. Schrijven en een uitgever die daar echt geïnteresseerd in is. Die mijn werk ook niet klakkeloos accepteert.’
Van Oorschot heeft misschien geen enorm budget om Enters te werk aan de man te brengen, de uitgeverij steunt hem als oeuvrebouwer. ‘Ook als een boek flopt staan ze achter me. Ze geloven niet in een boek, maar in mij als schrijver. En dat is echt niet vanzelfsprekend in Nederland. Een kennis had een boek geschreven dat proza en essays mengde, maar onder druk van de uitgever moesten de essays eruit om er een makkelijker te verorberen boek van te maken.’
Het komt dan ook uit de koker van de uitgever om op de achterflap van zijn debuut Winterhanden te schrijven: ‘Hiermee presenteert Enter zich voor het eerst aan zijn lezers.’ Al die jaren later moet hij er nog steeds om lachen. ‘Het is nogal ijdel en zelfoverschattend om te zeggen dat ik al lezers heb nog voor ik ben gedebuteerd. Zo die lezers al bestaan. Ik schrijf in ieder geval niet voor een lezer, maar voor mezelf. Voor een afsplitsing van mezelf die zegt: niet slecht gedaan, Enter.’

De vier boeken van Enter zijn meer dan ‘niet slecht gedaan’. Ze zijn stuk voor stuk van een tijdloze schoonheid. De tot in de puntjes verzorgde heldere stijl trekt de lezer vanaf de eerste pagina in het verhaal. Het zijn boeken over existentiële universele thema’s die de lezer op verschillende manieren ingang bieden. De plot is intrigerend of aangrijpend, maar altijd meeslepend. Tegelijk werpt Enter veel vragen op over zijn thema, dat hij altijd diepgravend uitwerkt.
Grip is zijn beste roman. Het verhaal beschrijft de reis van Paul en Vincent naar Swansea en hun ontmoeting met Martin daar. Twintig jaar geleden beleefden ze op de Lofoten een beslissende dag samen, zonder dat ze van elkaar weten hoe beslissend die was. Nu hebben ze elkaar al jaren niet meer gezien. Enter onthult stap voor stap hoe ze tegenover elkaar staan, maar laat ook zien hoe anders ze alle drie grip proberen te krijgen op het verstrijken van de tijd.
Het knappe is dat Enter zichzelf daarbij op de achtergrond houdt. Hij geeft geen dwingende richtlijnen – zó moet je je verhouden tot de vergankelijkheid. Vincent houdt vast aan wat eens was en kan daarom niet verder met zijn leven. Paul leeft in het moment, maar kan daarom geen wezenlijke verbintenis aangaan met consequenties voor de toekomst. Martin aanvaardt het verglijden van de tijd en het onvermijdelijke einde, maar beleeft zijn leven daarom minder intens.
‘Wat is de beste houding?’, zegt Enter. ‘Ik ben er helemaal niet op uit om daar antwoord op te geven. Misschien heb ik zelf het meeste van het vitalisme van Paul, maar iedere positie heeft zijn voor- en nadelen. Dat blijkt het best uit de discussie over onsterfelijkheid waar die dag een bericht over in de krant staat en waar mijn personages steeds nieuwe argumenten voor en tegen op geven. Ik wil alleen de lezer uitnodigen om bij zichzelf na te gaan waar hij zelf staat in dit spanningsveld.’
Hij bereikt dat effect door uit te gaan van zijn personages. ‘Al mijn werk drijft op hoe personages op elkaar inwerken. Daar rijst de geschiedenis uit op die de lezer moet overrompelen. Oorspronkelijk begon ik aan Grip als een ideeënroman over de vraag: wat als we tweehonderd jaar konden worden? Maar dat genre begon me steeds meer tegen te staan. Je geeft, zoals Mulisch vaak deed, de lezer te opzichtig iets mee. Pas toen ik personages had geschapen die me interesseerden, kon ik het thema erin kwijt.’
Door drie personages aan het woord te laten, kreeg Enter ook de technische uitdaging die hij zocht. ‘In ieder boek zoek ik nieuwe mogelijkheden voor de romankunst. Lichtjaren bevat een brief van honderd kantjes. Spel is een jeugdgeschiedenis-in-verhalen die een coherent geheel moesten vormen. Nu was de vraag: hoe kan ik het boek door drie personen laten vertellen en tóch – met kleine overlappen – een lineaire lijn vasthouden. Lang dacht ik dat het gigantisch zou mislukken.’

Voor zijn literaire werk gaat Enter tot het uiterste. Zijn personages moeten voldoende van elkaar verschillen van karakter en toon én geloofwaardige vrienden zijn. De lezer behoort vanaf de eerste zin in een flow te worden gebracht en daarna als vanzelf voortgestuwd tot het einde. De symboliek dient tegelijk bij te dragen aan de betekenis van het verhaal en volkomen realistisch te blijven. En de gezamenlijke herinneringen moeten nét iets van elkaar verschillen.
Ook wil Enter dat ieder detail klopt. Er mag geen toevallige lezer voorbijkomen met specialistische kennis over bergbeklimmen, Noorwegen of onsterfelijkheid die hem op een foutje betrapt. ‘Ik vind dat heel belangrijk. Stel: je leest een spannend verhaal en opeens staat er dat ze in Noorwegen euro’s gebruiken terwijl ze Noorse kronen hebben. Dan is mijn vertrouwen weg dat de rest ook goed is. Het is alsof een hoogleraar wiskunde blijkt niet te kunnen hoofdrekenen.’
Hij gaat daarin heel ver. ‘Uit een Noorse reisgids had ik het woordje klevring gehaald, dat duidt op een lastige klim. Na de eerste proef tikte ik het toch eens in op internet. Niets. Vervolgens mailde ik naar het Noors instituut van de UvA. Het woord bestond echt niet. Wat nu? Een ander woord moet wel op “kleven” lijken, anders is de grap weg. Na lang zoeken vond ik in een woordenboek Nynorsk-Duits – Nynorsk is een van de twee schrijftalen in Noorwegen – klyve, dat klauteren betekent.’
Om dit manische perfectionisme schrijft hij ook geen columns of journalistiek werk. ‘Toen ik een keer een stuk over W.F. Hermans maakte voor Vrij Nederland, kostte me dat drie weken. Dat leidt te veel af van mijn eigenlijke werk.’ En daarom ook blijft Enter in zijn boeken dicht bij zijn eigen biografie. ‘Dat ken ik tenminste. De reünie speelt zich af in Swansea omdat een vriend van mij daar woont en ik de reis uit het boek vaak heb gemaakt. Toevallig is hij net als Martin ook bijna hoogleraar.’
De enige fouten die je in zijn werk kunt vinden zijn spelfouten als ‘sigaretterook’. Alleen: Enter ziet die niet als fout. ‘Ik hou me aan de spelling van 1995. De tussen-nregel die later is ingevoerd, vind ik onlogisch. Ik zou ook willen dat meer schrijvers zich daartegen verzetten. Juist schrijvers zijn gebaat bij conservatisme in de spelling, omdat dan hun werk zo lang mogelijk leesbaar blijft. Omdat Engeland niet aan spellingswijzigingen doet, kan iedere Brit Shakespeare nog steeds probleemloos lezen. Maar om Vondel te snappen moet je een cursus hebben gevolgd, en zelfs Couperus doet inmiddels gedateerd aan.’

Toch is zijn drang om te excelleren niet de reden dat er steeds zo veel tijd zit tussen Enters echt geen vuistdikke romans. ‘Ik heb de neiging om heel lang met een idee te goochelen. Ik onderzoek alle mogelijkheden en stel het moment om echt te beginnen zo lang mogelijk uit. Tot ik voorbij een punt kom dat ik intuïtief aanvoel: dit gaat lukken. En dan nog is het pijnlijk om te schrijven omdat je daarmee mogelijkheden afkapt. O rijkdom van het onvoltooide, noemt J.H. Leopold dat.’
In die fase – waarin Enter dit keer ook een heel jaar weinig deed, veel op vakantie ging – maakt hij veel aantekeningen in zijn Moleskine-boekjes. ‘Het is de heerlijkste staat van zijn: voortdurend nadenken over je boek, al je zintuigen open hebben staan voor ideeën en informatie die je kunt gebruiken. Die aantekeningen zet ik over pc, waar ik ze verder uitwerk. Voor Grip had ik uiteindelijk een document van zevenhonderd pagina’s. Als ik daarmee aan de slag ga, zie ik het krimpen. Indikken.’
En al heeft hij zijn boek eerst helemaal uitgedacht – ‘met een uitgebalanceerd plot, personages en alles’ – hij is geen auteur voor wie schrijven slechts het invullen van een schema is. ‘Vaak levert dat boeken op waarvan je halverwege weet hoe het afloopt. Ik wil me laten verrassen door mijn personages, in de hoop dat mijn lezers er dan net zo door verrast worden. Ik blijf ook open staan voor nieuwe, betere ideeën om het boek nog rijker te maken.’
Overigens heeft hij na Spel twee boeken uitgedacht. ‘Lang heb ik zelfs niet geweten welk boek ik eerder zou publiceren. Het is Grip geworden, maar mijn volgende boek zou daarom binnen twee jaar vanaf nu moeten verschijnen.’
(Gepubliceerd in BOEK nr. 1, 2012)

Zie ook:
- Interview met Enter over Compassie (mei 2015)

zaterdag 18 februari 2012

Anil Ramdas (54) overleden (Knack)

De Nederlands-Surinaamse journalist en schrijver Anil Ramdas is gisteren op zijn 54e verjaardag overleden. Volgens een familielid was het een ‘zelfverkozen dood’.


Ramdas maakte de afgelopen twintig jaar naam als een veelzijdig columnist, essayist, programmamaker en schrijver. Hij groeide op in Paramaribo in een Surinaams-Indisch milieu en verhuisde in 1977, twee jaar na de onafhankelijkheid van Suriname, naar Nederland. Daar ontwikkelde hij zich tot een voorname intellectueel wiens grootste fascinatie de botsing der culturen was – een onderwerp dat tot op de dag van vandaag alleen maar belangrijker is geworden.

Ramdas langste engagementen waren bij NRC Handelsblad en de VPRO. Voor de krant was hij begin deze eeuw drie jaar correspondent in India en tot vorig jaar ‘reizend commentator’. Bij de omroep maakt hij tal van voornamelijk praatprogramma’s op radio en televisie. De bekendste programma’s waren In mijn vaders huis en Het blauwe licht. Voor het komend weekend maakte hij nog een opname voor het tv-programma Z.O.Z met drie documentairemakers over hun maatschappijvisie.

Op de vele podia die Ramdas tot zijn beschikking had, keerde hij zich altijd fel tegen de nieuwe klasse van populisten die Nederland in zijn greep had. Of het Theo van Gogh en Pim Fortuyn waren of nu Geert Wilders, hij had geen goed woord voor hen en hun volgelingen over. In zijn geruchtmakende columns voor De Buren, waar hij eind vorig jaar mee stopte, betitelde hij de kiezers van Wilders ooit als ‘white trash’ – als ‘primitieve, rancuneuze (...) types zonder moraal’.

Als schrijver debuteerde Ramdas in 1992 met de verhalenbundel De papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea. Later volgde onder meer de novelle Het besluit van Mai en de verhalenbundels ‘De beroepsherinneraar en andere verhalen’ en Zonder liefde valt best te leven. Maar de lof gold altijd vooral zijn non-fictiewerk, zoals het in 2009 verschenen Paramaribo, waarin hij verslag deed van het jaar waarin hij terugkeerde naar zijn geboortestad.

Zijn vorig jaar verschenen roman Badal, over het leven van een zwarte intellectueel in het Nederland van de afgelopen twintig jaar, kreeg gemengde reacties. In deze nauwelijks verhulde autobiografie schetst hij een genadeloos portret van zichzelf neer als opschepper, lui en arrogant die zich door zijn drankzucht en neiging colleges te geven steeds meer vervreemdt van zijn gezin en zich isoleert in de maatschappij. Harry Badal eindigt zijn leven door, stomdronken, in de golven te verdwijnen.

Met terugwerkende kracht lijkt het nu alsof Ramdas met Badal zijn testament heeft willen schrijven.


(Gepubliceerd op Knack.be, 17 feb 2012)

vrijdag 17 februari 2012

Hachette investeert in goodwill op de Benelux-markt (Boekblad)


Hachette wil de grootste leverancier van Engelstalige boeken in de Benelux zijn. Het Brits-Amerikaanse uitgeefconcern organiseerde gisteren in Amsterdam een conferentie voor importeurs en boekhandels om zijn ambitie kracht bij te zetten.
Hachette zette in 2011 3,5 miljoen euro om in de Benelux. De titel die daar het meest aan bijdroeg was de Steve Jobs-biografie van Walter Isaacson, met meer dan 20.000 verkochte exemplaren. Op twee stond The Other Hand van Chris Claeve, met meer dan 8.000 verkochte exemplaren. Ook uiteenlopende auteurs als Stephen King, David Mitchell, Patricia Cornwell, Jill Mansell en Ian Rankin verkochten goed. In het genre Engelstalige misdaad heeft Hachette een marktaandeel van vijftig procent.
Toch vallen de cijfers tegen, maakte Tim Hely Hutchinson, CEO van Hachette UK, duidelijk. De omzetgroei in de Benelux blijft achter bij de totale exportgroei naar Europa. Gemeten vanaf 2006 steeg de omzet 41,7 procent, maar de afgelopen twee jaar lieten een lichte daling zien. Waarom, wist Hely Hutchinson niet precies. Mogelijk loopt een deel van de omzet via Duitse grossiers. Tot 2015 wil Hachette de omzet laten groeien met 51 procent tot 5,3 miljoen euro.
In totaal zet Hachette inmiddels 25 procent van haar omzet om in Europa. Naar verwachting zal dit percentage in vier jaar stijgen naar 34 procent. De reden is de groei van het aantal Europeanen dat Engels beheerst: van 6 procent tien jaar geleden naar 38 procent nu. De grootste markt is Duitsland, inclusief de verkoop van Duitse grossiers naar andere landen, gevolgd door de Benelux (15 procent). De belangrijkste genre voor de export is fictie, goed voor 70 procent van het totaal.
Het offensief van de Nederlandse, Vlaamse en Luxemburgse markt kreeg de afgelopen week gestalte in een intensieve tournee van alle verantwoordelijke vertegenwoordigers langs boekhandels. Daarvan vormde de conferentie in het Hotel de l’Europe het sluitstuk. Hachette haalde alles uit de kast om zich goed te presenteren. Gelikte presentaties van acht fondsen, lezingen van de ingevlogen succesauteurs Kate Mosse en Val McDermid, een uitstekende lunch en goedgevulde goody bags.
De presentaties legde de nadruk op de nieuwe titels die in 2012 zullen verschijnen. Af en toe bevatten de lezingen ook interessante feitjes. Zo bleek 11.22.63 van Stephen King de bestverkochte hardback van deze auteur ooit in de Benelux. De lucratiefste uitgave van Hodder Education vorig jaar was in de algemene educatieve markt: Complete Dutch (goed voor 3.844 pond omzet), en in de academische markt: The Use of Antibiotica (goed voor een omzet van 27.024 pond).
De bezoekers wisten de eerste uitgebreide conferentie sinds Random House ongeveer vijf jaar geleden is gestopt met soortgelijke evenementen in Hotel Krasnapolsky, te waarderen. De investering in goodwill zou zich zeker uitbetalen omdat ‘je toch weer een keer naar de titels kijkt’, zei Erik Vonk van Centraal Boekhuis. ‘En ik neem aan dat er een follow-up is in de vorm van extra korting of acties. Ik kan me niet voorstellen dat dit een éénmalig evenement is, waarna ze zeggen: en nu zien we wel.’
De aanwezige distributeurs en boekverkopers (onder wie vertegenwoordigers van Van Rossum, Scheltema, American Book Store, Athenaeum, Waterstones Brussel en Amsterdam, en Bol.com) begrepen ook goed wáárom Hachette de conferentie organiseerde. ‘Heet geeft aan hoe belangrijk Europa voor hen is geworden. In Engeland, waar de omzetten sterker dalen dan hier, zitten ze klem tussen boekhandelsketens, Amazon en supermarkten’, zei Rene Prins van Van Ditmar.

(Eerder gepubliceerd op Boekblad.nl, 17 feb 2012)

woensdag 15 februari 2012

lees ik wat iedereen leest?

In de Bestseller 60 van deze week: 14 van de 59 titels. Omdat Mama kwijt van Chris Haughton in twee verschillende edities in de lijst staat, telt de top 60 slechts 59 verschillende titels. En 14 op 59, dat is bijna een kwart. Dat geeft me het gevoel dat ik toch aardig goed bijhoud wat er zoal verschijnt. In ieder geval in mijn specialisme: de Nederlandse literatuur. Alleen de nieuwe Robert Vuijsje (op 22) moet ik nog lezen, maar dit ligt al klaar. Net als De kunst van het veldspel van Chad Harbach (op 4) trouwens. Over 8 van de 14 titels heb ik overigens geschreven - volg de links. Een recensie van Ted van Lieshout volgt nog. Ik heb uitgerekend vandaag de tekst van mijn recensie in BOEK ingeleverd


3 Peter Buwalda - Bonita Avenue

11 Paulien Cornelisse - Taal is zeg maar echt mijn ding

17 Ravelli - De vliegenvanger

20 / 49 Chris Haughton - Mama kwijt

21 Jan Siebelink - Oscar

25 A.F.Th. van der Heijden - Tonio

26 Anna Enquist - De verdovers

28 Jamie Oliver - Jamie in 30 minuten

29 Ted van Lieshout - Mijn meneer

33 Laurent Binet - HhhH

39 Marente de Moor - De Nederlandse maagd

43 Adriaan van Dis - Stadsliefde

53 Jonathan Safran Foer - Extreem luid & ongelooflijk dichtbij

55 Karina Schaapman - Het Muizenhuis. Sam & Julia

maandag 13 februari 2012

Toen ik 'Candide' van Voltaire las


Hoeveel blijft na bijna 250 jaar over van humor? Toen ik ooit, bijna vijf jaar geleden, op een ochtend rond half zes Candide ter hand nam, dacht ik nog: weinig. Dat Voltaire de naam heeft een ironisch schrijver te zijn, leek me typisch een ingesleten karakterisering uit de literatuurgeschiedenisboeken die niet meer na te voelen is door hedendaagse lezers. Zoals Wim Kan ook niet grappig meer is. Daarbij leek de filosofische insteek van Voltaires bekendste werk uit 1759 me zonder uitgebreide kennis op dit terrein eigenlijk niet goed te begrijpen. Dus waar begon ik aan? Aan een klassieker waarvan ik kennis wilde nemen omdat het een klassieker was.
Al op de eerste bladzijde gaf ik me gewonnen. ‘De baron’, zo staat in het eerste hoofdstuk in de vertaling van Hans van Pinxteren, ‘was een van de machtigste heren van Westfalen, want hij had een kasteel met een deur en ramen, en in de grote zaal prijkte zelfs een wandtapijt.’ En: ‘Mevrouw de barones, die rond de driehonderdvijftig pond woog, was beslist een vrouw van groot gewicht, en haar aanzien werd nog verhoogd door de waardigheid waarmee zij in het kasteel de honneurs waarnam.’ Dat is in de eenentwintigste eeuw door zijn lichtvoetigheid en vanzelfsprekendheid nog altijd superieure ironie.
Voltaire vertelt met veel vaart en luchtigheid over de wederwaardigheden van Candide, de eindeloze reeks rampen die hem overkomen, de goedmoedigheid waarmee de jongen zich er doorheen slaat en de onvermijdelijke conclusie dat je maar het best hard kunt werken opdat je niet te veel stilstaat bij de ellende van je eigen bestaan. Of zoals een Turkse boer tegen Candide zegt: ‘Door het werk houden wij ons drie grote rampen van het lijf, de verveling, de ondeugd en de honger.’ Wie kan daar niet mee instemmen?
Om een uur of negen op dezelfde ochtend had ik Candide uit.