Jan Six, zo heet de man op het beroemde
portret van Rembrandt. Maar het is ook de naam van al zijn nakomelingen in
rechte lijn. Geert Mak gebruikt in De
levens van Jan Six hun verhaal om de lotgevallen van Amsterdamse patriciërs
te schetsen. Het resultaat is een fascinerende mentaliteitsgeschiedenis.
De oudste zoon
heet Jan. Al meer vierhonderd jaar is dat een ijzeren wet bij de familie Six.
De man die Rembrandt in 1654 zo melancholiek portretteerde. De corrupte regent
die zestien keer burgemeester van Amsterdam was. De rentenier die zijn tijd op
aarde uitzat op zijn landgoed te Hillegom. Allemaal heetten ze Jan Six. Net als
de professor in de numismatiek. De brouwerijdirecteur die kunstwerken verborg
voor de Duitsers. En het voormalige hoofd oude meesters van Sotheby's. In 2013
werd de twaalfde Jan geboren.
Geen enkele
verstandige auteur zou het wagen om de geschiedenis van deze familie te
schrijven. Het kan niet anders of de lezer raakt hopeloos de weg kwijt tussen
al deze Jannen. Toch kon Geert Mak niet anders toen hij bevriend raakte met de
huidige heer des huizes. De familie Six is wereldwijd waarschijnlijk het beroemdste
patriciërsgeslacht van Nederland. Wij kennen de Bickers, Tulpen en Van
Beuningens wel, maar voor de rest van de wereld telt eigenlijk alleen Six. Die
rijke van vriend van Rembrandt, nietwaar?
Toch is het niet
alleen te danken aan Rembrandts schitterende doek. De reputatie komt ook omdat
het doek niet in een internationaal topmuseum hangt, maar gewoon in het
familiehuis aan Amstel 218. De familie heeft met fanatieke bewaarzucht aan de
portretten van voorvaderen vastgehouden. En talloze, bijbehorende artefacten. Als
Mak een bruidsportret uit 1612 te zien krijgt, kan de heer des huizes dan ook
argeloos een lade opentrekken met de vraag: 'Wil je de handschoenen die je op
dit portret ziet misschien even vasthouden?'
Mak begint De levens van Jan Six daarom terecht
niet met een beschrijving van Rembrandts intieme portret, maar met een rondgang
door het huis:
De
heer de huizes leidde me rond. In een rommelige zijkamer stonden archiefkasten
vol 18e-eeuws papier: kadastrale tekeningen, nota’s van aankopen, bevroren
burenruzies. Ze hadden te maken met een landgoed in Hillegom, ergens omstreeks 1730,
1740, maar niemand had die spullen ooit goed uitgezocht. Er hingen portretten:
trotse mannen, verstijfde vrouwen, kinderen als draperie, stil bezien ze de schilder.
Daarnaast, achteloos, een 19e-eeuws wintertafereeltje.
Wat volgt is een
fascinerende mentaliteitsgeschiedenis. Mak gebruikt het verhaal van de familie
Six om te vertellen hoe het de stedelijke bovenklasse de afgelopen eeuwen is
vergaan. In de zeventiende eeuw waren ze de nouveaux riches van hun tijd.
Anderhalve eeuwen verdeelden ze onder elkaar de baantjes en de lucratieve
extraatjes. Na de Napoleontische tijd resteerde alleen hun status, waar ze
fanatiek aan vasthielden. Tot het onmogelijk werd om te blijven rentenieren met
het langzaam verdampende vermogen.
Alles zit erin.
Jan Six II is een archetypische bestuurder die niet investeert in risicovolle
ondernemingen als de VOC, maar een ritselaar die de mechanismen aanwendt om
zijn rijkdom gestaag uit te bouwen. Jan Six VI is een negentiende eeuwse
vertegenwoordiger van oud geld die zich zonder veel poeha inzet voor de goede
zaak. In zíjn zitkamer werd in 1858 het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap
opgericht om het nationale verleden te bestuderen en te koesteren, bij uitstek
een zaak waarvoor de Sixen warmlopen.
Daarbij
veroorlooft Mak zich enkele uitstappen als het verhaal van al dan niet
aangetrouwde verwanten te interessant is om te negeren. Lucretia van Merken was
slechts de tweede vrouw van de overgrootvader van Jan Six VI, maar als
schrijfster en bewonderaar van de Amerikaanse revolutie veel boeiender dan
welke Six uit die tijd ook. Of Piet Six. Als centrale figuur van de OD was hij
een van de belangrijkste verzetsmannen in de Tweede Wereldoorlog, een
heldendaad die niet overeenstemde met zijn reputatie in de familie.
Oom
Piet teerde, na zijn handvol glorieuze jaren, op zijn status. Op de voorgrond
trad hij nooit, hij kon uitstekend observeren, wist alles en deelde niets. Hij
behield zijn vaardigheid in het leiden van dubbellevens: zo nu en dan was hij
even helemaal weg, dat was iedereen van hem gewend. Na zijn dood bleek dat hij
er in Spanje een gezinnetje op na had gehouden. Jarenlang sliep hij nog met een
pistool onder zijn kussen, nog altijd beducht voor revanche, van welke zijde
ook.
Slechts op een
punt wijkt de familie Six af van het typische patriciërsverhaal. Dat heeft toch
weer te maken met hun befaamde kunstcollectie. Veel oude rijken zagen zich bij
de opkomst van succesvolle industriëlen aan het einde van de negentiende eeuw
gedwongen hun status te benadrukken door enorme woonhuizen te bouwen en veel
personeel in dienst te nemen. Daardoor verarmden ze des te sneller. De Sixen
hoefden dat niet. Zij hadden hun schilderijen. Dat gaf hun meer dan voldoende
tijdloos prestige.
Mak heeft een
goed oog voor de betekenis van het detail voor de grote lijn. Hij laat in De levens van Jan Six opnieuw zien dat
hij niet alleen een begenadigd verteller is die de beste anekdotes licht uit
het onafzienbare archiefmateriaal. Hij houdt het hele boek de rode draad stevig
in handen. Ook een zijpad als het verhaal van Lucretia van Merken plaatst hij
in het grotere kader. En die overvloed aan Jannen? Mak is natuurlijk zo'n goed
schrijver dat geen enkele lezer ze ooit door elkaar zal halen.
(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 26 aug)
Zie ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten