dinsdag 30 augustus 2016

Interview Geert Mak: Wie is toch die man aan wie Rembrandt zijn mooiste portret wijdde? (Knack)

Wat kunnen wij leren van een patriciërsfamilie die al eeuwenlang tot de Nederlandse bovenklasse behoort? Geert Mak schreef een boek over de familie Six en heeft nu een antwoord op deze vraag.

Jan Six, dat is de zeventiende eeuwse Amsterdammer die Rembrandt zo melancholiek portretteerde terwijl hij op het punt lijkt te staan om weg te gaan – rode mantel over zijn linkerschouder, één handschoen al aangetrokken. Maar Jan Six is ook een rentenierende achttiende eeuwer, een in de numismatiek liefhebberende negentiende eeuwer en een eenentwintigste eeuwse kunsthandelaar. Iedere generatie opnieuw werd de oudste zoon Jan genoemd – in 2013 werd nummer twaalf geboren. En Rembrandts Jan Six hangt nog altijd in het veertig kamers tellende grachtenpand aan de Amstel.
Over deze familie schreef Geert Mak zijn nieuwste boek: De levens van Jan Six. Het is een fascinerende mentaliteitsgeschiedenis geworden, waarin hij laat zien hoe deze representanten van de Amsterdamse upperclass meebewogen met de lotgevallen van de stad. De Sixen werden schatrijk in de Gouden Eeuw, bekonkelden en bekokstoofden tot aan de Napoleontische tijd in de achterkamertjes wat er in de stad gebeurde, en teerden daarna met steeds grotere pretenties op hun langzaam verdampend vermogen. Tot ze noodgedwongen moesten werken en gewone Nederlanders werden. Het boek is daarom het verhaal van een familie én van de stad.
Maar: niet van zomaar een familie uit de elite – dankzij hun kunstcollectie. Jan I verwierf met zijn liefde en goede smaak voor kunst een uitgelezen verzameling. Omdat die liefde en smaak van generatie op generatie werd doorgegeven bleef de collectie, die dankzij erfenissen van aangetrouwde familieleden regelmatig werd uitgebreid, tot op de dag van vandaag grotendeels bijeen. Het portret van Jan Six is niet eens de enige Rembrandt in huis. En het mooie is: al zeker twee eeuwen stelt de familie haar huis open voor wie de kunstschatten met eigen ogen wil aanschouwen.

Hoe hebt u de familie Six leren kennen?
'Ik ontmoette een jaar of tien geleden bij de opening van een tentoonstelling Jan Six X, de huidige heer des huizes. Kom eens kijken, zei hij. Je weet dan wel bij geruchte dat er aan de Amstel een bijzonder huis staat, maar de eerste keer dat ik daar kwam! Ik was verstomd. Ik kwam er stuiterend van opwinding van terug. Wat daar allemaal mee te maken viel! Dat is wat Johan Huizinga de historische sensatie noemt. Het verleden werd opeens heel tastbaar. Niet alleen door de twee portretten van Rembrandt. Door het geheel. Het hele huis staat vol voorwerpen en bijzondere archieven. Het was toen nog niet gerestaureerd. Het huis droeg de slijtageplekken van honderd jaar familieleven, waarin gerust een emmer water over de brandende kerstboom – én per ongeluk een schilderij – kon worden gegooid.'

Dacht u gelijk: dit is een boek?
'Ik kwam na de eerste keer vaker op bezoek. Gaandeweg rees het idee. Zeker nadat ik vijftien jaar ongelooflijk veel had gereisd – voor In Europa en Reizen zonder John – had ik zin in een boek over een huis, gewoon bij mij om de hoek in Amsterdam. Ik dacht toen nog aan een klein project, maar de familie Six zoog me mee in een achtbaan door de hele geschiedenis. Zoals ik me altijd laat meezuigen als het goed gaat met een project.'

Hoe reageerde de familie op het idee?
'Positief. We hebben heldere afspraken gemaakt. Ik moest onafhankelijk kunnen zijn. Maar je hoort natuurlijk veel vertrouwelijks. Daarvan heb ik gezegd: wat ik in archieven en openbare bronnen vind, is zoals het is, dat kan ik niet leuker maken. Maar wat ze mij persoonlijk vertelden, konden ze na afloop veranderen of schrappen. Dat is trouwens vrijwel nooit nodig geweest. Zo hebben we heel prettig samengewerkt.'

Over zulke families met oud geld geldt toch het vooroordeel dat ze in zichzelf gekeerd en teruggetrokken zijn?
'Ik denk daarom dat dit boek twee generaties geleden nog moeilijk geschreven had kunnen worden. Lange tijd is de geschiedenis van de bovenklasse verwaarloosd, of het nu de adel of de elite van een stad als Amsterdam is. Dat heeft voor een deel te maken met de belangstelling van historici. Ik heb zelf ook altijd gekeken hoe de gewone man de geschiedenis heeft ervaren. Maar voor een ander deel komt het door de geslotenheid van de families zélf. Er ligt daarom nog heel veel terrein braak. Ook in Amsterdam, terwijl in de vroedschap nota bene een deel van het buitenlands beleid van de Republiek werd bepaald. Het is haast niet voor te stellen hoe invloedrijk families als Bicker, De Graeff, Huydecoper en Van Beuningen waren. Het waren de "koningen van de Republiek".'

Waarom is de houding van families als de Sixen veranderd?
'Families die zich eeuwenlang als een vesting hadden opgesteld, hebben die muren noodgedwongen afgebroken. Die familiesystemen waren hun manier van overleven. In de loop der tijd sloten ze zich steeds meer af en hielden ze steeds hardnekkiger vast aan hun status, om de sfeer van exclusiviteit overeind te houden. Maar dat was niet vol te houden. Vanaf het midden van de negentiende eeuw nam de kindersterfte sterk af, van de acht kinderen werden er niet langer twee volwassen, maar alle acht. En alle acht hadden recht op een erfdeel. Bovendien kwamen er successierechten. Zo verdampten die familievermogens razendsnel. Na de Eerste Wereldoorlog was voor bijna alle oude Nederlandse families het rentenieren voorbij. Ook de Sixen moesten gaan werken. Sinds de jaren tachtig leeft geen enkele Six meer van het familievermogen. Iedereen werkt. En wat ik me van meerdere kanten heb laten vertellen: daar zijn ze een stuk aardiger van geworden. Ze hoeven geen kapsones meer te hebben.'

Was de familie niet bang voor onthulling van geheimen?
'Daar hebben ze nooit moeilijk over gedaan. Jan II was, zelfs voor achttiende eeuwse begrippen, geweldig corrupt. Op een gegeven moment dook uit het stadsarchief een "secrete notule" op. Daarin betrap je hem met zijn vingers in de suikerpot. Er staat letterlijk in welke bedragen hij ving voor welke dienst. Aan de andere kant: Piet Six was tijdens de Tweede Wereldoorlog een centrale figuur in het verzet, maar de familie zag hem eigenlijk alleen als een mopperende, slome landjonker die met zijn twee zusters in een landhuis woonde en af en toe voor een dienstreisje naar Spanje ging. Waar hij achteraf een gezin bleek te hebben.'

Een ander vooroordeel over oud geld is dat ze schandalen van eeuwen geleden nog altijd zien als aantasting van hun goede naam.
'Jazeker. Wij hebben een loyaliteit met de mensen om ons heen. Zij hebben een loyaliteit door de tijd heen – met generaties uit het verleden én generaties uit de toekomst. Het vermogen, de prestige en de goede naam moeten intact worden doorgegeven. Dat verklaart bijvoorbeeld het verschijnsel dat adellijke families met miljoenen op de bank opvallend zuinig kunnen zijn. Het vermogen moest bewaard worden voor volgende generaties. Maar ook dat is veranderd. Ik kan me niet voorstellen dat de huidige Sixen nog moeite hebben met dit boek. Zo nuchter zijn ze tegenwoordig wel. Bij andere families kan dat zoiets gevoeliger liggen.'

O ja?
'De huidige Oranjes gaan bijvoorbeeld wel nuchter met hun geschiedenis om, maar ze denken nog altijd sterk in familiesystemen. Ik snap nu ook beter waarom ze zo woedend waren – en zijn – op Prins Bernhard. Hij brak immers op allerlei manieren de code’s binnen dit soort families. Hij bracht met al zijn strapatsen de dynastie in gevaar, en dat niet alleen: hij klapte aan het einde van zijn leven ook nog eens uit de school door allerlei intimiteiten door te vertellen aan een paar goedgelovige journalisten. Alles om zijn blazoen schoon te poetsen, al weten we nu dat hij de ene leugen na de andere vertelde. Uit de school klappen is voor zo’n familie niets minder dan hoogverraad.'

In hoeverre zijn de Sixen eigenlijk typische Nederlandse patriciërs?
'Heel typisch. Op een ding na: hun enorme kunstcollectie, die ze altijd hebben gekoesterd. In de negentiende eeuw, toen er tijdens de Tweede Gouden Eeuw van Amsterdam nieuwe rijken opkwamen, voelden nogal wat oude families de noodzaak met deze nouveaux riches te rivaliseren. Door kastelen te bouwen, heel veel bedienden te nemen, een beetje Downton Abbey te spelen. Dat was allemaal zo peperduur dat ze dat nooit konden volhouden – dat hele systeem stortte zo rond de Eerste Wereldoorlog ineen. De Sixen hoefden dat niet. Hun collectie gaf hen prestige en tijdloosheid. Dat was het allerbelangrijkste: tijdloosheid. En de kosten van de collectie zijn aanzienlijk lager dan een van een kasteel. De schilderijen hangen daar gewoon. Al moesten de Sixen uiteindelijk ook gaan werken.'

Waarschijnlijk was dit boek zonder de kunstcollectie niet geschreven. Dan waren de Sixen, die weinig macht hadden, niet bijzonder genoeg.
'Je hebt gelijk. Alleen de collectie onderscheidt hen. Maar ook hun rijke archief. De Sixen waren en zijn pathologische bewaarders. Tot in de jaren zestig hing hun soms stokoude kleding gewoon op de zolder van hun buitenplaats Jagtlust. Nu ligt het in het Rijksmuseum. En minstens zo bijzonder als Rembrandts portret van Jan Six is de zogenaamde Grote Pandora. Je denkt bij dat portret: als je die kop kon openzagen, wat zou je daarin vinden? Dat staat dus in de Grote Pandora: het enorme aantekenboek van dezelfde Jan Six waarin hij alles opschreef, van de diepste filosofische gedachten – hij las Descartes en Spinoza toen die nog rondliepen – tot de platste grappen. Dat is zo'n verschrikkelijk interessante bron. Je leert die twijfelende zoeker van heel nabij kennen.'

U zei eerder: ik bekeek altijd de geschiedenis vanuit de gewone man. Hoe beleefde deze leden van de elite de geschiedenis?
'Bij het bestuderen van zo’n archief – al die plechtige taal van mensen die zichzelf zó belangrijk vinden – word je onvermijdelijk soms bekropen door rebelse gevoelens. Op een gegeven moment zei mijn meelezer, de stadshistoricus Bas Dudok van Heel – zelf ook uit zo’n oude familie afkomstig: "Geert, jij wordt toch geen socialist?" "Bas", zei ik, "dat ben ik al lang". En toch. Mijn taal werd er ongedisciplineerd van. Ik begon "familiekliek" te schrijven. Of: "door en door gecorrumpeerd". Bas riep me tot orde. In de zeventiende en achttiende eeuw draaide nu eenmaal alles om families. Zoals nu gelijkwaardigheid iets vanzelfsprekends is, zo was toen ongelijkheid de norm. Dat was de vaste maatschappelijke orde, door God gevestigd, vol rangen en standen. Maar die orde hield óók in dat iedereen, de hoge families net zo goed, een taak en een opdracht hadden – om bijvoorbeeld de maatschappij te leiden. Dat heeft ook iets moois.'

Waarom?
'Ik moet het niet idealiseren: zeker niet alle Sixen hadden het gevoel een maatschappelijke taak te hebben. Maar sommigen hebben veel gedaan voor het cultureel erfgoed. Het mooie zit hem vooral in het contrast met het huidige systeem waarin alles wordt teruggebracht tot cijfers. Kinderen zijn alleen goed als hun examencijfers hoog genoeg zijn. Bejaardenverzorgers zijn alleen goed als ze de norm van 13,5 minuut per bejaarde halen – en niet als ze ook nog even een lamp voor een bejaarde vervangen. De eerste Jan Six ging ervan uit dat ieder menselijk wezen een ziel had, en die ziel moest worden gekoesterd. Hij zou de huidige levenshouding totaal geperverteerd vinden.'

Hebben deze families nog steeds het gevoel een taak te hebben?
'Er zijn families die dat gevoel nog sterk hebben. De Oranjes bijvoorbeeld. Zeker Beatrix had dat als koningin. Maar of dat voor de Sixen geldt? Ik weet het niet. De huidige heer des huizes voelt een verantwoordelijkheid voor de kunstcollectie. Maar de andere familieleden? Het is in ieder geval niet meer zo dat aristocraten en patriciërs als zij zich nog op hun titels en voorgeslacht voor laten staan. Ze doen in stilte hun werk, waarna je soms veel later hoort: o, hij is ook nog van goede komaf. De aristocratie is ondergronds gegaan. Zelfs het aparte taalgebruik, altijd nog een signaal van het ‘ons kent ons’, slijt nu snel.'

Toen u vorig jaar de Gouden Ganzenveer kreeg uitgereikt, pleitte u in uw dankwoord voor een elite die opnieuw het voortouw nam. Door kwaliteit, empathie en courage te tonen. Moeten families als deze zich daarom weer meer op de voorgrond stellen?
'Ja. Op goede momenten kan de elite naar voren treden en zeggen: ik heb hier de leiding, ik ben hiervoor verantwoordelijk en ik weet er ook verdomd veel van. Eigenlijk hoef je dat niet eens te zeggen. Dat gebeurt, als het goed gaat, bijna vanzelf. Maar wat ik zei was vooral gericht op de politieke elite. Die moet niet iedere ochtend naar opiniepeilingen kijken, maar doen wat er gedaan moet worden. Dán ben je een staatsman. Angela Merkel doet dat. En ja, zij maakt fouten, maar het publiek voelt dat zij doet wat zij moet doen en vertrouwt haar daarom. Helaas zijn er te weinig politici zoals zij.'

Hebben de Sixen ook anderen dan de politieke elite iets te leren?
'Wat ik vooral indrukwekkend vind is hun loyaliteit aan vorige en toekomstige generaties. Dat is deels materieel, maar óók spiritueel. Om in de termen van de eerste Jan Six te spreken: als je die banden te veel doorknipt, beschadig je je ziel. De huidige samenleving is geobsedeerd door het leven in het nu. Daardoor gaat het alleen nog maar om efficiency, productie en commercie. Of alleen nog maar? Te veel, in elk geval. Er is bijna geen enkele vastigheid meer in dit land. Zelfs de postbussen kunnen na een eeuwigheid rood te zijn geweest opeens oranje worden omdat dat de nieuwe kleur van het postbedrijf is. Dat gebrek aan vastigheid heeft geleid tot gevoelens van ontworteling en verwarring, waardoor mensen zich vastklampen aan de beloften van allerlei politieke kwakzalvers.'

Is er een verschil tussen Nederlandse patriciërs en de adel in andere Europese landen – zoals België?
'Zeker, ja. Nederland had sinds de late middeleeuwen geen adelvormende instantie. Alleen een koning kon adel creëren en Nederland kreeg die pas in 1815. Willem I verhief daarna veel oude regentenfamilies tot de adel om die aan zich te binden, en ook omdat het hof in het met België samengevoegde land werd gedomineerd door Belgische baronnen, hertogen en graven. Iedere stedelijke familie die drie generaties lang aanzienlijke posities had bekleed kon toen jonkheer worden. Dat leidde in een stad als Amsterdam tot veel gemor. Terecht, denk ik. Stel, je was een Trip of een Bicker, dan waren je voorouders vaker machtiger en invloedrijker dan die Belgische baronnen en graven. Dan wilde je geen jonkheer worden, het zou minstens ‘graaf Trip’ of ‘hertog Bicker’ moeten zijn. Toch bezweken ze bijna allemaal voor de verleiding.'

Hebben de Nederlanders door die verschillende geschiedenis een andere mentaliteit dan Belgen van hoge geboorte?
'Nederland is altijd heel egalitair gebleven. Dat zie je alleen al aan het feit dat na 1830 – toen de noodzaak verdween om een tegenwicht te vormen tegen de Belgische adel – bijna niemand meer in de adelstand werd verheven. Het was niet meer nodig. Maar het zit ook in de burgermentaliteit van dit land. Al in de zeventiende eeuw. Er waren toen al patriciërs die een titel hadden gekregen, bijvoorbeeld van de Deense koning. In Amsterdam droegen ze die titel echter nooit. Dat deed je gewoon niet. En dat is altijd zo gebleven. Ook je rijkdom: die laat je niet zien. Dat is in andere landen wel anders.'
(Eerder gepubliceerd op Knack.be, 24 augustus)

Zie ook:

Geen opmerkingen: