De longlist-nominatie
die nooit kwam. Auke Hulsts “Kinderen van het Ruige Land”
Het niet-winnen van een prijs heeft een schrijver zelden zo
veel gratis publiciteit opgeleverd als dit jaar Auke Hulst. Nadat zijn
uitgeverij J.M. Meulenhoff in januari bekend maakte dat het zijn roman Kinderen van het Ruige Land vergeten was
in te zenden voor de Libris Literatuurprijs en de Gouden Boekenuil – net als
het werk van vijf andere Nederlandstalige auteurs in het fonds – ontstond er in
de literaire pers een bescheiden hype over dit op zichzelf onbenullige nieuws.
Tientallen media besteedden er aandacht aan. En vaak meer
dan eens: toen Hulst teleurgesteld besloot zijn uitgeverij te verlaten stond
dat ook in de krant. Het onbetwiste hoogtepunt was een optreden op primetime
televisie bij Paul de Leeuw (circa een miljoen kijkers). De presentator loofde
uit medelijden met de gemiste kans de Langs de Leeuw Literatuurprijs uit onder
de Meulenhoff-auteurs. Een prijs die Hulst overigens won: een reis naar
Portugal voor twee personen.
Zelf hoopte de schrijver kans te maken op minimaal de
longlist van de Libris literatuurprijs en de Gouden Boekenuil. De kritieken
waren gunstig. Het boekverkoperspanel van De Wereld Draait Door had het boek uitverkozen tot een van de boeken van de
maand. En hij werd genomineerd voor de BNG Literatuurprijs, bedoeld voor
auteurs onder de veertig die nog niet zijn doorgebroken. Dus waarom zouden de
jury’s van de grote commerciële prijzen niet enthousiast zijn?
Het blijft gissen. Feit is dat Kinderen van het Ruige Land Hulsts beste werk tot nu toe is.
Sterker: zijn debuut Jij en ik en alles
daartussenin (2006) en Wolfskleren
(2009) lezen achteraf als opmaat voor zijn derde roman. Inhoudelijk én
stilistisch. In Kinderen van het Ruige
Land dringt Hulst door tot de kern van wat ook zijn hoofdpersonen uit
eerdere boeken dreef. En waar hij eerder uit drang om te variëren soms slecht
passende synoniemen gebruikte, is zijn stijl nu perfect in balans.
Hoofdpersoon van Wolfskleren
is Wolff. Als zijn Japanse vriendin in coma belandt en hij ontdekt dat ze een
vals paspoort heeft, beseft hij hoe weinig hij van haar weet. Hij gaat op zoek
naar haar achtergronden. Maar het is te laat. Zelfs de vondst van haar dagboek
leidt tot niets. Hij begrijpt dan waarom ze ondanks hun liefde voor elkaar geen
relatie kregen: ze konden elkaar niet naderen omdat ze elkaar geen persoonlijke
vragen stelden, uit angst die vragen ook zelf te moeten beantwoorden.
Wolffs onvermogen om lief te hebben wordt – indirect –
verklaard uit zijn jeugd. Zijn moeder verdwijnt na een scheiding uit zijn leven
en komt later in Frankrijk om bij een auto-ongeluk. Zijn vader, bij wie hij
opgroeit, is een indolente werkloze die zich alleen om zijn hobby bekommert en
zijn zoon op zijn best negeert. Zo is Wolff opgegroeid tot een in zichzelf
gekeerde, verlegen en misantropische twintiger, die beseft dat hem ‘de taal
ontbeert’ om contact te maken.
Het is die jeugd die Hulst lijkt te hebben beschreven in Kinderen van het Ruige Land. De
overeenkomsten tussen de hoofdpersonen van beide romans zijn te groot om
toevallig te zijn. Nog los van hun gelijke karakter zijn er talloze details.
Beiden groeiden op in een gehucht op het Gronings platteland. Bij allebei was
daar een drooggevallen vijver met een hoop zand ernaast, die de bult heette.
Beiden begroeven er talloze katten. Beiden kenden alle hoofdsteden uit hun
hoofd. Enzovoorts.
Wie beide romans direct na elkaar leest, krijgt daarom vanzelf
het idee dat Hulst na Wolfskleren
dieper in de ziel van Wolff is gedoken – ook al heet hij in de nieuwe roman
Kai. Waarom verwaarloosde zijn vader hem – ook al is juist Kais vader overleden
en besteedde zijn moeder geen enkele aandacht aan zijn opvoeding? Wat had die
extreme emotionele en materiële veronachtzaming voor gevolgen voor zijn plek in
de maatschappij? Wat deed dat met zijn houding ten opzichte van anderen?
Hulst beschrijft Kais jeugd vanaf het moment in 1983 dat
hij, enkele dagen voor zijn achtste verjaardag, van zijn moeder te horen krijgt
dat zijn vader is overleden. Hij barst direct in lachen uit – dat is toch zeker
een grap. Hij ergert zich aan wat er daarna gebeurt: de bezorgde vragen van
volwassenen die denken dat hij het woord ‘gecondoleerd’ nog niet kent. Of aan
de cadeautjes die hij krijgt: kleurplaten in plaats van een telescoop. En hij
begrijpt vooral de consequenties niet.
Maar Kai komt er snel genoeg achter wat het betekent om aan
zijn moeder overgeleverd te zijn. Ze is altijd weg. Als ze midden in de nacht
dronken thuiskomt, vindt ze het best dat Kai, zijn oudere broer Kurt en jongere
zussen Shirley Jane en Deedee nog op zijn. Ze besteedt geen aandacht aan het
huishouden. Boodschappen doen, koken, schoonmaken – ze vertikt het. Heeft
iemand honger? Hier heb je wat geld, ga maar naar de snackbar. Ze corrigeert
haar kinderen ook nooit, ze komt alleen maar voor hen op.
Naarmate Kai ouder wordt, drukt de onmacht van zijn moeder
om verantwoordelijkheid te nemen steeds meer op zijn leven. Hij heeft
nauwelijks schone of hele kleren – behalve op die momenten dat zijn moeder
opeens met veel te dure sneakers aan komt zetten. Hij voelt elke dag de
schaamte om de dorpsgenoten die hem nawijzen en soms de schuld geven van zijn
moeders lot. Hij leidt onder de stroom deurwaarders die aan huis komt, de
enorme schuld van zijn moeder, de tientallen katten in huis.
Anders dan Shirley Jane, die hardnekkig probeert net zo
gewoon te leven als haar klasgenoten, kan en wil Kai zich niet zelf aan dit
leven ontworstelen. De reden is dat hij ook de mooie kanten ervan ziet. Hij
leidt tenminste niet zo’n bourgeois leven als iedereen. Hij wordt volledig
gelaten om zijn eigen fantasieën uit te leven. Als hij en Kurt het idee hebben
een lanceerbasis voor een raket te bouwen, houdt zijn moeder hun niet tegen.
Integendeel: ze rijdt gelijk naar de bouwmarkt.
Dingen maken – daarin ziet hij de enige uitweg uit deze
chaos. Al van jongs af aan onderneemt hij met zijn broer allerlei creatieve
projecten: strips, muziek, radioprogramma’s, films, computerspellen – ze maken
van alles, tot hun eigen bedrijven en ruimteschip aan toe. Maar wat ooit begon
als iets namaken uit enthousiasme, verwoordt tot de enige manier om aan de
dagelijkse spanningen te ontkomen. Koortsachtig werken leidt af van de
gedachten en gevoelens die hem plagen.
Voor Wolff was het uiteindelijk de muziek waarin hij zich
even hartstochtelijk als wanhopig in had gestort. Voor Kai is dat de
literatuur. Nadat hij de sf-literatuur ontdekt, leest hij zich het schompes,
zoals een klasgenoot het noemt. Hij probeert in het geheim ook zulke verhalen
te schrijven, tot hilariteit van zijn broer en een vriend die de teksten uit
zijn kamer stelen. Maar hij maakt ook serieuzer werk, waarin hij vader op
papier weer tot leven wekt.
Hulst weet Kais jeugd, tot hij aan het eind van zijn middelbare
schooltijd het Ruige Land verlaat, met precies de juiste mengeling van
betrokkenheid en distantie tot leven te wekken. Hij probeert niet als zo veel
autobiografische schrijvers – laat ik daar niet omheen draaien: vanaf de eerste
bladzijde voel je dat Hulst zijn eigen jeugd beschrijft – zijn vreselijke lot
erin te drammen, zodat hij nergens hinderlijk larmoyant of een verongelijkte
zeur wordt.
De soepele opeenvolging van scènes, nadrukkelijk geschreven
vanuit het perspectief van een terugblik, lezen als een indringende afdaling in
een schrijnende ziel. Pijnlijke anekdotes – over het bezoek van een deurwaarder
die moeder met zijn charmes om haar vingers windt of de vals geworden hond die
de hal onder schijt – en lucide terzijdes, die Hulst inzicht in de zichzelf
evenzeer hatende als verafgodende Kai verraden, wisselen elkaar af in een goede
balans.
Hulst taal weerspiegelt de distantie die hij tot zijn
hoofdpersoon betracht. Hij is in Kinderen
van het Ruige Land zakelijker en neutraler dan in Wolfskleren: het is zonder te schmieren al pijnlijk genoeg.
Tegelijkertijd roept hij subtiel de jaren tachtig op door Kai en Kurt te laten
praten in de modewoorden van die tijd: kletsika, fuckaduck, tiet veur een pafke
(naar het tv-programma van Henk Spaan en Harry Vermegen) of bij de weg (van by
the way).
Toch is er ook iets af te dingen op Kinderen van het Ruige Land. Hulst begint en eindigt de roman met
het verdwijnen van zijn moeder, als Kai inmiddels 24 is. De proloog, slechts
vier pagina’s lang, wekt de indruk dat deze roman over Kais moeder gaat. Dat is
niet het geval. Hulst heeft een evocatie van een troosteloze jeugd opgeroepen.
Waarin zijn moeder een beslissende rol heeft gespeeld, zeker, maar waarin toch
echt Kai zelf de centrale figuur is. Waarom krijgen zijn puisten anders zo veel
aandacht?
Allicht is Hulst moeder in werkelijkheid verdwenen om als
clochard in Frankrijk te gaan leven, zoals ze wel eens heeft gezegd te willen.
Daarom voelt deze periode voor hem als een climax van haar opdringerige
afwezigheid. Maar in de roman had hij deze periode beter kunnen weglaten. Als
hij op pagina 295 een paar jaar vooruit in de tijd springt en in veertig
bladzijdes Kais zoektocht naar zijn moeder beschrijft, komt dat over als een
overbodige epiloog.
Wat voegt dit verhaal toe aan het beeld van Kai? Alleen het
feit dat hij, in de eerste plaats emotioneel, het hoofd boven water heeft weten
te houden. Wat maakt dit duidelijk over zijn moeder? Toen Kai en zijn zus in de
kofferbak van een total losse eend tientallen ongeopende belastingaanslagen
vonden, die samen een schuld vormden ‘groter dan de hoofdprijs van de
Staatsloterij’, werd al duidelijk hoe groot haar onvermogen is. Dat niets haar
tot realiteitszin zou brengen.
Als ik in de jury van de Gouden Boekenuil of Libris Literatuurprijs
had gezeten, had ik daarom geoordeeld: longlist, zonder twijfel, maar ook niet
meer.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel 3, 2013)
Zie ook een korte recensie uit BOEK hier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten