vrijdag 23 augustus 2013

Auke Hulst, 'Kinderen van het Ruige land' (Ons Erfdeel)


De longlist-nominatie die nooit kwam. Auke Hulsts “Kinderen van het Ruige Land”

Het niet-winnen van een prijs heeft een schrijver zelden zo veel gratis publiciteit opgeleverd als dit jaar Auke Hulst. Nadat zijn uitgeverij J.M. Meulenhoff in januari bekend maakte dat het zijn roman Kinderen van het Ruige Land vergeten was in te zenden voor de Libris Literatuurprijs en de Gouden Boekenuil – net als het werk van vijf andere Nederlandstalige auteurs in het fonds – ontstond er in de literaire pers een bescheiden hype over dit op zichzelf onbenullige nieuws.
Tientallen media besteedden er aandacht aan. En vaak meer dan eens: toen Hulst teleurgesteld besloot zijn uitgeverij te verlaten stond dat ook in de krant. Het onbetwiste hoogtepunt was een optreden op primetime televisie bij Paul de Leeuw (circa een miljoen kijkers). De presentator loofde uit medelijden met de gemiste kans de Langs de Leeuw Literatuurprijs uit onder de Meulenhoff-auteurs. Een prijs die Hulst overigens won: een reis naar Portugal voor twee personen.
Zelf hoopte de schrijver kans te maken op minimaal de longlist van de Libris literatuurprijs en de Gouden Boekenuil. De kritieken waren gunstig. Het boekverkoperspanel van De Wereld Draait Door had het boek uitverkozen tot een van de boeken van de maand. En hij werd genomineerd voor de BNG Literatuurprijs, bedoeld voor auteurs onder de veertig die nog niet zijn doorgebroken. Dus waarom zouden de jury’s van de grote commerciële prijzen niet enthousiast zijn?
Het blijft gissen. Feit is dat Kinderen van het Ruige Land Hulsts beste werk tot nu toe is. Sterker: zijn debuut Jij en ik en alles daartussenin (2006) en Wolfskleren (2009) lezen achteraf als opmaat voor zijn derde roman. Inhoudelijk én stilistisch. In Kinderen van het Ruige Land dringt Hulst door tot de kern van wat ook zijn hoofdpersonen uit eerdere boeken dreef. En waar hij eerder uit drang om te variëren soms slecht passende synoniemen gebruikte, is zijn stijl nu perfect in balans.

Hoofdpersoon van Wolfskleren is Wolff. Als zijn Japanse vriendin in coma belandt en hij ontdekt dat ze een vals paspoort heeft, beseft hij hoe weinig hij van haar weet. Hij gaat op zoek naar haar achtergronden. Maar het is te laat. Zelfs de vondst van haar dagboek leidt tot niets. Hij begrijpt dan waarom ze ondanks hun liefde voor elkaar geen relatie kregen: ze konden elkaar niet naderen omdat ze elkaar geen persoonlijke vragen stelden, uit angst die vragen ook zelf te moeten beantwoorden.
Wolffs onvermogen om lief te hebben wordt – indirect – verklaard uit zijn jeugd. Zijn moeder verdwijnt na een scheiding uit zijn leven en komt later in Frankrijk om bij een auto-ongeluk. Zijn vader, bij wie hij opgroeit, is een indolente werkloze die zich alleen om zijn hobby bekommert en zijn zoon op zijn best negeert. Zo is Wolff opgegroeid tot een in zichzelf gekeerde, verlegen en misantropische twintiger, die beseft dat hem ‘de taal ontbeert’ om contact te maken.
Het is die jeugd die Hulst lijkt te hebben beschreven in Kinderen van het Ruige Land. De overeenkomsten tussen de hoofdpersonen van beide romans zijn te groot om toevallig te zijn. Nog los van hun gelijke karakter zijn er talloze details. Beiden groeiden op in een gehucht op het Gronings platteland. Bij allebei was daar een drooggevallen vijver met een hoop zand ernaast, die de bult heette. Beiden begroeven er talloze katten. Beiden kenden alle hoofdsteden uit hun hoofd. Enzovoorts.
Wie beide romans direct na elkaar leest, krijgt daarom vanzelf het idee dat Hulst na Wolfskleren dieper in de ziel van Wolff is gedoken – ook al heet hij in de nieuwe roman Kai. Waarom verwaarloosde zijn vader hem – ook al is juist Kais vader overleden en besteedde zijn moeder geen enkele aandacht aan zijn opvoeding? Wat had die extreme emotionele en materiële veronachtzaming voor gevolgen voor zijn plek in de maatschappij? Wat deed dat met zijn houding ten opzichte van anderen?

Hulst beschrijft Kais jeugd vanaf het moment in 1983 dat hij, enkele dagen voor zijn achtste verjaardag, van zijn moeder te horen krijgt dat zijn vader is overleden. Hij barst direct in lachen uit – dat is toch zeker een grap. Hij ergert zich aan wat er daarna gebeurt: de bezorgde vragen van volwassenen die denken dat hij het woord ‘gecondoleerd’ nog niet kent. Of aan de cadeautjes die hij krijgt: kleurplaten in plaats van een telescoop. En hij begrijpt vooral de consequenties niet.
Maar Kai komt er snel genoeg achter wat het betekent om aan zijn moeder overgeleverd te zijn. Ze is altijd weg. Als ze midden in de nacht dronken thuiskomt, vindt ze het best dat Kai, zijn oudere broer Kurt en jongere zussen Shirley Jane en Deedee nog op zijn. Ze besteedt geen aandacht aan het huishouden. Boodschappen doen, koken, schoonmaken – ze vertikt het. Heeft iemand honger? Hier heb je wat geld, ga maar naar de snackbar. Ze corrigeert haar kinderen ook nooit, ze komt alleen maar voor hen op.
Naarmate Kai ouder wordt, drukt de onmacht van zijn moeder om verantwoordelijkheid te nemen steeds meer op zijn leven. Hij heeft nauwelijks schone of hele kleren – behalve op die momenten dat zijn moeder opeens met veel te dure sneakers aan komt zetten. Hij voelt elke dag de schaamte om de dorpsgenoten die hem nawijzen en soms de schuld geven van zijn moeders lot. Hij leidt onder de stroom deurwaarders die aan huis komt, de enorme schuld van zijn moeder, de tientallen katten in huis.
Anders dan Shirley Jane, die hardnekkig probeert net zo gewoon te leven als haar klasgenoten, kan en wil Kai zich niet zelf aan dit leven ontworstelen. De reden is dat hij ook de mooie kanten ervan ziet. Hij leidt tenminste niet zo’n bourgeois leven als iedereen. Hij wordt volledig gelaten om zijn eigen fantasieën uit te leven. Als hij en Kurt het idee hebben een lanceerbasis voor een raket te bouwen, houdt zijn moeder hun niet tegen. Integendeel: ze rijdt gelijk naar de bouwmarkt.
Dingen maken – daarin ziet hij de enige uitweg uit deze chaos. Al van jongs af aan onderneemt hij met zijn broer allerlei creatieve projecten: strips, muziek, radioprogramma’s, films, computerspellen – ze maken van alles, tot hun eigen bedrijven en ruimteschip aan toe. Maar wat ooit begon als iets namaken uit enthousiasme, verwoordt tot de enige manier om aan de dagelijkse spanningen te ontkomen. Koortsachtig werken leidt af van de gedachten en gevoelens die hem plagen.
Voor Wolff was het uiteindelijk de muziek waarin hij zich even hartstochtelijk als wanhopig in had gestort. Voor Kai is dat de literatuur. Nadat hij de sf-literatuur ontdekt, leest hij zich het schompes, zoals een klasgenoot het noemt. Hij probeert in het geheim ook zulke verhalen te schrijven, tot hilariteit van zijn broer en een vriend die de teksten uit zijn kamer stelen. Maar hij maakt ook serieuzer werk, waarin hij vader op papier weer tot leven wekt.

Hulst weet Kais jeugd, tot hij aan het eind van zijn middelbare schooltijd het Ruige Land verlaat, met precies de juiste mengeling van betrokkenheid en distantie tot leven te wekken. Hij probeert niet als zo veel autobiografische schrijvers – laat ik daar niet omheen draaien: vanaf de eerste bladzijde voel je dat Hulst zijn eigen jeugd beschrijft – zijn vreselijke lot erin te drammen, zodat hij nergens hinderlijk larmoyant of een verongelijkte zeur wordt.
De soepele opeenvolging van scènes, nadrukkelijk geschreven vanuit het perspectief van een terugblik, lezen als een indringende afdaling in een schrijnende ziel. Pijnlijke anekdotes – over het bezoek van een deurwaarder die moeder met zijn charmes om haar vingers windt of de vals geworden hond die de hal onder schijt – en lucide terzijdes, die Hulst inzicht in de zichzelf evenzeer hatende als verafgodende Kai verraden, wisselen elkaar af in een goede balans.
Hulst taal weerspiegelt de distantie die hij tot zijn hoofdpersoon betracht. Hij is in Kinderen van het Ruige Land zakelijker en neutraler dan in Wolfskleren: het is zonder te schmieren al pijnlijk genoeg. Tegelijkertijd roept hij subtiel de jaren tachtig op door Kai en Kurt te laten praten in de modewoorden van die tijd: kletsika, fuckaduck, tiet veur een pafke (naar het tv-programma van Henk Spaan en Harry Vermegen) of bij de weg (van by the way).

Toch is er ook iets af te dingen op Kinderen van het Ruige Land. Hulst begint en eindigt de roman met het verdwijnen van zijn moeder, als Kai inmiddels 24 is. De proloog, slechts vier pagina’s lang, wekt de indruk dat deze roman over Kais moeder gaat. Dat is niet het geval. Hulst heeft een evocatie van een troosteloze jeugd opgeroepen. Waarin zijn moeder een beslissende rol heeft gespeeld, zeker, maar waarin toch echt Kai zelf de centrale figuur is. Waarom krijgen zijn puisten anders zo veel aandacht?
Allicht is Hulst moeder in werkelijkheid verdwenen om als clochard in Frankrijk te gaan leven, zoals ze wel eens heeft gezegd te willen. Daarom voelt deze periode voor hem als een climax van haar opdringerige afwezigheid. Maar in de roman had hij deze periode beter kunnen weglaten. Als hij op pagina 295 een paar jaar vooruit in de tijd springt en in veertig bladzijdes Kais zoektocht naar zijn moeder beschrijft, komt dat over als een overbodige epiloog.
Wat voegt dit verhaal toe aan het beeld van Kai? Alleen het feit dat hij, in de eerste plaats emotioneel, het hoofd boven water heeft weten te houden. Wat maakt dit duidelijk over zijn moeder? Toen Kai en zijn zus in de kofferbak van een total losse eend tientallen ongeopende belastingaanslagen vonden, die samen een schuld vormden ‘groter dan de hoofdprijs van de Staatsloterij’, werd al duidelijk hoe groot haar onvermogen is. Dat niets haar tot realiteitszin zou brengen.
Als ik in de jury van de Gouden Boekenuil of Libris Literatuurprijs had gezeten, had ik daarom geoordeeld: longlist, zonder twijfel, maar ook niet meer.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel 3, 2013)

Zie ook een korte recensie uit BOEK hier.

Geen opmerkingen: