Auteurs, kom in actie
voor behoud van de leenrechtvergoedingen. Die oproep deed het bestuur van de
Vereniging van Letterkundigen (VvL) vrijdag aan haar leden. Nieuw onderzoek van
Stichting Leenrecht maakte wat hen betreft glashelder dat actie dringend
geboden is. Ook komt er diepgravend onderzoek naar de staat van het leenrecht.
Tientallen auteurs en vertalers van kinderboeken,
non-fictie, thrillers, literaire fictie en andere genres waren bijeengekomen in
De Observant in Amersfoort. Allemaal
deelden ze dezelfde zorg over hun al jaren dalende inkomsten uit
leenrechtvergoedingen. Thrillerschrijver Jacob Vis verwoordde die het meest
helder. 'Ik heb twee keer zo veel boeken geschreven als vijftien jaar geleden',
vertelde hij, 'maar ik haal maar half zo veel inkomen uit mijn leenvergoedingen
als vijftien jaar geleden. Hoe komt dat? Is dit een algemeen verhaal? En wat
kunnen we daaraan doen?'
Een eerste stap om die vragen te beantwoorden was al
genomen. Ter gelegenheid van het 25-jarige bestaan had Stichting Leenrecht een
marktverkenning uitgevoerd naar de staat van het leenrecht. Consultant Bo
Barink en manager van Stichting Leenrecht Arjen Polman lichtte dit gloednieuwe
rapport toe. Kort samengevat concludeerden zij dat het aantal uitleningen
mogelijkerwijs niet daalt, maar dat er minder uitleningen worden geregistreerd
door de opkomst van schoolbibliotheken, nieuwe modellen als de minibieb,
digitaal lenen via Bibliotheek.nl en andere uitleenvormen zoals verhuur door
commerciële partijen.
Zo wees Barink erop dat iedereen overal kan lezen dat
overheden bezuinigen op bibliotheken en dat er daarom filialen zijn gesloten.
Maar wat bleek hem uit de cijfers? Tot 2013 is de exploitatie van de
gezamenlijke openbare bibliotheken gestegen. En de verdwenen bibliotheken zijn
gecompenseerd met servicepunten in scholen, wijkcentra, zorginstellingen en
dergelijke. Tel daarbij de opkomende 'sociale bibliotheken' zoals
ruilbibliotheken, flexbibliotheken en leeszalen op en je komt op nog altijd
circa zevenduizend plekken waar de bibliotheek aanwezig is.
Evenmin is sprake van ontlezing. Zeker, het aantal leden van
de openbare bibliotheek is gedaald van 4 miljoen in 2005 naar 3,8 miljoen in
2014, maar veel afhakers kunnen gebruik maken van wat Barink de
'meeneembibliotheek' noemde. Daarbij blijkt uit de tijdsbestedingsonderzoeken
van SCP dat de ontlezing alleen een rol speelt voor kranten en tijdschriften.
Nederlanders besteedden anno 2013 evenveel tijd aan het lezen van boeken als in
1990 – en maar een fractie minder dan in 1975. Ook de voor dit rapport
geïnterviewde bibliothecarissen merkten niets van ontlezing.
Al deze ontwikkelingen bij elkaar gevoegd maakt het denkbaar
dat de Nederlander méér boeken is gaan lenen. Binnen de openbare bibliotheek vond
de afgelopen vijftien jaar ook een verschuiving plaats van het soort leden:
fors minder volwassen leden, significant meer jeugdleden. Omdat jeugdleden
gemiddeld 48 boeken per jaar lezen en volwassenen slechts twintig, zouden er
meer uitleningen plaats moeten vinden. Maar dat is niet terug te zien in de
cijfers. Lenen jeugdleden dan meer via de Bibliotheek op school? Lenen ze meer digitaal? Het eerste wordt niet altijd
goed geregistreerd, het tweede telt niet als uitlening.
Maar hoe groot is de verschuiving naar uitleningen via
andere bibliotheekvormen? Daarvoor is nader onderzoek nodig. Zoals in 1990, bij
de introductie van het leenrecht, moet zo gedetailleerd mogelijk in kaart
worden gebracht waar mensen hoeveel boeken lenen. Alleen als exact duidelijk is
hoeveel uitleningen onder de radar plaatsvinden, waarover geen vergoeding wordt
afgedragen, is het mogelijk om wet- en regelgeving te veranderen – variërend
van invoering van een ander Leenrecht-model tot het verruimen van de
mogelijkheden van Stichting Leenrecht om vergoedingen te incasseren.
Dat onderzoek komt er ook. Een aanwezige ambtenaar van OCW
vertelde dat zij momenteel bezig is met de offerteaanvraag en het opstellen van
een begeleidingscommissie. Behalve Stichting Leenrecht, VOB en KB was ook VvL
nadrukkelijk uitgenodigd daar onderdeel van uit te maken. De vraag was alleen
nog of de auteursvereniging voor de lichte of de zware variant koos. Vicevoorzitter
Jeroen Thijssen en bestuurslid Janny van der Molen, die de bijeenkomst leidden,
hapten onmiddellijk toe: de zware variant. De bedoeling is dat het onderzoek
nog voor de zomer van start gaat.
Tegelijkertijd zouden schrijvers nu al moeten beginnen met
het inventariseren van standpunten, zoals Barink het omschreef. Zo vallen
uitleningen via een schoolbibliotheek niet onder het leenrecht. Maar is dat
uitgangspunt nog wel terecht als deze door de Bibliotheek op school geüpgradede collecties in de plaats komen van
wijkbibliotheken? En kun je eigenlijk wel spreken van een dergelijke
verschuiving? Of – een onderwerp waar VvL-juriste Janne Rijkers over sprak –
moeten schrijvers inkomsten uit digitale uitleningen laten binnenkomen via
uitgevers of, collectief, via Lira?
Ten derde is het belangrijk dat schrijvers meer aan
voorlichting doen. Overheden hebben bijvoorbeeld in het kader van
'leefbaarheidsbevordering' subsidiemogelijkheden opgezet voor ruilbibliotheken.
De Provincie Brabant faciliteert deze onder het motto 'Ruilen is het nieuwe
lenen'. BiSC heeft, ook met steun van de provincie, Boekspots geïntroduceerd.
Als schrijvers al deze betrokken instellingen niet uitleggen dat deze
initiatieven leiden tot minder inkomsten uit leenvergoedingen en het daarom
onmogelijk wordt om nog te schrijven – wie doet het dan wel?
Daarom riep Thijssen op tot steun van zijn VvL-leden. 'We
moeten de wereld laten weten dat wij schrijvers en vertalers er zijn, dat wij
een recht hebben en dat we daar klinkende munt voor willen. We zijn al twee,
drie jaar bezig met dit dossier. We hebben gesprekken gevoerd met partijen als
VNG, VOB en Kunst van Lezen, maar we kunnen niet alleen. We moeten naar de
politiek, in Den Haag en in de gemeenten, we moeten naar bibliotheekdirecteur,
we moeten de publieke opinie bespelen. Help daarbij. Schrijf brieven,
onderteken petities, geef advies.'
De bedoeling was om na de presentaties te discussiëren over
het leenrecht aan de hand van zeven stellingen. Deze luidden bijvoorbeeld: 'De
openbare bibliotheek valt niets te verwijten, zij doen wat zij kunnen om in
ieder geval te overleven.' Of: 'Ik vind het belangrijk dat een breed gevarieerd
boekenaanbod is voor kinderen. Wanneer je leenrecht afbouwt, draag je bij aan
de verschraling van het aanbod. Dat is waarom ik vind dat een schoolbibliotheek
wel degelijk leenrecht moet betalen.' Of simpelweg: 'Laat de bibliotheek extra
betalen voor boeken die via schoolbibliotheken worden uitgeleend.'
Helaas kwamen ze niet aan de orde. De presentatie van de
marktverkenning leek grotendeels over de hoofden van de aanwezigen heen te zijn
gegaan – deels door de ingewikkelde uitleg met te veel juridisch jargon,
deels omdat Barink de aanwezigen afleidde door bij herhaling te spreken van
'boekjes' in plaats van 'boeken'. De ruimte die voor discussie was ingeruimd
ging daarom grotendeels op aan vragen die in wezen vroegen om meer toelichting
over wat leenrecht eigenlijk inhoudt en hoe de uitkering van de vergoeding
precies is georganiseerd.
Een voorbeeld was de vraag of het auteursrecht niet kon
worden aangepast: dat de leenrechtexemptie werd afgeschaft, zodat bibliotheken
alleen met toestemming van de auteur boeken mogen uitlenen. De OCW-ambtenaar
zei dat de kans op een dergelijke wetswijziging minimaal is. En ook dan is
eerst degelijk onderzoek nodig om zo'n wijziging te motiveren. Een andere
auteur wilde weten of de vergoeding per uitlening niet omhoog kon. Waarom was
dat 13,16 cent per uitlening (in 2015) en niet drie keer zo veel? Ook daarvoor,
werd gereageerd, moet eerst onderzoek worden verricht.
Voor Barink waren de reacties uit de zaal aanleiding om schrijvers
op te roepen 'hun rol' te pakken. Als vertegenwoordiger namens het neutrale
Stichting Leenrecht kan hij niet verder gaan dan veranderingen signaleren.
Schrijvers moeten zelf bepalen wat die voor hun positie betekenen. 'En dat
begint al bij de onderhandelingen over het onderzoek. Iedereen wil weten hoe
het zit, maar niet iedereen heeft exact dezelfde belangen. Het is daarom
denkbaar dat er partijen zijn die zeggen: zo'n onderzoek kost veel geld, moeten
we dit of dat wel onderzoeken? En dan ben je te laat.'
Hij werd daarin, in andere bewoordingen, bijgevallen door
vice-voorzitter Kees Schaepman van Lira. 'Wij zijn gewend rekeningen te houden
met alle partijen. Schaden we de bibliotheek niet die zo veel goeds voor
schrijvers doet? Schaden we onze uitgevers niet? We houden zo veel met andere
partijen rekening tot we zelf een soort restpost zijn. Dat moeten we niet doen.
Ik weet dat ik een beetje demagogisch klink, maar we moeten opkomen voor onze
rechten. Laten we niet afwachten tot we alle gegevens hebben, want dan ben je
vaak te laat. Laten we nu bedenken wat we moeten doen.'
Wordt dus ongetwijfeld vervolgd.
(Eerder gepubliceerd op Bibliotheekblad, 8 feb)
Zie ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten