Een populair idee wil dat de meeste auteurs iedere keer hetzelfde boek schrijven, maar dat uitsluitend echte schrijvers aan een oeuvre werken: een ingenieus, samenhangend bouwwerk waarin het kernthema in iedere roman, verhaal en essay – die natuurlijk voortdurend naar elkaar verwijzen – van een andere kant wordt belicht. Als dat waar zou zijn, geldt dat in extremis voor Connie Palmen, over wie de mythe gaat dat haar afstudeerscriptie de kiem bevat waaruit alle teksten zijn voortgekomen.
Die scriptie heette Het weerzinwekkende lot van de oude filosoof Socrates (1992). Nadat Palmen (Sint Odiliënberg, 1955) al cum laude was afgestudeerd in de neerlandistiek, behaalde ze hiermee de graad van doctorandus in de filosofie. De kern van haar betoog is de theorie dat zelfs iemand als Socrates, die per se niets op schrift wilde vastleggen omdat hij dan verkeerd begrepen kon worden, niet kon ontkomen aan het feit dat anderen over je praten, een beeld van je vormen, hun ideeën op je projecteren – kortom, je een reputatie bezorgen. Dat Socrates weigerde daartegenin te gaan, toen hij er eenmaal van was beschuldigd een slechte invloed uit te oefenen op de Atheense jeugd, kostte hem zijn leven.
Mensen, legt Palmen uit, zijn weerloos tegen de verhalen die over hen de ronde doen. Maar: ze zijn ook niet verantwoordelijk voor die verhalen. Iedereen heeft een publieke naam, die je in de kleine kring van bekenden en kennissen of juist in de grote arena van de maatschappij een zekere roem oplevert, maar die zegt niets over wie je werkelijk bent, maar des te meer over de mensen die over je praten. 'De Palmen waar u het over heeft, daar kan ik niks aan doen', concludeert ze dan ook.
In haar romans speelt die verhouding tussen de valse identiteit, gesymboliseerd door de eigennaam die iedereen kent, en de echte identiteit een rol. Dat gaat van de gevaarlijke aantrekkingskracht van roem op stalkers die menen dat je via televisieoptredens of romans persoonlijk tot je spreken, zoals ze behandelt in Geheel de uwe (2002), tot het onderzoek naar het ware verhaal van misschien wel het meest besproken paar in de literatuurgeschiedenis: de Engelstalige dichters Ted Hughes en Sylvia Plath.
Meteen in de eerste alinea van Jij zegt het (2015) begint Hughes, wiens stem Palmen laat spreken, er al over: 'Voor de meeste mensen bestaan wij alleen in een boek, mijn bruid en ik. De afgelopen vijfendertig jaar heb ik met een machteloos afgrijzen moeten aanzien hoe onze echte levens bedolven raakten onder een modderstroom van apocriefe verhalen, valse getuigenissen, roddels, verzinsels, mythen, hoe onze ware, complexe persoonlijkheden werden vervangen door clichématige personages, vernauwd tot simpele imago's, op maat gesneden voor een sensatiebelust lezerspubliek.'
Vanaf haar debuut De wetten (1991) heeft Palmen zelf in het zenit van de belangstelling gestaan. Beroemd is het verhaal dat de redactie van NRC Handelsblad, het baken van de intellectuele elite in Nederland, te kampen had met een stuk dat uitviel en toen op het laatste moment besloot de lovende bespreking van deze debutant op de voorpagina van de boekenbijlage te plaatsen. Dat stuk bleek het lezerspubliek onweerstaanbaar te prikkelen, binnen de kortste keren was Palmen the talk of the town.
Haar status als Bekende Nederlander werd daarna vergroot door haar relaties. Eerst met de journalist en presentator Ischa Meijer, enkele jaren na diens dood met oud-politicus Hans van Mierlo. Beiden maakte haar ook interessant voor media die doorgaans weinig belangstelling voor literatuur tonen. Bovendien verrichte Palmen onverbloemd zelfonderzoek in haar romans. Marie Deniet, hoofdpersoon vanDe wetten, en Catharina alias Kit Buts, hoofdpersoon van De vriendschap (1995), zijn duidelijk herkenbaar als alter ego's. Het parcours dat Kit aflegt van een ongeïnteresseerd basisschoolkind in Limburg tot leergierige studente in Amsterdam is dat van haar.
Het toppunt van deze lijn in haar oeuvre is I.M. (1998). Aan de hand van haar eigen ervaringen met Meijer, met wie de vonk overslaat als hij haar uitnodigt voor zijn radioprogramma, beschrijft ze de kracht van een verschroeiende liefde tussen een man en een vrouw die vanaf het eerste contact weten voor elkaar bestemd te zijn, en van de altijd aanwezige pijn waartoe dit samenzijn is gedoemd als deze – in dit geval door de dood – wordt verstoord. Velen, zo niet iedereen leest de roman echter als een egodocument. Ook omdat Palmen de eigen namen van haarzelf en de journalist gebruikt.
Daar komt nog bij dat Palmen niets heeft van de typische Nederlander die liever zijn hoofd niet boven het maaiveld steekt en als dat toch gebeurt, zijn prestaties direct relativeert. Palmen laat zich er vanaf haar entree in het publieke domein op voorstaan dat haar roem terecht is. Zij schrijft rijke, gelaagde romans, waarin iedere zin bijdraagt aan de uitdieping van thema en plot. Waarom zou ze daar bescheiden over doen? Ze heeft toch het beste van zichzelf erin gestopt? Het ís nu eenmaal beter dan het gros wat wordt gepubliceerd.
Die trotse, zelfverzekerde houding schemert door in haar stijl. Palmen kan met verbluffend gemak grote woorden inzetten voor essentiële thema's. Ook dat zie je terug in de eerste pagina's van Jij zegt het. Denk vooral aan die zinnetjes die een aparte alinea krijgen. 'Het was echt'. 'Het was zij of ik.' 'In het verslindende geweld dat liefde heet, had ik mijn gelijke gevonden'. Of: 'Haar dood is mijn dood'. Maar het wonderlijke is: het werkt. Omdat de resolute toon gepaard gaat met diepgang en intensiteit vergroot het alleen maar het geloof van de lezer in het verhaal dat hem wordt voorgeschoteld.
Tegen deze achtergrond van oeuvre en persoonlijkheid is het gemakkelijk te denken dat Palmens hele werk draait om dat ene thema van wie je bent in de ogen van anderen. Toch zou je haar romans en essays tekort doen als je ze daartoe zou willen reduceren. Want ging De Wetten, waarin Marie Deniet een rondgang maakt langs zeven mannen (aangeduid als onder meer 'de astroloog', 'de priester' en 'de kunstenaar') niet ook over de zoektocht naar de liefde en een eigen plek als schrijver binnen het literaire landschap?
Misschien is het feit dat haar werk het hele leven omvat, beter zichtbaar geworden sinds Palmen gestopt is om uit haar eigen leven het basisgegeven te putten voor haar literaire experimenten. Lucifer (2007) is een sleutelroman over de componist Peter Schat, wiens vrouw in 1981 tijdens een vakantie in Griekenland onder verdachte omstandigheden om het leven kwam. Jij zegt het is als het ware een vertaling in proza van The Birthday Letters, de gedichtencyclus waarin Hughes vlak voor zijn dood na meer dan vijfendertig jaar het absolute zwijgen verbrak over de zelfmoord van Plath.
In beide gevallen zet ze in met de verhalen die er de ronde doen. Zoals de ik-persoon in Lucifer schrijft zijn die het (plus het feit dat ze bij elkaar opgeteld geen kloppende som opleveren) die haar aansporen om het hoe en waarom van de tragische gebeurtenis tot de bodem uit te zoeken. 'Zonder dat ze het wisten, waren in het afgelopen halfuur de vragen en vermoedens geuit die mij het komende jaar door de tijd zouden leiden. Ik herinner me dat ik op het puntje van mijn stoel zat en geen woord wilde missen van wat er gezegd werd.'
Maar gaat de roman uiteindelijk louter en alleen over de onkenbaarheid van de waarheid achter de verhalen? Allerminst. Zoals de titel aangeeft – een verwijzing naar het gelijknamige toneelstuk van Joost van den Vondel uit 1654 – gaat het verhaal boven alles over hoogmoedige opstand tegen de machten boven je, het reiken naar het onbereikbare, de onvermijdelijke val. Daarom realiseerde de ik-persoon dat er achter de verhalen over de moord of zelfmoord van Schats vrouw meer schuilde. En zegt ze daar niet ook: 'Sowieso redt geen enkele roman het met één gegeven, of met één idee.'
Hetzelfde geldt voor Jij zegt het. Dat is niet in de eerste plaats een vehikel om de verhouding tussen fictie en werkelijkheid tot op het laatste cijfer achter de komma te meten, maar een onderzoek naar de relatie tussen het verlangen naar de liefde en het verlangen naar de dood. Kan een liefde zo sterk zijn dat hij het verlangen naar de dood opheft? Of roept hij juist het verlangen te verdwijnen op, zo sterk dat je met het afnemen van het verlangen op zoek gaat naar andere, absolutere vormen van verdwijnen?
En dan heb ik nog steeds het gevoel dat ik beide romans tekort doe door ze terug te brengen tot een vermeende kern. Het werk van echte schrijvers – waar Palmen er onmiskenbaar een van is – laat zich niet terug brengen. Want als er iets waar is van het verschil tussen auteurs voor wie het schrijven een kantoorbaan van 9 tot 17 uur is, en auteurs voor wie het schrijven het leven zelf is, dan is het dat hun werk inderdaad een alomvattend bouwwerk is. Alleen niet van één thema, maar van het leven zelf.
(Eerder, in Franse vertaling, gepubliceerd in Septentrion)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten