De idee-fixe van een perfecte vader-zoonband
De hoofdpersonen in het nog
bescheiden oeuvre van Thomas Heerma van Voss (1990) hadden familie van elkaar
kunnen zijn. De bijna-dertiger Mark Oldings uit De allestafel (2009), freelance recensent van hiphopcd’s, en de op
zijn pensioen afkoersende basisschoolleraar Stern uit het gelijknamige Stern (2013) zijn neurotische
controlfreaks die geen normaal contact kunnen maken. Oldings omdat hij zich
niet in een ander kan verplaatsen en iedereen door zijn eigen bril bekijkt.
Stern omdat hij te passief en te zwijgzaam is. Mensen zien hem nauwelijks
staan.
Oldings is er het ergst aan toe.
Hij kan zich alleen staande houden in het leven door zich stevig vast te
klampen aan zijn eigen waarheden en te leven volgens zijn vaste protocollen.
Als hij besluit zijn relatie met Yvonne te redden, waarvan hij wel aanvoelt dat
die betere tijden heeft gekend, kan dat alleen door een to do-lijst op te
stellen. Hij hoeft de punten maar af te werken en dan komt alles in orde. Lukt
het hem toch niet, dan verliest hij direct alle hoop. Tot relativeren is hij
niet in staat.
Anders dan Oldings is Stern niet
rijp voor opname. Door leraar te worden is hij erin geslaagd een min of meer maatschappelijk
geaccepteerd bestaan op te bouwen. Voor de klas staan biedt hem een omgeving
waarin hij volgens vaste en van buiten af opgelegde patronen met anderen, in
dit geval zijn leerlingen, kan communiceren. Zij moeten bovendien naar hem
luisteren, en niet andersom. Van ieder kind dat hij ooit les heeft gegeven,
heeft hij een dossier aangelegd, waar hij jaren later nog door bladert. Alsof
het zijn dierbaarste vrienden waren.
Toch vallen de verschillen tussen
beide romans meer op dan de overeenkomsten. In Heerma van Voss’ debuut –
gepubliceerd toen de auteur nog twintig moest worden – is de invloed van Arnon
Grunberg duidelijk voelbaar. Met losse citaten valt het niet te illustreren,
het zit hem vooral in de nuchtere, rationele stem die Heerma van Voss aan Mark
Oldings heeft gegeven. Hij hanteert hetzelfde overdreven zelfbewustzijn waarmee
hij zijn eigen gekte aangeeft als veel Grunberg-personages.
Die associatie is verdwenen in Stern. De stijl is nog zakelijker en
afstandelijker geworden, zonder grote woorden of metaforen, op het vlakke af.
Heerma van Voss volgt zo sec mogelijk de wederwaardigheden van zijn
hoofdpersoon, waardoor hij beter dan in De
allestafel versluiert dat de lezer het verhaal uitsluitend vanuit Sterns
perspectief te horen krijgt. Als er staat dat hij ‘nog steeds uitermate
geschikt is om les te geven’, ben je bijna geneigd het te geloven.
Ook is de tweede roman subtieler.
In De allestafel ligt het er te dik
op. Ja, Mark Oldings heeft ze niet allemaal op een rijtje. Dat valt na een
bladzijde of tien al niet meer te ontkennen – waarna de auteur het blíjft
benadrukken. Het komt dan ook niet als een verrassing dat Mark Oldings
uiteindelijk doordraait. De enige vraag die tijdens het lezen blijft openstaan
is die naar de mate waarin. Doet hij zichzelf geweld aan? Doet hij zijn
vriendin geweld aan? Dat is te weinig.
Stern houdt wél een verrassing in zich. De leraar wordt
geïntroduceerd op het moment dat zijn leven begint te kapseizen. De moderne
manager van basisschool De Regenboog stuurt hem onvrijwillig op prepensioen.
Zoon Bram kondigt aan voor een jaar te vertrekken naar Zuid-Korea. En de
verwijdering van zijn vrouw, een semi-bekende auteur, nadert een fatale grens.
Ze schrijft een roman over hem omdat dat de enige manier is waarop ze nog
contact met hem kan maken.
Vooral het vertrek van Bram valt
Stern zwaar. De jongen, inmiddels toe aan zijn eindexamens, wachtte hem altijd
op als hij thuis van werk kwam. Ze gingen altijd samen bowlen. Al op pagina
tien klaagt hij over die vaders die hij op het schoolplein hoort praten over hun
papadag. ‘Alsof het vaderschap een beroep is dat je op gezette tijdstippen
uitoefent. Even geïnteresseerd doen (…) en hopla, het werk zit er weer op.’ Hij
staat wel altijd voor hem klaar. Voor hem is zijn zoon wel alles.
Hoewel? Heerma van Voss geeft steeds
nieuwe informatie over Bram die hun relatie in een ander daglicht zet. De
jongen is geadopteerd – vandaar dat Bram uitgerekend naar Zuid-Korea wil. En
hij voldoet helemaal niet aan het ideaalbeeld van Stern: Bram is te klein en
net zo passief en zwijgzaam, en dus net zo’n buitenbeentje, als hijzelf. Sterns
liefde voor hem blijkt niet meer dan een façade te zijn. Het is vanwege zijn
eigen verleden dat hij vasthoudt aan de idee-fixe van een perfecte
vader-zoonband.
De subtiele, afgewogen opbouw
maakt Stern duidelijk een stap
vooruit voor de vier jaar jongere broer van Daan Heerma van Voss (auteur van
onder andere De vergeting, 2013). De
hoofdpersonen van beide romans zijn te rechtlijnig om als psychologische roman
indruk te maken. De stijl is te vlak om de werken louter om het taalplezier te
verorberen. De boeken moeten het van het plot hebben. En alleen Stern slaagt erin de lezer tot het einde
toe nieuwsgierig te houden naar het vervolg.
De voornaamste zwakte die deze
schrijver nu nog moet zien te overwinnen, is die van de geloofwaardigheid. Te
vaak gebruikt hij elementen zonder zich af te vragen hoe die passen bij zijn
personages of het verhaal. Waarom stelt een vriendin van Yvonne aan Mark
Oldings vragen alsof ze vier weken in plaats van vier jaar bij elkaar zijn? Hoe
kon Sterns vrouw verliefd op hem worden? Heeft een basisschoolleraar een
inkomen waarmee hij in het chique Amsterdam Oud-Zuid kan wonen?
Het verraadt een gemakzucht of –
dat zal wellicht de toekomst uitwijzen – een onvermogen om het plot tot in de
puntjes uit te werken. Het gevolg is wel dat Heerma van Voss regelmatig de willing suspension of disbelief van zijn
lezers vernietigt, waardoor die zijn romans alleen van een afstand kan analyseren
en er nooit werkelijk in op kan gaan. Dat geeft in het geval van Stern het gevoel van een gemiste kans.
Behalve een goede had het ook een ontroerende roman kunnen zijn.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel, 1/2014)
Zie ook deze bespreking van Stern voor BOEK.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten