Het Verzameld nachtwerk van P.F. Thomése is niet zomaar een verzameling teksten die hij
op uitnodiging schreef naast zijn reguliere scheppende arbeid. De belangrijkste
teksten uit de bundel bieden niets minder dan de sleutel tot zijn oeuvre,
schrijft Maarten Dessing. De schrijver verklaart eindelijk de eenheid daarvan.
P.F. Thomése
een grillig auteur die keer op keer een geheel ander boek schrijft? Die indruk
krijg je niet als je zijn Verzameld nachtwerk leest. Uit de hier
bijeengebrachte lezingen, opiniestukken, essays, toespraken en inleidingen die
hij de afgelopen jaren schreef, rijst een opmerkelijk consistent wereldbeeld en
poëtica op. Of hij nu een hilarische schelmenroman (De J. Kessels-boeken) of
een ontroerend onderzoek naar schuld en boete (De onderwaterzwemmer)
publiceert – de Haarlemse auteur kijkt altijd met dezelfde blik naar het wonder
dat een geschreven tekst is.
Een schrijver
verdwijnt achter het boek dat hij aflevert, een lezer maakt zich het boek zo
eigen dat het van hem en van hem alleen is. Keer op keer komt Thomése er in
steeds andere, maar steeds fraaie bewoordingen op terug. Zo merkt hij in de
causerie 'Antischrijver’ op:
Schrijven
is de taal van het lichaam losmaken zodat de bevrijde woorden dat lichaam
kunnen overleven. Literatuur is taal die zich van het lichaam heeft losgemaakt.
(...) Lezen is: je woorden eigen maken, Je past het boek en kijkt of het je
staat. Soms is het 't hele boek, soms een hoofdstuk, soms zelfs enkel een losse
zin. Je dwaalt rond in die taaltuin en je zou schrikken als er plotseling zo'n
ijdel iemand, zo'n schrijver, vanachter een boom tevoorschijn trad en sprak:
ja, ventje, dit is allemaal van mij, hoe vind je het? Eh, heel mooi, meneer,
zou je mompelen en je vervolgens uit de voeten maken, sneller dan een
appeltjesdief. Want wie leest, wordt niet graag betrapt.
Voor Thomése
is de tekst autonoom. Er zit geen schrijver achter die hem construeert en zijn
enig mogelijke betekenis geeft. Maar de tekst heeft ook geen bestaansrecht
zonder schrijver. Er is iemand nodig die de woordenbrij ontvangt, vormgeeft en
aan de wereld geeft. 'De schrijver moet kunnen vergeten wie hij is. Vergeten
dat hij iemand is. Schrijven is immers niet: je zelf uitdrukken. Het is geen
'zelfexpressie'. Het is: afwezig zijn en de woorden tevoorschijn dromen, ze vervolgens
hun gang laten gaan. Het is verdwalen in het huis dat je blijkt te bouwen.'
Vervolgens
hangt het van de individuele lezer en van hem alleen af wat de tekst precies
betekent. Er bestaat geen rechtstreeks communicatie tussen schrijver en lezer,
zoals Thomése al beweerde in zijn Albert Verweylezing van 2011 die ook in Verzameld nachtwerk is opgenomen. De
lezer brengt zijn eigen 'herinneringen, kennis, verlangens en verwachtingen,
angsten, smaak, stemming van het moment en tijd' mee, zoals Thomése elders
opsomt. Hij roept lezers dan ook op zich niet af te vragen: 'wat geven die
boeken mij? Maar: wat heb ik die boeken te bieden? Wat heb ik voorhanden, wat
stop ik erin?'
De auteur
maakt wel één belangrijk voorbehoud. Hij heeft het alleen over literaire teksten,
niet over verhaaltjes-in-romanvorm die volgens hem het gros van de Nederlandse
'literatuur' uitmaken. Deze verhaaltjes laten zich 'door een docent of
recensent keurig samenvatten in een paar zinnen met een komma en een punt' en
worden 'er in de navertelling over het algemeen zelfs beter op'. Literatuur
gaat verder. 'Waar het navertellen ophoudt, daar begint de literatuur'. Pas
wanneer je niet meer precies wát je leest, wordt het interessant.
Hoe doet een
schrijver dat? Dat legt Thomése uit in zijn Abraham Kuyperlezing van 2014, die
eveneens in deze bundel is opgenomen. Een schrijven van literaire teksten
volgens zijn enge definitie doet afstand van conclusies, doelmatigheid en
'angstig moralisme, dat steeds uitsluit en buitensluit'. Hij beschrijft niet dé
werkelijkheid, maar probeert te vatten hoe de werkelijkheid zich aan ons
voordoet. Hij beschrijft niet hoe we móéten kijken, maar hoe we kúnnen kijken.
Een schrijver stelt zich daarom open voor 'de mogelijkheden' die per definitie
eindeloos zijn.
Waar het
in de kunst, dat vreemde geloof waar we zelf de god van zijn, om gaat is niet
het onthullen van dé werkelijkheid, maar juist het protest daartegen, tegen die
gedeelde voorstelling van zaken. Tegen alles waar 'we' hetzelfde over denken –
en dus níét meer over nadenken.
Deze inzet
van Thomése's schrijverschap verklaart waarom zijn oeuvre zo veelzijdig is. Er
zijn zo veel mogelijkheden dat het niet anders dan zonde zou zijn om, zoals zo
veel van zijn collega's, iedere keer hetzelfde boek te schrijven. Een volledig
andere toonzetting, locatie, thematiek, plot, mate van maatschappelijke
betrokkenheid enzovoort – door daar maximaal mee te variëren staat Thomése
zichzelf toe om vanuit een veelvoud aan invalshoek te onderzoeken hoe de
werkelijkheid zich aan hem voordoet. Het verrijkt hem zelf als de verwonderde
lezer van de teksten die hij onafhankelijk van zichzelf blijkt te schrijven.
(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 25 jul)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten