De tweede roman van Naomi Rebekka Boekwijt begint met vogels.
Gitta hoort in de eerste zinnen van Noordwaarts de ‘krijsende
weidevogels en eenden’ over de polders vliegen. Ze begrijpt hun roep niet.
Gitta weet alleen dat ze weg wil. Weg uit dat verstikkende, levenloze huis dat
dicht tegen de dijk probeert te schuilen tegen de stormen van het leven. Maar
instinctief volgt ze de vogels wel. Net als zij trekt ze, nu de winter voorbij
is, naar het noorden.
In het geval van Gitta – een van de twee hoofdpersonen van Noordwaarts –
is dat Roskilde in Denemarken, waar haar vader oorspronkelijk vandaan komt. Op
een feest van haar tante ontmoet ze een vriendin van de laatste: Randi. Ze
herkenden ‘elkaar vanaf het begin als familie herkend en opgenomen, zonder
vragen te stellen over hun herkomst’, staat er veel later. Gitta besluit dan na
de zomer, als ze eindelijk haar examens heeft gehaald, bij haar tante in te
trekken om daar een opleiding tot huisschilder te volgen. Voor Randi.
Al beseft ze dat nauwelijks. Gitta is nog zo jong dat ze alleen
weet wat ze níet wil. Haar liefdeloze vader die zich vastklampt aan de
regeltjes en gewoontes waarvan hij denkt dat die bij zijn rol als opvoeder
passen. Haar in zichzelf gekeerde moeder die altijd zo weinig zegt dat contact
met haar onmogelijk lijkt. Ze weet dat ze zelf nooit zo wil worden. Maar ze
weet nog niet wat ze daar tegenover kan stellen om een ander leven te lijden.
Een gelukkiger, beter, vanzelfsprekender leven.
Gitta past daarmee goed in het weliswaar nog kleine, maar
opmerkelijk consistente oeuvre van Naomi Rebekka Boekwijt (1990). Al in de
zeven verhalen uit Pels, waarmee de schrijfster in 2013 debuteerde,
duiken elementen op als het rustige, weidse platteland versus de chaotische,
beperkende stad, de vlucht naar het buitenland (ook toen al Denemarken), jonge
vrouwen op zoek vrijheid, de rol van het geloof en de homoseksuele liefde.
Boekwijt leek in die bundel te zoeken naar het juiste genre.
Tussen de realistische plattelandsdrama’s staan ook een sprookjesachtig verhaal
en een aanzet tot een universiteitsroman. Pels wekt daardoor,
zeker achteraf, de indruk van vingeroefeningen voor het echte werk. Maar: de
toon was gelijk raak. Boekwijt schrijft een zwijgzaam soort proza dat slechts
met tegenzin het eigen verhaal vertelt, bij voorkeur niets benoemt en dan
opeens feilloos doel treft.
Ook in Noordwaarts tref je regelmatig zinnen aan
die een onweerstaanbare drang oproepen om ze te onderstrepen en er regelmatig
naar terug te kunnen bladeren. Hoe weinig de auteur ook over haar personages
zegt, de zinnen waarmee ze hen typeert, zijn ráák. Gitta’s moeder is ‘een
steppe waar niks op groeide’. Randi had ‘dat gemis (…) nodig om van [haar man]
Ole te kunnen houden, want zij hield te weinig van zichzelf om daar iets van te
kunnen delen of weggeven.’
Het is karigheid in de beste Hollandse traditie, die nog wordt
versterkt doordat Boekwijt – anders dan bijvoorbeeld Esther Gerritsen – altijd
kiest voor ingetogen jonge vrouwen die veel liever niets zeggen dan
betekenisloos erop los kletsen. Dat gaat zelfs zo ver dat als bijvoorbeeld
Gitta een herinnering ophaalt aan een avondje dansen dat bijna ongeloofwaardig
klinkt. Boekwijts personages zijn vrouwen die nooit eens uit de band lijken te
kunnen springen.
Haar stijl kwam voor het eerst tot bloei in de roman Hoogvlakte uit
2014. De hoofdpersoon Maite van Veen heeft Nederland verlaten omdat ze het daar
te benauwd kreeg. Ze zocht afstand van iets onbenoembaars wat haar naar de keel
grijpt door zich terug te trekken op het Zwitserse platteland ten noorden van
Zürich en daar als knecht te werken op het ouderwetse boerenbedrijf van een
oude boer. Een plek waar niets anders te beleven is dan een afleidend hard
werken.
Natuurlijk is een dergelijke zelfgekozen vlucht voor jezelf niet
vol te houden – zoals wordt gesymboliseerd door het langzaam stijgende water
van de Thur, een helaas in de literatuur al veel te vaak gebruikte metafoor.
Maar anders dan je verwacht neemt de druk op Maite niet toe. Terwijl de
situatie almaar nijpender wordt, ook met haar steeds sterker door
godsdienstwanen beheerste baas, kan ze juist steeds vrijer ademen en zich van
haar ongrijpbare pijn bevrijden.
Dat is te danken aan Reina. Als deze vrijgevochten vrouw in haar
leven verschijnt als zij een paard bij de boer stalt, raakt Maite steeds meer
in haar ban. Reina neemt haar mee uit, laat haar paardrijden, vertelt openlijk
over haar emoties. Ze laat Maite zien dat een ander leven mogelijk is. Dat je
ook een ander mens kunt zijn. Maite krijgt nieuwe dromen, nieuwe ambities, wat
zich aanvankelijk uit in een extra baantje: lesgeven in Zürich.
En al ontstaat tussen Reina en Maite uiteindelijk geen relatie,
als de Thur dan overstroomt en haar baas moet worden afgevoerd, kan ze dan ook
concluderen: ‘Ik kon het idee niet van mij afzetten dat het water mij was komen
halen. Dat het mij de bergafwaartse stroming van de Rijn in wilde sleuren, naar
het land waar ze uitmondde in de zee. Het was een verdriet en een verlossing
tegelijk. Ik zou teruggaan naar mijn lage land. Twee jaar later, tien jaar
ouder.’
Gitta uit Noordwaarts is minder goed af dan Maite
van Veen. Er zijn talloze parallellen aan te wijzen tussen beide jonge vrouwen.
Maar Gitta’s liefde voor een oudere vrouw leidt juist niet tot verlossing. Zij
ontdekt daarentegen dat Randi – en trouwens ook Ole, aan wie ze zich geeft –
haar niet kan redden. Hoe fijn ze het ook bij hen heeft, het verandert niets.
Althans, bij haar. Als Randi en Ole uit elkaar gaan, voelt ze zich daar
schuldig over.
Boekwijts denken lijkt daarmee donkerder en fatalistischer te zijn
geworden. Het stempel dat je jeugd op je zet, zo onderstreept ze, is
onuitwisbaar. Dat geldt voor Gitta die zich aan Randi hoopt op te trekken, maar
uiteindelijk vreest dat ze net als haar moeder is. En dat geldt voor Randi –
vanuit wie Boekwijt de helft van de hoofdstukken schrijft. Zij vreest nog
altijd als háár moeder te zijn, maar ook dat Gitta niet kan ontsnappen aan haar
lot.
De titel van de roman is daarom ook op een andere manier te
interpreteren. Noordwaarts gaat over het opkijken naar de
generatie boven je – naar het noorden dus. Gitta is bijna obsessief bezig
met het inschatten van hoe haar leven zal zijn door te kijken naar ouderen. Is
ze gedoemd om te worden als haar moeder? Of kan ze ook iemand anders worden?
Haar broer is het immers wel gelukt om de pijn van het beklemmende gezinsleven
van zich af te laten glijden.
Het perspectief van Randi maakt de roman daarbij rijker. De Deense
veertiger is niet alleen nog steeds niet ontsnapt aan de greep van haar
inmiddels overleden moeder. Zij kan via Gitta ook terugblikken. Als zij nu de
leeftijd had van haar zielsverwante, had het dan anders kunnen lopen? Kan zij,
die eigenlijk van vrouwen houdt. alsnog andere keuzes maken en iemand anders
worden? Door Ole te verlaten en voorzichtig contact te zoeken met lesbische
vrouwen waagt ze een poging.
De conclusie van Noordwaarts is echter bitter. Als
Gitta opnieuw het geluid van vogels hoort. Ze weet dat de vlucht naar
Denemarken haar niet heeft gebracht wat ze heeft gehoopt. Ze zit bij een
gesloten kerk vlakbij het strand – symbool van het geloof dat haar vader steun
gaf maar haar niet meer. En dan hoort ze ‘in de fjord (…) de roep van een
meeuw. Alles loste op in dit enkele geluid.’ Alsof verdwijnen in het niets het
enige is wat nog redding zou kunnen bieden.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel)
Zie ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten