woensdag 31 januari 2018

Meten en weten in de literatuur – hoe gelijk heeft Maarten Asscher?

Heeft big data iets toe te voegen aan het gesprek over literatuur? Je zult goed moeten zoeken om een schrijver, literatuurwetenschapper, literaire uitgever of criticus te vinden die deze vraag positief beantwoordt. Als big data al iets te bieden heeft aan de literaire wereld, dan aan uitgevers van commerciële fictie die met behulp van gedetailleerde computeranalyses van successen uit het verleden de ideale thriller in elkaar draaien en zo hopen nooit meer winkeldochters op de markt te brengen.
Maarten Asscher denkt er niet anders over. Het essay 'Meten en weten in de literatuur' (uit Toch zit het anders) laat daar geen misverstand over bestaan. 'De minste manier om over literatuur te spreken is de kwantitatieve manier', luidt de eerste zin. Vervolgens volgt een prijzenswaardig genuanceerd betoog, waarin hij ook de voordelen van bijvoorbeeld bestsellerlijsten benoemt (ze zorgen voor een smaakconvergentie, waardoor het gesprek over boeken wordt vergemakkelijkt), maar uiteindelijk voegt ook een kwantitatief onderzoek naar woordfrequentie of etymologische patronen niets toe aan het gesprek over literatuur.
'Het is zeker de moeite waard om te bestuderen', aldus Asscher, 'maar de inhoudelijke waarde van datgene wat wordt bestudeerd, staat er los van.' En: 'Er zijn vast allerlei gebieden waarop de waarheid [van meten is weten] staat als een huis. Maar voor literatuur geldt dat het in feite niet om weten gaat, maar om kennen, om begrijpen, om wegen, om vergelijken en om waarderen.'
Kun je dat zo absoluut stellen? Nadat ik zelf The Bestseller Code van Jodie Archer en Matthew L. Jockers (St. Martin's Press, 2016) heb gelezen, durf ik dat niet meer. De literatuurwetenschappers doen in dit boek gedetailleerd de uitkomsten uit de doeken van een intensieve studie naar 5.000 romans – tien procent bestsellers die in de top 10 van New York Times hadden gestaan, de rest willekeurige titels – om het DNA van een bestseller te kraken. Ik vond dat bepaald een openbaring.
Om een voorbeeld uit te lichten. Archer en Jockers hadden alle voorkomende woorden voorzien van een emotionele lading. 'Liefde' is dan bijvoorbeeld +3, 'mogen' +1, 'afstandelijk' -1, 'pistool' -2 etcetera. Vervolgens kun je in batches van honderd of duizend woorden de gemiddelde emotionele lading van die passage berekenen. Als je al die waardes achter elkaar zet, ontstaat een curve. Of juist niet. Hoe vloeiender de curve, hoe meer de auteur erin is geslaagd zijn lezer mee te slepen. Hoe meer het lijkt op een staafdiagram, omdat de emotie heen en weer schiet, hoe meer weerstand een lezer tijdens het verhaal ervaart.
Wat bleek? Vijftig tinten grijs van E.L. James vertoonde een vloeiende curve. Haar succes viel dus niet te verklaren uit het feit dat het onderwerp van sadomasochistische seks mogelijk aansloot bij de tijdgeest of zoiets diffuus als een makkelijk leesbare stijl, maar eerder uit het feit dat haar lezer zonder dat ze het in de gaten hadden perfect werden meegevoerd met het wel en wee van de twee hoofdpersonen. Ze ervoeren geen merkwaardige breuken, maar een echt, authentiek verhaal.
Het deed me denken aan het beroemde onderzoek van A.L. Sötemann naar de structuur van Max Havelaar. De gewiekste opbouw van deze klassieke roman is er volledig op gericht om de lezers die de boodschap van Multatuli wellicht niet welgevallig is, toch te overtuigen. Wat zou Sötemann zijn onderzoek hebben kunnen verrijken als hij ook beschikte over data over de emotionele lading van Multatuli's woorden. Of diens woordfrequentie of de etymologische patronen in de tekst.
Het gaat in literatuur niet om weten, schrijft Asscher. Maar je maakt mij niet wijs dat een uitgebreide versie van Sötemanns studie niet kan bijdragen aan het kennen, begrijpen, wegen, vergelijken en waarderen van Max Havelaar.

Geschreven bij het afscheid van Maarten Asscher als directeur van Athenaeum Boekhandel – die vanaf morgen wordt opgevolgd door Caroline Reeders. Gepubliceerd op Athenaeum.nl, 24 jan.

Geen opmerkingen: