Hoe de ijdelheid in toom te houden
Weinig
auteurs geven zo onomwonden toe dat schrijven hun ijdelheid streelt als
Christiaan Weijts in Achternamiddagen
(2014). “Hoewel er al vijftien jaar stukken van mij in kranten en bladen
verschijnen”, luidt de eerste zin van zijn essaybundel over schrijven, lezen en
gelezen worden, “ben ik nog altijd opgetogen zodra er drukwerk op de deurmat
ploft met iets van mijzelf erin.”
Kan iemand die zo geilt op zijn naam in
druk, kritisch genoeg zijn over zijn eigen teksten? Publiceert hij niet liever
zo veel mogelijk in plaats van zo goed mogelijk werk? Weijts is zich bewust van
de vraag die zijn openingsstatement oproept, want hij vervolgt met uit te
leggen dat hij, in navolging van Marcel Proust, het drukwerk zo probeert door
te bladeren dat hij zijn eigen reportage, boek of column achteloos, als ware
het geschreven door een ander, onder ogen krijgt. Om als een neutrale
toeschouwer de effecten te ondergaan die hijzelf met zijn woorden beoogde.
“[Eigen
werk lezen] lijkt ijdelheid maar is noodzaak. Schrijven is namelijk maar een
heel miniem onderdeel van het schrijven. Een veel groter deel van de tijd is de
schrijver aan het lezen. Eindeloos zijn eigen tekst teruglezen, het mechaniek
doorlopen, de voorstelling laten afdraaien, als
voor een vreemde.”
Toch blijft de vraag staan. Is Weijts
kritisch genoeg voor zijn eigen productie? Hij is een geweldig schrijver die in
zijn met vaart en brille geschreven romans de gekozen thema’s van alle kanten
weet te belichten. Het spel van aantrekken en afstoten in een tijd van moderne
communicatiemiddelen, in Art 285b
(2006). De macht van de mediamachine, in Via
Cappello 23 (2008). Het leren omgaan met tegenslag voor een generatie die
dat nooit heeft gekend, in Euforie
(2012). Hij trekt je zo meeslepend zijn wereld in dat je geneigd bent hem een
structurele fout in zijn romans te vergeven.
Het slot in Via Cappello 23 wekt een afgeraffelde indruk. Stap voor stap bouwt
Weijts de spanning tussen docent kunstgeschiedenis Arthur en zijn
eerstejaarsstudente Fay uit. Langzaam kookt de op seks gestoelde relatie over.
Tot deze in de openbaarheid komt en Arthur terecht komt in een mediastorm. Op
dat moment lijkt Weijts niet echt meer geïnteresseerd in zijn personages. Hij daalt
niet met hen mee de hel in, maar beschrijft alleen wat hij nodig heeft. Fays
zelfmoord, bedoeld als verwijzing naar Shakespeares Romeo en Julia, komt daardoor te onverwacht.
In Euforie
is de psychologie van de personages onvoldoende uitgewerkt. Weijts laat zijn
architect verlaten worden door zijn vrouw. Alleen maar omdat hij dat nodig
heeft voor het verhaal: de hoofdpersoon moet op zichzelf worden teruggeworpen.
Wat de scheiding met de hoofdpersoon doet, blijft buiten beeld. De hoofdpersoon
denkt nauwelijks nog aan zijn ex. Zo lijkt het alsof de breuk nauwelijks impact
heeft, terwijl dat juist niet Weijts’ bedoeling is.
In zijn recentste roman De linkshandigen (2014) is de uitwerking
van de plot te geforceerd. Het verhaal komt op gang als Simon Sinkelberg boos
is opgestapt als cartoonist van De
spiegel en in een opwelling een vrouw met een cello langs de snelweg
oppikt. Ze heeft een vaag verhaal over autopech en een optreden ergens in
België waar ze zo snel mogelijk heen moet. Simon gelooft er niets van, maar
besluit haar toch naar België te brengen. Hij is er nu eenmaal in de stemming
voor.
Weijts bouwt de intrige mooi op. Heeft
Katharina, zoals de celliste heet, iets te maken met de ledematen die langs de
A4 zijn gevonden? Steeds geeft hij iets meer prijs over haar. Tegelijk wordt
steeds duidelijker waarom Simon er zo op gebrand is om zijn harde column over
het telecombedrijf Stones & Middleton (S&M) in de krant geplaatst te
krijgen dat hij er zijn baan voor opzegt en zichzelf vernedert door zijn
diensten, nog dezelfde dag, aan te bieden bij grote concurrent De ochtend. Simon houdt S&M verantwoordelijk voor het wrede lot van zijn zus,
met wie hij erg close was.
Toch is de afwikkeling is – net als
in Via Cappello 23 – te vlot. Alsof
de auteur er genoegen mee nam om alle elementen te geven die relevant zijn voor
het thema van de onlosmakelijke familieband (broer en zus horen bij elkaar als
een linker- en rechterschoen). Daarna lijkt het een kwestie van: Katharina snel
laten opbiechten wat haar werkelijke beweegredenen zijn om te vluchten, iemand
het toneel laten betreden die de vreemde gebeurtenissen uit het verhaal
uitlegt. En dan hup, nog even een dramatische ontknoping. Heel onbevredigend
allemaal.
De
linkshandigen is Weijts’
meest plotgedreven roman in zijn oeuvre tot nu toe. Vanaf het begin wordt de
lezer uitsluitend voortgestuwd door de vraag: wat is er precies aan de hand?
Juist dat maakt zichtbaar hoe dichtgetimmerd het verhaal is. Simon moest wel Engels en Nederlands zijn –
daarom kende hij S&M goed en kon hij waarschuwen tegen de komst van het
bedrijf naar Nederland. Simon moest wel karikaturist en kunststudent zijn –
zo kon hij én verwijzen naar chique kunstenaars én cartoonist worden. Et
cetera.
Het is, net als in Euforie, weliswaar knap bedacht, maar bij gebrek aan wat Weijts’
eerdere werk kracht gaf, bloedeloos en ongeloofwaardig. De auteur weet nooit
leven in zijn verhaal te pompen door bijvoorbeeld de betekenis en reikwijdte
van een dagelijkse cartoon van alle kanten te belichten, zoals hij dat wel doet
met media en beeldende kunst in Via
Cappello 23 en architectuur in Euforie.
Na de aanslagen op Charlie Hebdo,
circa twee maanden na publicatie van de roman, had hij brandend actueel kunnen
zijn. Nu verwees geen enkele commentator naar De linkshandigen.
Wel schotelt Weijts zijn lezers matig
uitgewerkte theorieën voor over de uniciteit van linkshandigen. Het zijn
bijzondere, creatieve wezens die zich als vanzelf verzetten tegen de heersende
codes omdat die uitgaat van een rechtshandige wereld. Michelangelo! Da Vinci!
Dit wordt ondersteund door encyclopedische weetjes: Napoleon liet zijn troepen
tegen de gewoonte in aan de linkerkant van de weg marcheren omdat hij
linkshandig was. Maar wat wil de auteur ermee zeggen?
De roman De linkshandigen en de essaybundel Achternamiddagen zijn in hetzelfde jaar verschenen. Dat wekt de
indruk dat Weijts het schrijven van een verhaal en het schrijven van
beschouwingen tijdelijk heeft gescheiden – ware het niet dat de meeste teksten
van zijn essaybundel eerder zijn verschenen in De Groene Amsterdammer, waar hij al geruime tijd vaste columnist
is, en een aantal kranten. De bundel Achternamiddagen
bevat namelijk alles wat je van een nieuwe Weijts-roman hoopt en verwacht.
Scherpe waarnemingen, heldere
redeneringen, doordachte analogieën – de kwaliteit is de grote constante in dit
bonte mengsel van columns, necrologieën, voorwoorden, dat hij naar een hoger
niveau tilt door de teksten te presenteren als een rondleiding door het atelier
van de schrijver (“Let met name op de rommel, daar is het me om te doen”). Of
hij Anders Breivik weegt als literator of zijn vriend Thomas Blondeau herdenkt,
nooit wekt de tekst de indruk een tussendoortje te zijn.
Het mooiste is de tekst die, voor zover
ik weet, als enige niet eerder is gepubliceerd: het driedelig ‘Zelfportret in
alfabet’. Ondanks de door het lot bepaalde volgorde van de trefwoorden vertelt
Weijts, met een voor hem atypische melancholieke toon, hoe hij de taal en via
de omweg van de beeldende kunst en de muziek het schrijverschap ontdekt. Van de
a van Alpenkreuzer, die de wens oproept uitvouwbare werelden te kunnen
scheppen, tot de z van zelfportret, dat uiteindelijk “een en al ijdelheid” is.
Weer die ijdelheid dus. Weijts is zich
erg bewust van de eigenliefde die iedere schrijver eigen is. Uiteindelijk is
dat hoopvol. Als Weijts het romanschrijven er niet aan geeft om zich te
beperken tot het genre waarin hij werkelijk excelleert, is hij in het bezit van
een alarminstallatie die afgaat als hij een tekst te snel de wereld instuurt
omdat hij zijn naam weer eens in druk wil zien. Bij De linkshandigen is die niet afgegaan of heeft Weijts hem niet
gehoord. Bij een volgende roman hopelijk weer wel.
Zie ook:
- Euforie
Geen opmerkingen:
Een reactie posten