Ik
schaak nooit meer. Ik heb er geen tijd meer voor over, eerlijk gezegd. Ik lees
de wekelijkse column van Hans Ree in NRC
Handelsblad, probeer het probleem van de week op te lossen, volg de
berichtgeving van grote toernooien. Dat is al wat er van schaken in mijn leven
is overgebleven. Maar als ik de sport tegenkom in een roman of een gedicht die
ik lees – de activiteit waar ik wél tijd voor over heb, heel veel tijd zelfs –
licht mijn hart altijd even op.
In de
poëziebundel Alle zeeën zijn geduldig van
Ineke Roem kwam ik het gedicht 'Één zet, één kus' tegen. Daarin vergelijkt ze
een schaakwedstrijd met de strijd tussen twee geliefden. Zij, de ik uit het
gedicht, kan niet schaken. Maar ze laat zich gewillig verslaan door hem, haar
tegenstander. Waarom? Om hem revanche te bieden voor alle keren dat de dame,
dus zijzelf, niet meer durfde en een van beiden 'laat maar' zei. Met andere
woorden: revanche voor alle keren dat het niet tot vrijen kwam. Tot slot vraagt
ze een liefdevolle kus voor haar nederlaag ten teken dat haar offer wordt
aanvaard.
Mijn
paard springt schichtig, niet
om te
winnen. Mijn lopen hinkt,
denkt
op krukken één zet vooruit:
de val.
Ooit had mijn toren
het
hoog in de bol, nu wankelt hij
en
wacht op jouw slag.
Schaken
in literatuur of, vaker nog, in film wordt vaak ondeskundig als metafoor voor
strijd of doorgeslagen hyperintelligentie ingezet. Een blik op de stelling en
je weet: deze auteur kan niet schaken. Of niet echt. Misschien is het daarom logisch
dat de beste schaakliteratuur angstvallig concrete stellingen vermijdt. Zo kan
nooit een echte schaker tegenwerpen: wat een broddelwerk, die zetwisseling past
niet bij het niveau dat de spelers zouden moeten hebben.
In 'Weerstand',
onderdeel van Stephan Enters roman-in-verhalen Spel uit 2007, wordt bijvoorbeeld geen zet daadwerkelijk gedaan.
Schaken is een zinnebeeld voor het verwerven van kennis en kunde, op welke
manier dat het beste kan, hoe sommige manieren voor bepaalde mensen het beste
werkt. Ik zeg het een beetje abstract omdat de inhoud van het verhaal hier niet
ter zake doet. Hoewel het verhaal is doordrenkt van de schaaksport, krijg je
feitelijk geen enkele blik op het bord.
Maar ik
dwaal af. Of ook Riem eigenlijk niet kan schaken, durf ik niet te beweren, maar:
'al mijn laffe pionnen', zoals ze in de eerste strofe schrijft, die ze 'in een opwelling' in een keer naar voren
schuift – dat klinkt niet alsof ze het vroeger veel heeft gedaan. Je kan maar
een pion per zet vooruitschuiven. Mooi is wel hoe ze de verschillende stukken
in het spel in oplopende sterkte, van pion naar koning, opvoert. Ook de
verspringende strofen, die zo suggereren dat twee spelers om en om een zet
doen, is heel toepasselijk.
Mijn
stukken hinderen het spel.
Veeg ze
weg en revancheer je
voor
alle keren dat de dame
niet
meer durfde.
Zet
koning laatmaar schaak.
Één kus
in ruil voor de nederlaag?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten