Hoe ziet Anna
Karenina er eigenlijk uit? Of Ishmael, de verteller van Moby Dick? Welke beelden zie je als je ogen langs zoiets abstracts
als letters glijden? Peter Mendelsund, een van de vooraanstaandste
boekontwerpers ter wereld, onderzocht die vraag in zijn even diepzinnige als
speelse én fraaie Wat we zien als welezen (vertaling Roos van de Wardt).
Stel, je leest over een oud vrouwtje dat met haar dochter in
een hutje aan de rand van een donker bos woont. Wat zie je dan? Paul Auster,
die dit voorbeeld bedacht, is geneigd de aanduidingen te preciseren. 'Niet
gedetailleerd misschien', schreef hij in 2010 aan J.M. Coetzee, 'maar voldoende
om me een kleine, gezette vrouw voor te stellen met een schort voor, een slank
pubermeisje met lang bruin haar en een bleke huid, en rook die uit de
schoorsteen van het hutje kringelt.'
Coetzee reageerde twee weken later ietwat beschaamd – zoals
valt na te lezen in hun verzamelde correspondentie tussen 2008 en 2011, Een manier van vriendschap (vertaling
Ton Heuvelmans en Peter Bergsma). 'Vergeleken met jou lijk ik over een nogal
schamele visuele verbeelding te beschikken. Tijdens het normale leesproces
"zie" ik volgens mij niets. Pas wanneer jij langskomt en een verslag
eist, begin ik voor mijn geestesoog retrospectief een rudimentaire oude vrouw,
en een dochter, en een hut, en een bos in elkaar te knutselen.' (Zie ook hier)
Hebben Auster en Coetzee andere visuele vermogens? Ziet de
Amerikaanse schrijver meer? Of doet hij alleen maar meer dan zijn
Zuid-Afrikaanse collega zijn best om tijdens het lezen een tekst om te zetten
in beelden?
Wie werkelijk over zulke vragen heeft nagedacht is Peter
Mendelsund. Als associate art director
van uitgeverij Alfred A. Knopf is het zijn werk om 'iets' te zien bij het lezen
– en dat te vertalen naar een omslag. Hoewel opgeleid als klassiek pianist,
bleek hij na een carrièreswitch een buitengewoon getalenteerd ontwerper. Dat bewijst
de monografie die Mendelsund vorig jaar over zijn werk samenstelde: Cover. Zijn omslagen voor Ulysses of heruitgaven van Franz Kafka
zijn iconisch.
Kennelijk heeft Mendelsund tijd om alle boeken waarvoor hij
een ontwerp maakt daadwerkelijk te lezen. Ook dat kun je afleiden uit Cover. 'I am paid to read great books
and interpret them', zo omschrijft hij daarin zijn baan. 'I have the greatest
job in the world.' En: 'Representing the text is nog something I'm paid to do,
but I see this act as a moral imperative. Characterizing, explicating,
interpreting a text visually is the most interesting and gratifying aspect of
what I do.'
Dat dagelijkse werk inspireerde hem tot Wat we zien als we lezen. Het is een – hoe kan het ook anders? –
schitterend vormgegeven boek, waarin de talloze visuele vondsten Mendelsunds
argumenten visueel onderstrepen. Dat maakt het scherpzinnige boek ook een groot
artistiek genoegen. Hij geeft de lezer net zo veel om over na te denken als om
van te genieten.
Om het pleit tussen Auster en Coetzee te beslechten: iedereen
ziet volgens Mendelsund tijdens het lezen net zo weinig als Coetzee. Niemand
krijgt een scherp fotografische beeld van Anna Karenina, Ishmael of voor mijn
part het oude vrouwtje en haar dochter in hun hutje voor ogen dat hij in staat
is die precies en correct na te tekenen – simpelweg omdat respectievelijk
Tolstoj, Melville en Auster nauwelijks tot geen concrete details over hen geven.
Hoe moet je hen dan 'zien'?
De meeste schrijvers geven
(opzettelijk, onopzettelijk) meer beschrijvingen van het gedrag dan van het
lichaam van hun fictieve personages. Zelfs als een auteur uitblinkt in fysieke
beschrijvingen zitten we nog steeds met een onhandige ratjetoe van verdwaalde
lichaamsdelen en willekeurige details (schrijvers kunnen ons niet álles
vertellen). Wij vullen de leemtes op. We kleuren ze in. We verbloemen ze. We
slaan dingen over. Anna: haar haren, haar gewicht – dit zijn slechts facetten
en creëren geen getrouw beeld van een persoon. Ze creëren een lichaamstype, een
haarkleur... Hoe ziet Anna eruit? We
weten het niet – onze mentale schetsen van personages zijn nog slechter dan
compositietekeningen.
Toch kent iedere lezer het gevoel dat hij een literair
personage daadwerkelijk voor zich ziet of dat een locatie waarop een intens meebeleefd
drama plaatsvindt, hem vertrouwd is. Precies zoals Auster met zijn voorbeeld.
Hoewel hij alleen maar 'oud vrouwtje' schrijft, is hij moeiteloos in staat dat
in te vullen. Niet omdat hij zichzelf opdraagt dat te doen, maar omdat hij
werkelijk meent dat voor zich te zien. Als het moest had hij probleemloos meer
details kunnen geven. Hoe kan dat?
Een lezer spreekt zijn beelddatabank aan, legt Mendelsund
uit. We vullen de schaarse details aan op grond van wat we toevallig ooit
gezien hebben: een film, een landschap uit onze jeugd, een schilderij. Geheel
automatisch pikken we allerlei details uit het Scheepvaartmuseum waar we ooit
zijn geweest, maakt niet uit hoe lang geleden, om ons een negentiende-eeuwse walvisvaarder
voor ogen te zien. Zo automatisch dat we het niet eens echt zien, maar meteen doorlezen.
Woorden zijn niet effectief door
hun inhoud, maar door hun latente potentieel om de verzamelde ervaringen van de
lezer bloot te leggen. Woorden 'bevatten' betekenis, maar wat nog belangrijker
is: woorden genereren betekenis...
We denken dus alleen maar dat we iets zien. Dat is de
conclusie waar Mendelsund op uit komt. Maar voor je daar bent, heeft hij in het
meer dan vierhonderd pagina's tellend betoog nog veel meer uitgelegd. Waarom
iedereen altijd een teleurstelling ervaart als hij een verfilming van een goed
boek leest bijvoorbeeld. Hoe een auteur de mogelijkheden begrenst om als lezer
zelf beelden in te vullen. Of dat 'beelddenkers' echt niet beter zijn toegerust
om te zien tijdens het lezen dan wie dan ook.
Ik ben een visueel ingesteld
iemand (zegt men). Ik ben boekontwerper en ik verdien niet alleen de kost met
mijn algemene visuele vernuft, maar ook met mijn talent voor het herkennen van
visuele seintjes en aanwijzingen in de tekst. Maar als het aankomt op het me inbeelden
van personages, narcissen, vuurtorens of mist: dan ben ik net zo blind als
ieder ander.
Misschien hangt ons vermogen om
iets te ruiken, te horen, wel af van de mate waarin we geloven dat we hiertoe
in staat zijn. Denken dát we ons iets kunnen inbeelden is uiteindelijk
hetzelfde als het je inbeelden.
Dat moet Coetzee en ieder ander met 'nogal schamele visuele
verbeelding' gerust stellen. Alleen daarom al is Wat we zien als we lezen werkelijk een groot genoegen.
(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 29 juni)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten