Op reis gaan begint tegenwoordig met het aanzetten van de routeplanner. Binnen enkele seconden weet je welk traject je moet afleggen om naar je afspraak of vakantiebestemming te rijden. Je kunt zelfs kiezen voor de snelste, kortste of mooiste route. En niet alleen dat. De computer weet, rekening houdend met de recentste file-informatie, tot op de minuut nauwkeurig hoe laat je arriveert. Als de omstandigheden daar aanleiding toe geven, worden de route en tijd van aankomst voortdurend bijgesteld.
De struikrover Bulla de Gelukkige zou wel raad hebben geweten met zulke reizen ontdaan van omleidingen of vertragingen. Al in het eerste decennium van de derde eeuw maakte hij dankbaar gebruik van de voorspelbare reisschema’s die de op dat moment al eeuwenoude Via Appia mogelijk maakte. Zijn bende wachtte niet passief achter de bosjes langs de weg op passanten. Nee, zijn mensen gingen actief op zoek naar informatie. Wist hij wie er uit Rome vertrok, dan wist hij ook wanneer die persoon waar zou zijn.
“Een eenvoudige rekensom voorspelde hoeveel dagen een reis in beslag zou nemen”, schrijft Mathijs Deen in Over oude wegen. “Een senator, een pretor, een hofdichter, een patriciërsvrouw met haar kleine hofhouding, het was geen geheim welke route ze zouden nemen om op hun buitenplaats te komen, hoeveel tijd dat in beslag zou nemen, op welke rustplekken ze onderweg zouden neerstrijken, in welke badhuizen ze zouden bijkomen van de reis, op welke dag, op welk uur.”
De reisgewoonten van die dagen zonder Aree di Servizio langs de Via Appia maakten het zelfs nog makkelijker. “Winter of zomer, onder regen of onder een brandende zon: bodes te paard galoppeerden de reizigers vooruit, om met brieven de stadsbestuurders onderweg en het personeel en de slaven in de villa’s op de hoogte te brengen van de precieze data en tijdstippen van de komst van de heer of zijn vrouw. Met gevolg. En entourage. En tal van waardevolle spulletjes en geld.”
Het is een van de inzichten die Mathijs Deen biedt in Over oude wegen. Elke route is ooit door iemand voor het eerst afgelegd. En iedereen die na de pionier kwam, heeft er vervolgens aan bijgedragen om de weg te verbeteren, zodat je nu sneller, veiliger en makkelijker op je plaats van bestemming aankomt. Waarbij iedere verbetering ook een nadeel met zich meebracht. Achttien eeuwen geleden was dat het gevaar van geraffineerdere overvallen. Wat zou anno 2018 het nadeel van de voorspelbaarheid zijn?
Ieder hoofdstuk geeft zo historische diepte aan een aspect van het reizen over Europese wegen. Neem het besef dat je niet alleen je bagage bij je had, maar ook je ideeën, religies, gewoontes, smaken. Aan de hand van Jacob Barocas, een Joodse vluchteling uit het Iberische schiereiland, beschrijft Deen minutieus hoe met hem het vernieuwende toneelwerk van Lope de Vega meereisde naar Amsterdam en daarna naar Stockholm, zodat ook in Nederland en Zweden het theater een revolutie onderging.
Of de notie dat ook voor verkeersregels geldt dat de put pas wordt gedempt als het kalf is verdronken. Vanaf het moment dat er auto’s waren, namen ze de weg als alle koetsen, paarden en voetgangers tot dan toe: zoals het hun uitkwam. En het liefst zo snel mogelijk. En dus waren er, rond de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw, races die vroeg of laat uitliepen op zulke dodelijke ongelukken dat de overheid maatregelen moest nemen om het gebruik van de weg te reguleren.
Met deze brede benadering van het onderwerp is Over de wegen een pendant van De wadden. Dat was in 2013 Deens eerste non-fictieboek, waarmee de Nederlandse schrijver en radiomaker – terecht – doorbrak naar een groot publiek. Nadat hij met zijn romans en verhalenbundels, waaronder de zeer korte verhalenbundel Brutus heeft honger (in 2012 op de longlist van AKO Literatuurprijs), lange tijd in de marge van de literatuur was verbleven, wist hij van De wadden intussen al 25.000 exemplaren te verkopen.
Het verschil tussen beide boeken is de focus. Waar Over oude wegen de geschiedenis van een beweging beschrijft, zet De wadden juist het zoeklicht op één vaste plaats. Maar de overeenkomsten zijn aanzienlijk groter. In beide gevallen deinst Deen terug voor de grote lijnen en de opsommingen van oorzaken en gevolgen. In plaats daarvan beschrijft hij steeds hoe mensen de geschiedenis die zij maakten of ondergingen hebben ervaren. Mensen als Bulla de Gelukkige, Jacob Barocas of autoracer Charles Jarrott.
Deen doet dat met buitengewoon veel inlevingsvermogen. Dankzij zijn taal, rijk aan adjectieven, voel je werkelijk hoe het was om – ik beperk me hier tot voorbeelden uit De wadden – in de eerste eeuw na Christus door het ontoegankelijke waddengebied vol slikken en schorren te trekken, op zo’n afgelegen plek te worden geconfronteerd met een andere, protestantste manier om God te eren, of tot de eerste generatie te behoren die de zee niet ziet als een verwoestend monster maar als plek van rust en recreatie.
Je hebt voortdurend de neiging de weelderige zinnen te citeren die zo beeldend een sfeer oproepen. “De wereld die [Plinius] nu binnenvoer, met zijn onduidelijke, lage horizon, en overal wisselend licht en hemel en wolken, die wereld was troebel en grijs, en zijn fijnzinnige mediterrane neus rook modder en zout en rotting. Dus hier, in deze grijze, beweeglijke, tijgedreven, ondoorzichtige, koude, stinkende halfzee, in deze antiwereld, woonden de onwillige Friezen en hun buren de opstandige Chauken.”
Dat geldt net zo goed voor Over de wegen. “[Jarrott en Smits scheurden] door de vroege ochtend over de rechte landwegen van Champagne. Een grote wolk stof spoot achter hen omhoog, een motregen van motorolie sloeg ze vanuit de motor in het gezicht. Honden sprongen opzij, paarden steigerden aan de teugel in de berm, de bomen aan weerszijden van de weg ruisten langs. Smits pompte gedurig olie de motor in, Jarrott hield de auto met een grote hendel in de derde versnelling. Het lawaai was oorverdovend.” Heerlijk, vet proza.
De combinatie van research, inlevingsvermogen en stijl maakt van Over oude wegen en De wadden een geweldige leeservaring. Toch heeft Deens aanpak ook een nadeel. Door het buiten beschouwing laten van het overkoepelende verband tussen alle gebeurtenissen, dreigt het gevaar van los zand. Wie wil weten hoe de geschiedenis echt in elkaar zit, raakt door de “overdaad aan literaire trucs” en “geparfumeerde mooischrijverij” – zoals het Historisch Nieuwsblad destijds klaagde over De wadden – het overzicht kwijt.
Ikzelf ben geen historicus. Ik heb er, anders dan de recensent van het Historisch Nieuwsblad, geen probleem mee dat niet ieder woord door verifieerbare bronnen stevig wordt gestut. Maar ik herken wel dat de grote lijn zoek raakt. In De waddenvalt het nogal mee. Het duidelijk afgebakende geografische gebied houdt de veelheid aan verhalen bij elkaar. De hoofdstukken staan in chronologische volgorde, hebben stuk voor stuk een duidelijk herkenbaar eigen thema en een soortgelijke toon en opbouw.
Maar Over oude wegen? In dit boek gaat Deen een stap verder. Hij verplaatst zich nog meer in zijn personages. Sommige hoofdstukken, bijvoorbeeld die over Jacob Barocas en Charles Jarrott, lijken daardoor eerder kleine novellen dan literaire non-fictie. Niet alleen wordt het onmogelijk om een helder beeld van de geschiedenis van de Europese wegen uit het boek te destilleren, ook raakt soms buiten beeld wat het historische verhaal van een hoofdstuk eigenlijk is. Alsof de auteur alleen nog maar mooi wil schrijven.
Voor zijn laatste boek wint de lof het met gemak, maar als Deen de grenzen van de literaire non-fictie nog verder zou oprekken, kan dat tegen hem gaan werken. Dan verwordt zijn werk van fraaie non-fictie, van het soort dat iedere geschiedschrijver tot voorbeeld mag strekken, tot op z’n best historische fictie. En dat terwijl zijn werk nu juist zijn kracht ontleent aan, zoals gezegd, de historische diepte die hij geeft aan een plek als de Wadden of een alledaags verschijnsel als reizen.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten