Na een aantal
min of meer biografische werken (Courir,
over Zatopek, Ravel, Des éclairs over Nikola Tesla)
heeft Jean Echenoz nu weer een roman gepubliceerd, 14. Een korte roman, van 125 pagina’s, over een groot onderwerp, de
Eerste Wereldoorlog. Hij volgt vijf jonge mannen vanaf het moment dat zij
worden opgeroepen voor het leger en één jonge vrouw die op twee van de mannen
wacht. Thuis in het dorp. Met de een is zij verloofd, voor de ander lijkt ze
een zwak te hebben.
De vijf kennen
elkaar van het café, hoewel hun sociale achtergrond verschilt. De één is
slager, de ander heeft een hoge functie in een schoenenfabriek. Anthime, de
hoofdpersoon, en tevens de jongen voor wie het meisje Blanche een zwak blijkt
te hebben, is weinig opvallend: Sujet de
taille moyenne et au visage commun.
Dat is de kracht van het verhaal, het gaat over gewone mensen, die op een zondag een eindje gaan fietsen en dan aan het gebeier van de kerkklokken horen dat er iets ernstigs te gebeuren staat. Ze doen mee, natuurlijk doen ze mee, want iedereen doet mee. Maar vragen ze zich af waarom er oorlog gevoerd wordt en of het zin heeft wat ze gaan doen? Nee. En zo zullen talloze anderen ook gereageerd hebben en nog steeds reageren. Het lijkt of Echenoz deze vanzelfsprekendheid aan de kaak wil stellen. Hij laat zijn personages meesjokken in het 93ste regiment, vermoeid worden, gewond raken zelfs en nog erger. Dat is oorlog: meedoen omdat het van je verwacht wordt.
Dat is de kracht van het verhaal, het gaat over gewone mensen, die op een zondag een eindje gaan fietsen en dan aan het gebeier van de kerkklokken horen dat er iets ernstigs te gebeuren staat. Ze doen mee, natuurlijk doen ze mee, want iedereen doet mee. Maar vragen ze zich af waarom er oorlog gevoerd wordt en of het zin heeft wat ze gaan doen? Nee. En zo zullen talloze anderen ook gereageerd hebben en nog steeds reageren. Het lijkt of Echenoz deze vanzelfsprekendheid aan de kaak wil stellen. Hij laat zijn personages meesjokken in het 93ste regiment, vermoeid worden, gewond raken zelfs en nog erger. Dat is oorlog: meedoen omdat het van je verwacht wordt.
Ergens wordt
wel door een soort alwetende verteller aangegeven dat er weinig keus is als je
er eenmaal in zit, en dat bedenken de personages zich misschien ook, maar dan
is het al te laat: Or on ne quitte pas
cet guerre comme ça. La situation est simple, on est coincés: les ennemies
devant vous, les rats et les poux avec vous et, derrière vous, les gendarmes.
Anthime
ontkomt echter aan zijn onfortuinlijke noodlot: hij raakt gewond. Zonder daar
direct zelf het voordeel van in te zien, wordt hij gefeliciteerd. Hij moet zijn
rechterarm missen, maar is ook verlost van de oorlog. Dat is de enige uitweg om
in ieder geval niet aan het front te sneuvelen.
Echenoz maakt het grote en onbegrijpelijke van de oorlog klein en overzichtelijk. Er lijkt een soort fatalisme te komen over de personages in zijn boek: het is oorlog en daar moeten we maar mee zien te leven. De titel ligt in het verlengde daarvan, of juist aan het begin. Korter kan het niet, en treffender ook niet. Ook wie zonder enige voorkennis van het boek begint te lezen, heeft het na een paar bladzijden al door. En natuurlijk is het niet 14-18, want 14 staat voor het jaar waarin het leven overhoop gegooid wordt en dat zal niet eindigen bij het aflopen van de oorlog.
Echenoz maakt het grote en onbegrijpelijke van de oorlog klein en overzichtelijk. Er lijkt een soort fatalisme te komen over de personages in zijn boek: het is oorlog en daar moeten we maar mee zien te leven. De titel ligt in het verlengde daarvan, of juist aan het begin. Korter kan het niet, en treffender ook niet. Ook wie zonder enige voorkennis van het boek begint te lezen, heeft het na een paar bladzijden al door. En natuurlijk is het niet 14-18, want 14 staat voor het jaar waarin het leven overhoop gegooid wordt en dat zal niet eindigen bij het aflopen van de oorlog.
De kracht van
Echenoz is dat hij niet melodramatisch wordt en zich laat meeslepen. Hij blijft
afstandelijk, soms zelfs met enige droge humor, zoals wanneer het vliegtuig
neerstort waarin Charles, de geliefde van Blanche, zit:
... et Charles […] voit s’approcher le sol sur
lequel il va s’ecraser, à toute allure et sans alternative que sa mort
immediate, irréversible, sans l’ombre d’un espoir – sol présentement occupé par
l’agglomération de Jonchery-sur-Vesle, joli village de la région de
Champagne-Ardennes et dont les habitants s’appellent les Joncaviduliens.
Volstrekt
irrelevant om te vermelden hoe de inwoners nu heten van een dorpje waar hij
toen neerstortte. Of toch niet? Het is om aan te geven dat het leven doorgaat,
dat het niet eindigt bij een grote oorlog, dat de mens weer opkrabbelt en
verder gaat.
Dat geldt ook
voor Anthime, voor wie de oorlog misschien uiteindelijk zelfs een positieve
draai aan zijn leven heeft gegeven. Maar ook dat accepteert hij zonder zich er
bewust van te zijn, hij maakt zich drukker om de fantoompijn in zijn
rechterarm.
Een korte en
krachtige roman, misschien de voorloper van een groot aantal te verschijnen
boeken als volgend jaar het begin van de Eerste Wereldoorlog herdacht wordt.
Maar wel een die ook dan nog alle aandacht verdient.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten