De hoofdpersoon
van Roderik Six' tweede roman wordt Doc genoemd, zo vertelt hij in de eerste
alinea van Val. Dat deed mij
onmiddellijk denken aan het gelijknamige personage uit John Steinbecks Canery Row, een van mijn jeugdliefdes. Deze
Doc is een in afzondering levende mariene bioloog die zich aan de kust van het
zonnige Californië wijdt aan het vangen van zeedieren voor universiteiten en
onderzoeksinstituten. Hoe teruggetrokken ook, hij is aardig tegen iedereen – óók
voor het menselijk wrakhout dat in de buurt rondscharrelt.
Six' Doc, blijkt
al snel, is zijn diapositief. Hij leidt ook een eenzelvig bestaan. Hij trekt,
als huisarts, op een soortgelijke manier zonder werkelijk contact te maken
mensen van allerlei pluimage aan. Maar in plaats van het licht zoekt hij het
donker op: het volledig van de rest van de mensheid afgesloten dorpje Fall, ergens
aan de Noord-Amerikaanse oostkust. En aardig is hij allerminst. Oppervlakkig
gezien misschien wel, maar uiteindelijk is hij uit op ieders val.
Waar Steinbecks
Doc een personificatie van God is, tegenover wie iedereen zich tekort voelt
schieten en die iedereen zou willen eren, is die van Six dan ook een
reïncarnatie van de duivel. Niet voor niets zegt hij vele namen te dragen (p.
9), voelt hij een zekere afkeer van kunstlicht (p. 18), steekt hij een lofzang
op de duivel af (p. 76) en als hij aan het eind van de roman Fall verlaat, moet
hij 'schamper lachen' bij de gedachte in het geknetter van de autoradio de stem
van God te horen, alsof hij hem te slim af is geweest (p. 238).
In Val vertelt Doc in chronologische
volgorde over zijn verblijf in het kustplaatsje. Hij arriveert kort nadat hij
van een vrouw uit Fall hoort dat de huisarts onlangs is overleden. Doc kan er
zijn opvolger worden. Niemand vraagt er naar zijn naam. Zijn toeleveranciers
vinden het best als hij geneesmiddelen bestelt onder de naam van zijn
voorgangers. En de ruige dorpsgenoten zijn allang blij dat er weer een dokter
in de buurt is. Zo kan Doc er anoniem blijven wonen.
Bijna een jaar
later neemt Doc de lange verlaten weg terug. Er is in de tussentijd veel
gebeurd. Maar niet wat de lezer, door de titel en de naam van het dorp, in
eerste instantie had verwacht: dat Doc moreel of letterlijk ten val is gekomen
– hoewel hij veel bloed aan zijn handen blijkt te hebben gekregen om zijn
satanische honger te stillen. Hij kan juist zo ongeveer als enige ongeschonden
het toneel verlaten, op weg naar een nieuwe plaats waar hij in alle rust zijn
schadelijke werk kan verrichten. Je kan hoogstens zeggen: in de ogen van de
lezer is hij ten val gekomen.
Wat is er dan precies
gebeurd? Het zou te veel leesplezier wegnemen bij iedereen die vooraf recensies
leest om geënthousiasmeerd te worden in plaats van achteraf om erover te kunnen
reflecteren. Six bouwt zijn verhaal slim op. Stap voor stap ontvouwt hij zijn
vaak gruwelijke plot. Ook achter een simpel gegeven als een overleden huisarts
en een vrouw die Doc erover vertelt – alleen maar opgeschreven om een personage
in beweging te zetten, denk je in eerste instantie – schuilt heel wat meer. Het
zou zonde zijn dat te onthullen.
De cruciale scène
is daarentegen juist triviaal voor het verhaal. Dat is de scène waarin de
sheriff aan Doc vraagt om naar de zieke zwerfhond te kijken die hij van de
straat heeft opgepikt. Het teefje blijkt levend te worden verteerd door de
wormen. Haar tanden zijn overwoekerd door een bruine, draderige substantie. Doc
knipt er iets van los, bestudeert de houterige structuur – en de hond kan
worden afgemaakt.
Op dezelfde
manier voelen de inwoners zich bij de onbekende Doc veilig genoeg om hem een
blik te gunnen op de geheimen die hén verteren. De daad die op hun geweten
weegt. Hun verslaving. De tragische liefdesgeschiedenis. Hij hoort het aan,
bestudeert het even geïnteresseerd – en lijkt daardoor zo veel te hebben los
gewoeld dat de personages zo niet verder kunnen. Een geweldsgolf overspoelt
Fall. Six maakt niet expliciet wie wat heeft gedaan, maar maakt wel duidelijk
dat iedereen schuldig kan zijn.
De meeste mensen
lezen slechts boeken om de tijd te doden, poneert een leraar met
schrijfambities in Val (p. 215) . Six
lijkt er alles aan te hebben gedaan om te voorkomen dat zijn lezers deze roman
alleen lezen om escapistisch te vertoeven in een wereld die ver afstaat van hun
alledaagse zorgen. Dat zit hem in de raadsels die Six stelt: wie precies wil
weten wie verantwoordelijk is voor de gebeurtenissen aan het slot moet Val meermaals doorpluizen op
aanwijzingen. En dan nog blijft het raadselachtig.
Maar het zit hem
vooral in de stijl. Six beschrijft de gruwelijkheid zo plastisch dat geen lezer
onverstoord de bladzijden om kan blijven slaan. Het eerste lijk dat wordt
gevonden is een verminkte romp, van haar vagina tot haar rechteroog gespiesd
door een boomtak. 'Mijn blik bleef over de vlezige puzzelstukjes springen; dat
ene blauwe oog dat slap in de kas hing, een bh-bandje dat in een blubber vet
begraven lag, een bloeduitstorting op de lies, botsplinters die opbloeiden als
een beenderen bloem die ontpopte.'
Het is bijna
wellustig, met zo veel genot schetst Six de details. Je zou hem daarom kunnen
beschuldigen van een behaagzuchtige wens om te shockeren, ware het niet dat de
hele roman in dezelfde toonsoort is geschreven: gedetailleerd, idiomatisch
rijk, weelderig zonder barok te worden. Het is de begaafde stilist in Six die alles
uit de kast haalt om iedere scène met maximale levendigheid neer te zetten. Het
is een vreemde wereld die hij schetst, de lezer moet die dan ook echt voor zich
kunnen zien.
Zo is ook Six als
schrijver een diapositief van Steinbeck. De jonge Vlaming vertelt hele andere
verhalen dan de Amerikaanse Nobelprijswinnaar: donkere sprookjes tegenover
montere sociaal-realistische drama's, met afstandelijke personages tot wie je
niet echt doordringt versus levensechte karakters in wie je je moeiteloos
verplaatst. Maar beide hebben het onmiskenbare talent om lezers te raken en mee
te slepen dankzij de meesterlijke beheersing van hun materiaal: de taal.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel, 2016/1)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten