De
hoofdpersoon van Jenny Erpenbecks roman Gaan, ging, gegaan (vertaling
Elly Schippers) geeft de lezers het goede voorbeeld. Richard probeert de
asielzoekers in zijn stad werkelijk te leren kennen. Erpenbeck maakt echter
duidelijk dat hij niet voorbij zijn eigen grens kan komen.
Heeft
Osarobo het gedaan? Als Richard, emeritus professor in de klassieke filologie, na
een nacht afwezigheid thuiskomt is zijn Berlijnse huis overhoop gehaald. Er
zijn wat sieraden weg. Een portemonnee is leeggeroofd. De schade valt mee. Op
de psychische schade na – door zijn koortsachtig gepieker of de West-Afrikaanse
asielzoeker de dader is of niet. Richard had Osarobo een dag voor vertrek
verteld dat hij in Frankfurt zou zijn. Hij moet de dader wel zijn. Het kan niet
anders. Toch? Richard krijgt nooit de kans het hem op de man af te vragen.
Osarobo houdt verder contact af.
Tot
hij thuis is, kan hij zich nog beheersen, maar dan zit hij aan zijn bureau voor
het donkere computerscherm. De ziel van Osarobo, dat weet hij, vliegt nu het
heelal in, ergens heen waar geen regels meer zijn, waar je met niemand rekening
hoeft te houden, maar waar je ook voorgoed en door en door en onherroepelijk
alleen bent. Op aarde blijft hij, Richard, achter met zulke mensen als Monika
en besnorde Jörg. Zoals de leeuwen op Osarobo’s profielfoto ziet hij hen al hun
tanden ontbloten: Dat hadden we je meteen kunnen vertellen! Richard huilt zoals
hij sinds de dood van zijn vrouw niet meer gehuild heeft.
Of
heeft Osarobo het toch niet gedaan?
De
scène – tegen het einde van Gaan, ging, gegaan – komt op een cruciaal
moment. Erpenbecks beschrijving van de asielzoekers roept tot pagina 280 bij de
lezer een toenemend ongemak op. Of het nu de intelligente Ali is die dokter wil
worden, de verhitte Rashid wiens kinderen zijn verdronken bij de overtocht naar
Italië of de van oorsprong Ghanese Awad die wordt vermalen in de voor hem
onbegrijpelijke Libische stammenstrijd: alle asielzoekers zijn slachtoffers van
oorlog en terreur. Bestaan er dan helemaal geen economische vluchtelingen?
Piept niet één kwaadwillige de grens naar het rijke Westen over? Alle
personages lijken uitsluitend slachtoffers van de Duitse staat die hen met haar
onverbiddelijke wetten en regels vermaalt.
En
dan vindt de onopgeloste inbraak plaats. Richards gepieker daarover
confronteert de lezer hard met zijn eigen vooroordelen. Vluchtelingen worden
door politici en journalisten uitsluitend neergezet als anonieme gevallen. Je
gaat hen daarom zien als kleine onderdelen van grote getallen. Natúúrlijk, denk
je op een gegeven moment, zitten er economische vluchtelingen en potentiële
terroristen onder de vluchtelingen. Maar de waarheid is: je weet het niet. En
net als Richard krijg je nooit de kans het vluchtelingen te vragen, omdat hun
stem in de media weinig wordt gehoord. Tenzij je zelf je best doet hen, stuk
voor stuk, te leren kennen.
Dat
is wat Richard doet in Gaan, ging, gegaan. Als weduwnaar met pensioen
gestuurd, voelt hij zich buiten de tijd gevallen. Waarvoor leeft hij nog?
Alleen de dood, die alom aanwezig is in zijn omgeving, wacht hem nog. Daardoor
raakt hij gefascineerd door een groep mensen die hij voorheen net als iedereen
negeerde of op zijn best met een half oog op het tv-journaal voorbij zag komen.
Hij herkent in hen lotgenoten. Ook asielzoekers mogen niet meedoen aan de maatschappij
zolang de procedure loopt. Ze mogen hooguit een beetje Duits leren.
En
dan gebeurt iets wat Erpenbeck als bijna onvermijdelijk presenteert: Richard
ontwikkelt sympathie voor de groep asielzoekers die tijdelijk bij hem in de
buurt in een oud bejaardenhuis zitten. Als inwoner van het voormalige
nazi-Duitsland en DDR krijgt hij het gevoel dat hij geen recht heeft over hen
te oordelen. Door zijn eigen slechte huwelijk en mislukte relatie met een
minnares voelt hij dat hij een herkansing krijgt om wél voor mensen te zorgen.
En dan dat bejaardenhuis: de vluchtelingen zitten op de plek waartoe hij
zichzelf voorbestemd acht.
Dat
Richard hen gaat helpen is de volgende logische stap. Hij koopt zelfs een stuk
land voor de Ghanese Karon. Kost hem maar 3000 euro. Maar ook voor de emeritus
professor is de onopgeloste inbraak een keerpunt. Richard beseft dat hij
Osarobo nooit werkelijk kan helpen – net zomin als alle andere asielzoekers die
hij op een gegeven moment in huis neemt. Hun problemen zijn te groot. De Duitse
staat met zijn vuistdikke wetboeken, hun grootste tegenstander, is ook hem te
sterk. Hij zal moet leven met de beperkingen van wat hij vermag.
Zo
heeft Erpenbeck haar roman knap opgebouwd – door niet alleen de lezer maar ook
haar hoofdpersoon met een en dezelfde scène aan het wankelen te brengen. Maar
dat mag niet verbazen in een boek waarin alle elementen samenspannen om een
grote boodschap te brengen: dat medemenselijkheid vereist is, maar dat die per
definitie is begrensd. Of zoals Richard aan het slot beseft in relatie tot de
dood van zijn vrouw: ’Toen [is me] duidelijk geworden dat wat ik kan verdragen
alleen de oppervlakte is van alles wat ik niet kan verdragen.’
Tot
slot. Dat citaat is weer een voorbeeld van Erpenbecks glasheldere taal die door
het ritme (mooi behouden door vertaalster Elly Schippers) vol herhalingen een
toepasselijke melancholieke tint heeft gekregen. Laat ook dat gezegd zijn.
(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 18 apr)
Zie ook:
1 opmerking:
Dit boek heeft me van kaft tot kaft geboeid, alle vragen en alle situaties worden op een ongelofelijk goede manier weergegeven. Een verrijking. Cor G.
Een reactie posten