Zoals zo veel andere auteurs besluit Koen Peeters zijn roman De
mensengenezer met het bedanken van de personen die hem behulpzaam zijn
geweest bij het schrijven, het verantwoorden van de bronnen die hem ten dienste
stonden en het noteren van enkele slotopmerkingen. Alleen: dit noemt de auteur
geen ‘dankwoord’ of ‘nawoord’, dat volgt op de vertelling. Nee, deze
tweeëneenhalve pagina vormen hoofdstuk veertig. Het maakt integraal onderdeel
uit van de roman.
Peeters onderstreept hiermee dat De mensengenezer draait
om de bemiddelaar. Alleen via anderen kun je de kluwen van gedachten en gevoelens
in jezelf ontwarren en zo jezelf en je bestemming vinden. Dat geldt voor de
hoofdpersoon Remi die zijn lange zoektocht van de Vlaamse Westhoek naar een
kleine nederzetting in de Congolese brousse uit de doeken doet. Dat geldt voor
de verteller van De mensengenezer voor wie Remi zo’n
bemiddelaar is. En dat geldt voor Peeters zelf, die zonder de hulp van mensen
en boeken nooit tot de kern van deze roman had kunnen komen. Die ook hij heeft
geschreven om zichzelf en zijn bestemming dichter proberen te naderen.
‘Voor iedereen die deze Congoroman goed wil begrijpen,’ waarschuwt
hij in het laatste hoofdstuk, ‘ik wil met dit verhaal geenszins het zogenaamd
zwarte, het primitieve, het hart van de duisternis in hen, in Afrika aanduiden,
maar veeleer wil ik het scherp aanwijzen in ons. Dat betekent: in de lezer en
in de schrijver. Want eenieder zoekt op elk moment van de tijd, op elke plaats
ter wereld, zijn eigen duistere raadsels uit.’
Wat het duistere geheim van Remi’s leven is en wie hem op welke
manier helpt om het richting te geven, maakt Peeters niet expliciet duidelijk.
Een mens en zijn levenswandel zijn daar te ongrijpbaar voor. Niet voor niets
benadrukt de verteller, die Remi’s verhaal optekent terwijl hij tegelijkertijd
na veertig jaar alsnog de scriptie schrijft voor de man die ooit zijn professor
was, herhaaldelijk dat hij de vinger niet achter de abstracte ‘grote gedachten’
krijgt die zijn leermeester op apodictische toon kan vertellen.
Het enige materiaal waar je betekenis aan kunt ontlenen – als
lezer van deze roman, maar ook wanneer je andere mensen probeert te begrijpen –
is zoals altijd de opsomming van kale feiten. Peeters beschrijft hoe boerenzoon
Remi opgroeit in de Westhoek, intreedt bij de jezuïeten, zijn vorming ontvangt
in de abdij van Drongen en het seminarium van Heverlee, als missionaris naar
Congo vertrekt en eindigt in een dorp van de Yaka, waar hij de enige blanke is.
Daar weet hij dat zijn zoektocht ten einde is. Hij kan terug naar België,
uittreden en zijn werkelijke roeping volgen – als antropoloog en psychoanalist.
Wat hem heeft weggejaagd was een stem die hem aanspoorde mensen te
gaan genezen. Hij groeide op in een zwijgzaam gezin, waar geheimen onbesproken
bleven om zich te kunnen concentreren op het werk, te midden van de restanten
van de Grote Oorlog: de bommen die werden opgegraven, de kerkhoven, de verhalen
daarover. Hij voelde zich omringd door verwonde mensen, ook al waren die die al
enkele decennia geleden gestorven. Aan zo’n stem moet een mens gehoorzamen.
Maar hoe? Door het kader van katholiek Vlaanderen waarin Remi opgroeit kon hij
de roeping om mensen te genezen maar op een manier invullen: als dienaar van
god.
In werkelijkheid was er veel dieper in hem een ander zaadje
geplant die hij moest laten ontkiemen om zijn leven nut en betekenis te geven.
Dat zaadje kreeg hij van zijn oom Marcel, toen die hem vertelde over de
Congolese soldaat Pius die hij had leren kennen tijdens de oorlog. Als Remi
last had van kwade dromen, moest hij het geheime woord uitspreken dat Marcel van
Pius had geleerd: carabouya. Het was een bezwering die hem genas:
de eerstvolgende nacht had hij nergens last van. Korte tijd later wijst Marcel
hem op de globe aan waar Pius vandaan komt.
Het is dit spoor dat Remi uiteindelijk volgt. Het begint met een
zoektocht naar het onvindbare graf van Pius, het eindigt met een reis naar
diens wortels. Hoe ouder Remi wordt, hoe meer hij te weten komt over Congo, de
inwoners, hun in zijn ogen zo mysterieuze gewoonten. Pas als hij bij de Yaka is
en tegelijk met de dood van zijn moeder een crisis doormaakt waarvan hij zelf
moet worden genezen doordat de medicijnmannen in het dorp contact leggen met
het onzichtbare en onzegbare, begrijpt hij op een even onzegbaar niveau de
kracht van de bezwering.
Zoals in al zijn werk schuwt Peeters in De
mensengenezer heldere richtingaanwijzers om het verhaal te duiden.
Maar het verhaal zit vol spiegelingen, parallellen en verwijzingen die minstens
zo veel aanleiding geven om te interpreteren als de beroemdste roman over een
reis naar de binnenlanden van Congo: Joseph Conrads Heart of Darkness.
Wat is bijvoorbeeld de verhouding tussen de zogenaamd troebele magie van
Afrikaanse waarzeggers en de schijnbaar onwrikbare zekerheden van westerse
priesters?
Peeters legt Remi ook meerdere fraaie theorieën in de mond waarmee
je je eigen afkomst kunt begrijpen. Die over de geest, genius en daimon
bijvoorbeeld. De geest is ‘de familiegeest die jou je leven beïnvloedt,
genetisch maar ook door gesprekken en oude familiehistories.’ De genius is de plaatsgeest:
de plek waar je vandaan komt en die je pas begrijpt als je ervan wegtrekt. En
de daimon is natuurlijk de bemiddelaar die je op weg helpt. Iemand die, zoals
Remi zegt, zich in dezelfde stroom bevindt als jij en je daarom kan aanraken.
De rijkdom van de gebeurtenissen en grote gedachten maakt De
mensengenezer tot een wijs boek over afkomst en bestemming, dat zonder
twijfel een hoogtepunt is in het oeuvre van Peeters. Het is de roman die daarom
zélf de rol van bemiddelaar kan spelen. Want is niet iedere geslaagde roman –
of werk van non-fictie, zoals blijkt uit Remi’s levensverhaal – een middel
waarmee de lezer zijn eigen duistere raadsels onderzoekt? De
mensengenezer deed dat in ieder geval voor mij.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel 2017/4)
Zie ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten