Laura van der Haar schreef met Het wolfgetal een van de mooiste boeken
van het voorjaar. De roman sleept de lezer mee met een intensieve
meisjesvriendschap die onherroepelijk verkeerd afloopt. Een gesprek met de
auteur voor wie het wekelijks bezoek aan de bibliotheek het hoogtepunt van de
vakantie was.
'In alle plaatsen waar ik heb gewoond, weet ik
de bibliotheek nog te vinden', vertelt Laura van der Haar. 'Overal was het het
stoffigste gebouw van de stad – met die tapijten, duwwagentjes, glazen
vitrines, oude juffrouwen. Ik kwam er alleen om snel nieuwe boeken te halen. En
dan weet de OBA op het Oosterdokseiland een plek te creëren waar iedereen, van
alle leeftijden en culturen, wél graag wil zijn. Zelfs 14-jarige pubers en
flirtende studenten zitten daar. Deze bibliotheek is de populairste hangplek
van de stad. Geweldig.'
Het ligt aan de laagdrempeligheid, vermoedt de
schrijfster. Iedereen kan zijn eigen computer meenemen of achter een pc
plaatsnemen. Of zelfs dat is niet nodig, niemand wordt er ooit weggestuurd. 'En
als het zich begint rond te zingen dat je daar kunt hangen, komt iedereen erop
af. Zelf spreek ik daar af met mijn moeder als ze naar Amsterdam komt. Met een
kop thee, mooi over de stad uitkijkend. Ik ben ooit lid geworden, maar dat heb
ik laten verlopen. En ik zocht er boeken die ik nodig had voor mijn roman.'
Ze herinnert zich dat ze De lijkschouw in de praktijk erop na wilde slaan. 'Dat was er niet.
De bibliothecaris vertelde me dat die altijd wordt gejat. Huh, dacht ik, zo'n
specialistisch boek? Het bleek heel duur te zijn, studenten wilden het daarom
niet kopen. Ik raakte toen aan de praat met de bibliothecaris. Die man kon zo
duizend verhalen over alle boeken en klanten vertellen. Heel mooi. Weet je wat
het meest gejatte boek is? Een leerboek voor het brommer-rijbewijs natuurlijk. Ik
wil hem eigenlijk nog steeds interviewen.'
Sinds een jaar of vier leeft Van der Haar van de
pen. In het jaar dat ze debuteerde met de gedichtenbundel Bodemdrang – samengesteld nadat ze naar eigen zeggen 'per ongeluk'
meedeed aan een poëzieslag en prompt Nederlands Kampioen Poetry Slam werd – stopte
ze als archeoloog. Ze verdiende haar geld met onder andere bijdragen aan de
satirische website De Speld en de
Nederlandse versie van Vice, terwijl ze ondertussen werkte aan wat misschien
wel de indrukwekkendste roman van dit voorjaar is.
Begin maart verscheen Het wolfgetal. Het boek beschrijft de intensieve meisjesvriendschap
van een naamloze vertelster en de even fascinerende als getroebleerde Vikki in
een anoniem Hollands dorp net buiten de grote stad. Vanaf het moment dat ze
elkaar op elfjarige leeftijd leren kennen, raakt de vertelster volledig in de
ban van het meisje dat haar haar volledige aandacht geeft. Ze gaat steeds
verder mee in Vikki's idee van wat normaal gedrag is. Totdat er onherroepelijk
iets mis gaat.
'Ik heb zelf zo'n indringende vriendschap gekend',
vertelt Van der Haar. 'Een jaar of zes waren we zo met elkaar vervlochten. Het
was heel mooi en heftig. Maar nadat ik een jaar of zestien was, verloor ik haar
uit het oog. Toen ik later op internet naar haar zocht, kon ik niets vinden.
Helemaal niets. Was ze geëmigreerd? Dood? En toen nam zij opeens contact op met
mij. Ze bleek een andere naam te hebben aangenomen. We spraken af en het bleek
gelijk weer zo vertrouwd te zijn als vroeger. Zij was ook niets veranderd.'
Die hernieuwde ontmoeting was de vonk. 'Ik zag
daar een verhaal in: wat als je compleet met iemand bent, die totaal uit het
oog verliest en elkaar dan weer ontmoet. Niet dat het een autobiografische
roman is. Ik wilde er juist een duistere draai aan geven – met een derde meisje
erbij die de vriendschap op scherp zet. Het mooie was vooral dat ik gelijk
beelden zag. De plassen in hun omgeving. De berm langs de weg, De snackbar.
Hoewel het niet echt bestaat, zag ik hun wereld tot in detail voor me.'
Wat Het
wolfgetal zo'n mooie leeservaring maakt, is de spanning tussen de
onbekommerde naïviteit van de vertelster en de levenswijsheid van de lezer. Zij
is zich niet bewust van wat jij zelf al snel begrijpt: dat Vikki, die volledig
wordt verwaarloosd door haar fysiek afwezige vader en psychisch afwezige
moeder, ziek in haar hoofd is. Zij gaat steeds verder met haar mee, tot aan het
punt dat Vikki haar vertelt met welke lelijke jongen ze moet oefenen in neuken.
En al die tijd denk je: doe dat nou niet.
'Gezond is de vriendschap niet', erkent Van der
Haar. 'Ze kennen elkaar tussen hun elfde en vijftiende. Dat zijn precies de
jaren dat je allerlei mechanismen aanleert. Je maakt je eerste hechte
vriendschap mee, je zet de eerste stappen op het gebied van de liefde. Als je
daarmee allerlei mechanismen hebt aangeleerd, is het moeilijk om ze ooit af te
leren. Maar de ik-persoon is zo jong, dat ze daar helemaal niet over nadenkt.
Zij weet niet beter dan dat wat Vikki doet normaal is.'
Tegelijk is helder waarom de vertelster zich zo
aangetrokken voelt door Vikki. 'Ze komt niet uit een problematisch gezin. Maar
haar ouders hebben ook weinig oog voor haar. Zij zijn met hun eigen dingen
bezig. De ik heeft behoefte gezien te worden. En dan is Vikki superinteressant.
Zij is er altijd voor haar. Zij richt zich zo op haar dat al het andere, zelfs
een verzorgpony, moet wijken. Zij zorgt ook altijd voor spanning. Dat is
vermoeiend, maar beantwoordt ook naar haar hang voor avontuur.'
En de ouders van de vertelster laten het
gebeuren. Zij dringen wel aan op een 'pauze' in wat zij ook wel beschouwen als
een verkeerde vriendschap. Zij stimuleren dat de vertelster meer omgaat met een
ander meisje uit de buurt. Maar ze zetten nooit door. 'Ze moeten strenger,
daadkrachtiger zijn', zegt de schrijfster. 'Ze grijpen wel in, maar het mislukt
steeds omdat ze dan weer toestaan dat ze bijvoorbeeld een nacht met Vikki
wegblijft. Het lukt pas als ze echt een drastische stap nemen.'
Wat er misgaat en welke stap de ouders zetten,
moet niet worden verklapt. Van der Haar geeft in de roman wel hints. De
opeenvolging van losse scènes wordt vierhonderd pagina's lang doorbroken door
korte fragmenten uit respectievelijk een forensisch rapport en een intake-verslag
van een psychodiagnostisch onderzoek – vandaar ook de research naar lijkschouw.
Steeds staan er een of twee zinnen op een witte pagina. Dat lijkt overbodig,
het verhaal heeft al spanning genoeg van zichzelf. Maar daar blijkt het de
auteur niet om te doen.
'Je zit het hele boek heel dicht op de huid van
de ik. Die rare, technische, droge taal van die rapporten – die ik heb
gemaakt met een echte forensisch arts en psycholoog, om alles zo realistisch
mogelijk te laten zijn – vallen daarbij zo uit de toon uit ze even lucht geven.
Het boek bestaat ook alleen maar losse scènes. Zo'n fragment geeft dan ook aan:
hier komt een sprongetje in de tijd. Die zinnen verwijzen ook naar wat net
daarvoor is gebeurd of meteen daarna zal gebeuren. En ik ben verliefd op de
taal van die rapporten.'
Het is ieder geval aan de lezer om te oordelen
hoe deze keuze werkt. Ook bibliotheekleden, wat ze toch een mooi idee vindt. Want
stoffige gebouwen of niet, Van der Haar heeft wél mooie herinneringen aan haar
jaren als bibliotheeklid. 'Jarenlang gingen we op vakantie twee weken naar
Drenthe. Het hoogtepunt was iedere keer dat we steeds op zaterdag naar de
bibliotheek van Dwingeloo gingen om het maximum van zes boeken te lenen. Er was
niets heerlijkers dan daar op de zolder van die blokhut met een zak drop te
kunnen lezen.'
(Eerder gepubliceerd in Bibliotheekblad nr 5, 2018)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten