Het Nederlands Letterenfonds keert al meer dan een halve eeuw subsidies uit aan schrijvers. Ook aan debutanten. Wees bij een aanvraag vooral niet te gemakzuchtig.
Gefeliciteerd met je debuut. Je verhalenbundel, roman, poëziebundel, kinderboek of non-fictie maakt nu kans op besprekingen, prijzen, goede verkoopcijfers – en jij als schrijver op een projectsubsidie van het Nederlands Letterenfonds voor je volgende boek. Al moet gezegd: net zomin als je allerminst kunt rekenen op juichende recensies in alle kranten, een reeks bekroningen en een bestseller, kun je je beter niet zeker wanen van deze financiële steun. De concurrentie is moordend.
Vorig jaar boog de adviescommissie van het Letterenfonds – waar de auteur van dit stuk deel van uitmaakte – zich over niet minder dan veertig aanvragen. Van iedere schrijver wogen we zijn of haar debuut op literaire kwaliteit, het werkplan voor een nieuw boek op de doordachte uitwerking ervan, en het gehele dossier op potentie en belofte. Is dit een schrijver die de Nederlandse literatuur gaat verrijken? Slechts acht aanvragen konden worden gehonoreerd.
Het Letterenfonds is in 1965 opgericht ter bevordering van de kwaliteit van de Nederlandse literatuur. Zij zorgt voor een onafhankelijke verdeling van beurzen en subsidies van de overheid. Niet alleen aan schrijvers, maar ook aan vertalers, uitgevers en literaire festivals. Ze stimuleert zo de verspreiding, promotie, vernieuwing en diversiteit van de Nederlandse literatuur in binnen- en buitenland. En trouwens ook voor de Friestalige literatuur.
Decennialang moest een schrijver minimaal twee boeken hebben gepubliceerd bij een reguliere uitgeverij om in aanmerking te komen voor financiële ondersteuning. Sinds 2002 konden debutanten een bescheiden stimuleringsbeurs krijgen. Onder invloed van de bezuinigingen die toenmalig staatssecretaris van cultuur Halbe Zijlstra oplegde én de veranderingen in het literaire landschap (digitalisering, titelreductie bij uitgevers) werd nog sterker geïnvesteerd in talentontwikkeling, zoals dat heet.
In 2013 tuigde het Letterenfonds een regeling op om de acht talentvolste debutanten van het jaar – ongeacht het genre van hun eersteling – in de spotlights te zetten. Alle eersteboekers kregen een beurs van 10.000 euro. Daarnaast helpt het fonds ze bij het opbouwen van een lezerspubliek. Het Letterenfonds zorgt dat zij kunnen optreden op literaire podia. Zo waren er in 2015 speciale leesclubs in boekhandels en in 2016 optredens op festivals als Het Lezersfeest in Rotterdam.
Hoe komt een debutant in aanmerking voor een projectsubsidie? Allereerst gelden een aantal formele criteria. Het boek moet zijn verschenen bij een uitgeverij die het Modelcontract hanteert. Uitgaven in eigen beheer vallen bijvoorbeeld af. Ook voor het te schrijven boek moet een uitgever op zijn minst schriftelijk de intentie uitspreken om het te gaan publiceren –wederom volgens de normen van het Modelcontract. En de auteur moet het geld echt nodig hebben. Het Letterenfonds hanteert een inkomensgrens van 45.000 euro.
De debutant die aan deze eisen voldoet, kan zich eenvoudig melden (ieder jaar vóór 15 maart). Door zijn boek in vijfvoud op te sturen en het aanvraagformulier in te vullen. Hierop staan naast vragen naar je adresgegevens niet meer dan een handvol vragen. Wat voor boek wil je schrijven? In welk genre? Wat is het literaire karakter ervan? Welke thematiek wordt behandeld? Hoe dik wordt het? Wanneer moet het af zijn? Je kunt er met gemak in een uur mee klaar zijn.
Maar pas op. De eenvoud is bedrieglijk. Veel schrijvers zijn geneigd deze vragen te makkelijk te beantwoorden. Bijvoorbeeld: het wordt een driehonderd pagina's tellende roman over een potentiële terrorist in een Rotterdamse achterstandswijk die dankzij de liefde op het goede pad komt. 'En ik heb met de uitgever afgesproken dat ik volgend jaar februari de eerste versie inlever'. Wat zegt dat over de uiteindelijke vraag: Is dit een schrijver die de Nederlandse literatuur zal verrijken?
Het gaat het Letterenfonds om ondersteuning van de literatuur – en dus niet van iedere schrijver die de pen vaardig hanteert. Dat kan niet genoeg worden herhaald. Dat betekent dus dat het van veel groter belang is wát er met een idee wordt gedaan. Hoe verhoudt de roman over de terrorist zich tot bestaande literatuur over dit thema? Hoe denkt de schrijver zich met dit idee te ontwikkelen na zijn debuut? Wat wil hij met de taal doen? Enzovoorts enzovoorts.
Er zijn auteurs, weet ik uit ervaring, die geen van deze vragen, die toch echt in de toelichting in het aanvraagformulier worden gesteld, beantwoorden. Zij beperken zich bijvoorbeeld tot een synopsis. Zij vergeten daarbij dat dat evengoed een slecht boek als een goed boek kan opleveren, terwijl de adviescommissie moet worden overtuigd dat het een goed boek zal worden. En dat kan alleen met een toelichting die duidelijk maakt dat de auteur heel goed weet waar hij of zij mee bezig is.
Een adviescommissie, bestaande uit schrijvers, recensenten, oud-uitgevers en andere deskundigen, selecteert in feite de acht debutanten. De directeur van het Fonds neemt de beslissing, maar mits goed beargumenteerd, volgt hij altijd het advies. De commissie weegt bij zijn keuze alles mee. De kwaliteit van het debuut, waarover twee leden én een deskundige lezer van buiten een rapport schrijven, maar ook recensies en eventuele nominaties en bekroning. En zeker het werkplan.
De selectie gebeurt zeer nauwgezet, zoals ieder oud-lid van de adviescommissie zal beamen. Zo was schrijver Benny Lindelauf aangenaam verrast toen hij zelf in de commissie ontdekte hoe zorgvuldig er over schrijvers, en dus over zijn werk, wordt gesproken, vertelde hij onlangs in het vakblad Boekblad. En het gebeurt zo objectief mogelijk. De oordelen over debuut, werkplan en literaire belofte worden omgezet in scores om zo tot een ranglijst te komen. De top acht krijgt de beurs.
(Eerder verschenen in Schrijven Magazine / Illustratie: het onlangs verschenen debuut van Arjen van Meijgaard)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten