Een ingedommeld Kroatisch kuststadje, halverwege de jaren tachtig, toen Joegoslavië nog een harmonieuze veelvolkerenstaat leek. Omdat postbode Andrej de enveloppen die hij moet bezorgen openmaakt, ontdekt hij dat de machinist van de kabeltrein er een minnares op na houdt. Als hij hen ook tijdens de liefdesdaad weet te fotograferen, besluit hij deze Josip Tudjman te chanteren. Niet omdat hij iets tegen hem heeft of het geld nodig heeft, “het ging erom dat er iets in zijn leven moest gebeuren; dat de totale ontkenning van zijn bestaan een einde moest hebben.”
De machinist, voormalig partizaan, laat het gebeuren. En nadat hij eenmaal op de eisen van zijn afperser is ingegaan, kan Josip niet meer terug. Maar zijn reserves zijn niet onuitputtelijk. Als hij er bij toeval achter komt dat de postbode – die door Josips vriendengroep wordt geholpen nadat de man onfortuinlijk is aangereden door een vrachtwagen – de post openmaakt en soms meegezonden geld ontvreemdt, besluit hij op zijn beurt Andrej te chanteren. Hij moet wel. Maar “hij zou nooit meer geld vragen dan de afperser van hem eiste, hij was een fatsoenlijk man.”
Een anekdotisch verhaal waarin twee individuen elkaar jarenlang in een ijzeren greep houden? Niet bij Martin Michael Driessen (1954). De voormalig opera- en toneelregisseur, die voornamelijk in Duitsland actief was, heeft zijn eind vorig jaar verschenen roman De pelikaan “een komedie” genoemd. Alsof de wederzijdse afpersing niet meer is dan een grappig gegeven. Maar hij verheft de plot tot een parabel met filosofische betekenis, waarin ook het uiteenvallen van Joegoslavië door nationalisme voor iets groters staat.
Je bent daarom geneigd te zeggen: De pelikaan is vintage Driessen. Hij is nog niet zo lang een publicerend schrijver. Na zijn debuut Gars uit 1999 volgden niet meer dan een handvol boeken die, na een lange stilte, de afgelopen jaren kort na elkaar het licht zagen: Vader van God (2012), Een ware held (2013), het met de ECI Literatuurprijs bekroonde Rivieren (2016) en nu De pelikaan. Tussendoor schreef hij samen met de dichteres Liesbet Lagemaat Lizzy onder het pseudoniem Eva Wanjek (2015).1 Zeker sinds de novelle Een ware held is Driessens fictie zeer herkenbaar.
Dat zit hem in allerlei details. De locatie: het buitenland, ergens in Europa. De lengte: enkele tientallen pagina’s. Ook De pelikaan voelt ondanks de lengte van 200 pagina’s als een novelle, omdat Driessen het klein houdt. De hechte constructie, waarin – naar de bekende uitspraak van W.F. Hermans – geen enkele mus zomaar van het dak valt. De stijl: de gebeeldhouwde zinnen zijn even krachtig als precies. Maar vooral in de symbolische kracht van de vertelling, die je dankzij de combinatie van genoemde constructie en stijl direct vanaf de eerste zinnen voelt.
Neem de novellebundel Rivieren. De drie verhalen – respectievelijk 22, 54 en 51 pagina’s lang – gebruiken ieder een andere metafoor van de rivier. In ‘Fleuve sauvage’ gaat het om de rivier als de woeste en uiteindelijk onbeheersbare kracht van het lot, benadrukt doordat de hoofdpersoon, een acteur, repeteert voor een rol in Macbeth. In ‘De reis naar de maan’ staat de rivier symbool voor de levensreis. En in ‘Pierre en Adèle’ staat de rivier, die voortdurend van loop verandert, voor de wisselingen van het lot. Vanzelfsprekend gaat dat verhaal over een (wonderlijke) liefde.
Om in te zoomen op het tweede verhaal. Dat begint met deze zinnen: “Het huis van Durlacher was het enige in het dorp met een bovenverdieping. Ze waren midden in de nacht opgestaan en wachtten tot er achter de vensters een licht zou worden ontstoken.” Eenvoudig, helder. En toch zit het thema van het verhaal er al helemaal in. De “enige bovenverdieping” geeft aan dat het gaat over het verschil tussen arm en rijk – en omdat de hoofdpersoon alleen maar toekijkt, dat hij er niet in zal slagen zijn lot te ontstijgen: wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje. En dat de dag aanvangt, benadrukt dat de reis begint.
Vervolgens vertelt Driessen het hele levensverhaal van de houtvlotter Konrad aan de loop van het water. Aan de bron van de Wilde Rodach is hij nog vol dromen van de toekomst. Als zijn verhaal in de Rodach uitmondt, lijken die uit te komen. Maar als Konrad zich op de Main begeeft, dienen zich de eerste tekenen van tegenslag aan: het vlotten, waar hij zo aan verknocht is, lijkt zijn langste tijd gehad. Reizend op de Rijn, als man van middelbare leeftijd, raakt hij berooid, om daarna uitgeblust en vasthoudend aan oude liefdes koers te zetten naar de Noordzee. Waar hij diep in de nacht aankomt.
Ook het thema en de opbouw van ‘De reis naar de maan’ zijn als een gestaag voortstormende rivier. Konrads lot, dat als de golfslag van het water uit de doeken wordt gedaan in losse scènes afgewisseld met cursief gezette passages die de tussenliggende jaren vertellen, wordt gespiegeld aan dat van Julius, het zoontje van de baas. Hoewel zij dezelfde reis maken en zich – de een anders dan de ander – tot elkaar aangetrokken voelen, kunnen zij nooit tot elkaar komen. Niet echt. Hun lot ligt vast als de bedding van twee rivieren die elkaar nooit kruisen.
De pelikaan kun je op dezelfde manier ontrafelen. De eerste zinnen luiden: “De kleine stad aan de Adriatische kust had ooit deel uitgemaakt van het Ottomaanse en toen van het Habsburgse rijk en behoorde nu tot Joegoslavië. Er was nooit veel veranderd en als postbode Andrej zijn ronde honderd jaar eerder had gemaakt zou het door vrijwel dezelfde stad zijn geweest als nu.” Opnieuw zit het hoofdthema er al helemaal in: de tegenstelling tussen de woelingen van de grote geschiedenis en de onveranderlijkheid van het kleine mensenleven.
Dat komt terug in de kabeltrein die het stadje beneden verbindt met het vervallen monument voor de helden uit de Tweede Wereldoorlog op de heuvel. Deze kabeltrein – de trots van “het muurbloempje van de Europese geschiedenis” – symboliseert de verbinding tussen het alledaagse leven in de onbeduidende plaats, waar nooit iets gebeurt, en de momenten van turbulentie die het leven van een mens overhoopgooien zonder dat hij daar ook maar enige invloed op kan uitoefenen. Waarna de rust terugkeert en er welbeschouwd niets is veranderd.
Het komt eropaan, maakt Driessen duidelijk met een aan Antoine de Saint-Exupéry ontleend motto, hoe je je gedraagt op de momenten dat de geschiedenis je kabbelende levensloop verstoort. Dat maakt of breekt een mens. Hoe gaan Andrej en Josip dus met elkaar en hun afpersingspraktijken om als hun land uit elkaar valt? Kiezen ze egoïstisch voor zichzelf? Of blijken ze pelikanen, dieren die, zo wordt op een gegeven moment uitgelegd in een dialoog, in de christelijke symboliek staan voor zelfopoffering en wederopstanding?
Het ligt er allemaal dik bovenop. Zelfs als je Driessens plots zou willen lezen om alleen het verhaal of de anekdotiek, maakt hij je dat onmogelijk. Daarvoor verplicht hij zijn lezers te nadrukkelijk om te interpreteren. Zie De pelikaan. Door de manier waarop de titel wordt verklaard, kun je niet anders dan je afvragen wat dat over de personages zegt. Soms gaat de auteur ook te ver. In ‘De reis naar de maan’ laat hij Julius piekeren of hij zijn homoseksualiteit aan Konrad zal opbiechten. Zo wordt te duidelijk gemaakt wat iedere lezer heus wel had begrepen.
Zelf heb ik er – op dit soort uitzonderingen na natuurlijk – geen moeite mee. Ik ervaar Driessens richtingaanwijzers niet als dwingend, maar als nuttige hulpmiddelen bij mijn tocht door het verhaal. Ook omdat de tocht dankzij de treffende formuleringen door zo’n fraai landschap voert. Zo beschrijft hij in ‘De reis naar de maan’ bijvoorbeeld de bossen: “Alle takken dropen van motregen en dauw, in dalen en kloven hingen wolken als grauwe wormen, het was doodstil, op dat druppelen en op de plof van een vallende dennenappel na.” Heel mooi.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel 2018/2)
Zie ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten