Hoe een biografie te schrijven over iemand van wie zo weinig bekend is? René van Stipriaan laat zien in De hartenjager, zijn zeer leesbare levensbeschrijving van Bredero hoe het moet. Al gaat hij naar de smaak van Maarten Dessing soms iets te ver in zijn interpretaties.
Heeft Gerbrandt Adriaensz. Bredero op 23 augustus 1618 zelfmoord gepleegd? Het is het ideale nieuwtje om de vierhonderdste sterfdag van de kwikzilveren dichter en toneelschrijver onder de aandacht te brengen. Alle media doken er vorige week op. De organisatoren van de herdenking zullen er in hun nopjes mee zijn geweest. De auteur van Spaanschen Brabander, De klucht van de koeen Geestigh liedt-boecxkenstond even in het middelpunt van de belangstelling. Bij mij roept het echter scepsis op. Wilde biograaf René van Stipriaan koste wat kost met spectaculaire nieuwe inzichten komen om voor zichzelf de moeite van weer een boek over dit mysterieuze leven te kunnen rechtvaardigen?
Dat voorbehoud was niet terecht. De hartenjageris een voorbeeldige biografie, waarin Van Stipriaan de snippertjes harde informatie die over Bredero bekend zijn, zorgvuldig weegt en in een brede cultuurhistorische context plaats. Iedere conclusie die hij trekt, voorziet hij van een stevige verantwoording. En dan nog weigert hij zijn meest verstrekkende veronderstelling zwart op wit uit te spreken. Hij maakt aannemelijk dat zelfmoord de meest waarschijnlijke doodsoorzaak van de getormenteerde dichter is, die werd geplaagd door liefdesverdriet en sombere maatschappelijke vooruitzichten. Maar hij schrijft niet dát hij het heeft gedaan. Hij concludeert alleen dat het niet uit te sluiten is.
Toch valt er wel iets af te dingen op de bewijslast van Van Stipriaan. Hij zoekt het midden tussen de romantische traditie van weleer en de strikt tekstgerichte benadering van de afgelopen decennia. Sinds Bredero vanaf het midden van de negentiende eeuw opnieuw de erkenning krijgt als een van ‘de grote vijf van de Gouden Eeuw’ (naast Hooft, Vondel, Cats en Huygens), is hij zonder veel bewijs door neerlandici en romanciers neergezet als drank- en vrouwzieke losbol die zich het beste thuis voelde tussen gewone Amsterdammers. Nadat nieuwe documenten in 1968 aantoonden hoezeer dat beeld was gestoeld op fictie, schrijft Van Stipriaan, durfde niemand zich nog aan Bredero’s biografie te wagen.
Tot hijzelf aan de beurt was. Hij probeert wel iets over het karakter en de levenswandel van Bredero te zeggen, maar dan zonder zich te verliezen in hineininterpretieren. Een heel enkele keer vergaloppeert hij zich. Op pagina 91 laat hij bijvoorbeeld achteloos het bijzinnetje ‘fijngevoelig als hij was’ vallen. Hoezo? Maar doorgaans houdt hij zich strikt aan de harde feiten en – dat bovenal – de circa 30.000 versregels die Bredero in amper tien jaar schreef. Het zijn de gedichten en toneelstukken zelf op basis waarvan Van Stipriaan de conclusie trekt dat hij zeer leergierig was, waar hij stond in het conflict tussen remonstranten en contraremonstranten en dat hij heftige, sombere emoties kende.
Daarmee toont Van Stipriaan zich, net als eerdere biografen, een typische exegeet van zijn eigen tijd. Tegenwoordig doet de waarheid opgeld dat een schrijver zijn persoonlijkheid verraadt in zijn tekst. Zie een studie als Het figuur in het tapijtvan Daniël Rovers. Of denk aan een wijsheid die aankomende schrijvers wordt voorgehouden: schrijf over wat je kent. Dan is het logisch om te veronderstellen dat Bredero alleen zó over liefdesverdriet of doodsverlangen kon dichten omdat hij die zelf werd verscheurd door die gevoelens.
Dat durf ik, hoewel geen kenner van de vroegmoderne literatuur, te betwijfelen. Was Bredero niet gewoon een zo virtuoos dichter dat hij, met een vage verliefdheid in zijn achterhoofd, de fraaiste regels over de liefde uit zijn mouw schudde? Hij hoefde immers niet te voldoen aan de huidige hoofdeis aan een dichter: het vinden van je eigen, originele stem.
Dan zijn mij de interpretaties liever die, laat ik zeggen, niet uitsluitend van de tekst zelf afhangen. Erg interessant is bijvoorbeeld Van Stipriaans analyse van het onvoltooid gebleven stuk Angenietdat een paar jaar na Bredero’s dood door zijn collega Jan Jansz. Starter werd afgemaakt. Hij maakt aannemelijk dat de ingrepen van de laatste de hoofdpersoon nog meer tot een alter ego van Bredero maakte dan die toch al voor ogen stond. En ook dat Starter op ingenieuze wijze indirect duidelijk maakte dat de dichter er zelf voor koos uit het leven te stappen. Over zelfmoord mocht niet hardop worden gesproken, maar een kleine kring van ingewijden begreep de toespelingen precies.
Gelukkig vormen dit soort uiteenzettingen de meerderheid in De hartenjager, die ook om een andere redenen voorlopig het definitieve boek over Bredero is. Van Stipriaan gaat bijvoorbeeld uitgebreid in op Bredero’s Nachleben. Hij laat het grillige patroon van de waardering voor diens lang voor boertig versleten werk zien én geeft daar heldere verklaringen voor. Zo legde Bredero, die bewust grillige stukken schreef om zijn levensmotto ‘het kan verkeren’ te illustreren, het af tegen het classicistische toneel dat eenheid van tijd en plaats voorschrijft. En hij koos, net als tijdgenoten, voor een nieuw, ‘puur’ Nederlands waardoor tal van neologismen snel verouderden. Ook dat zijn interessante inzichten.
Maar het belangrijkste is de aandacht voor het werk zelf. Juist omdat Van Stipriaan de gedichten en toneelstukken een centrale plek in zijn betoog geeft, daardoor ruimhartig citeert en doorwrochte duidingen biedt, krijg je volop de gelegenheid om te proeven van regels als uit het iconische ‘Oogen vol majesteijt’: ‘Oogen vol majesteijt / vol grootste heerlijckheeden / hoe comt dat ghij nu scheijt / van u eerwaerdicheijt / en soete aerdigheijt / laes wat lichtvaerdicheijt / aanneemt gij sonder reeden’. Dat roept grote lust op om dat werk te gaan ontdekken of herlezen. Het lijkt me dat zo’n prikkel de organisatoren van de Bredero-herdenking nog veel liever is dan het nieuwsfeit.
(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 30 aug)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten