Remco Campert werkte volledig mee aan zijn eigen biografie en Een knipperend ogenblik van Mirjam van Hengel is het geslaagde resultaat. Toch leer je de geliefde dichter niet echt kennen. Daarvoor houdt hij zichzelf te graag op de vlakte. Maar de biograaf had zijn karakter best meer mogen duiden.
Mirjam van Hengel schreef een van de mooiste literaire biografieën van de afgelopen jaren. In Hoe mooi alles uit 2014 vertelde zij het verhaal van de liefde van dichter Leo Vroman en zijn vrouw Tineke. Hoe ze elkaar leerden kennen als student, hoe ze tijdens de oorlog langdurig van elkaar gescheiden waren, maar hoe de liefde iedere ontbering overwon. Hoe mooi alles had het allemaal: een helder plot, uitputtende research en een geweldige stijl. Het was een terechte hit, die een veel groter publiek bereikte dan je op grond van Vromans populariteit mocht verwachten.
Dus dat Van Hengel zich zou buigen over het leven van Remco Campert verheugde me. Opnieuw kon ze een haast plotgedreven verhaal vertellen van iemand met een dramatische kerngebeurtenis – Campert is immers de zoon van dichter Jan Campert die met 'De achttien doden' hét verzetsgedicht van de Tweede Wereldoorlog schreef en in 1943 in Neuengamme werd vermoord. Opnieuw had ze een hoofdpersoon die bereid was al voor zijn overlijden zijn volledige medewerking te geven. Herhaaldelijk beschrijft ze dat ze vrijelijk door de spullen in zijn werkkamer mag snuffelen. En waarom zou ze niet even mooie zinnen schrijven?
Helaas is Een knipperend ogenblik geen Hoe mooi alles 2. De biografie van Remco Campert is, wel, te veel een traditionele biografie. Van Hengel zoomt niet in op dat ene verhaal dat een heel leven heeft getekend, met weglating van bijvoorbeeld een overzicht van de receptie van Het leven is vurrukkulluk, Camperts activiteiten voor Poetry International of het waarom van de immense populariteit die hem ten deel is gevallen. Nee, ze behandelt alles wat op een of andere manier belangrijk genoeg is om te melden.
Het zou onterecht zijn de biografe hierom te bekritiseren. Het zegt meer over mijn verwachtingen en hoop dan over het boek dat ze daadwerkelijk heeft geschreven. En als biografie die in betrekkelijk kort bestek van zo'n 550 bladzijdes een leven van inmiddels bijna negentig jaar wil samenvatten, is ze buitengewoon goed geslaagd. De informatie is goed gedoseerd, vol treffende citaten uit gepubliceerd werk en persoonlijke documenten. Ze switcht soepel van Camperts privéleven naar zijn carrière als auteur. En ja, ze formuleert geregeld mooi.
Lees alleen al de allereerste alinea van het boek, waarmee ze met een paar simpele beelden een hele wereld oproept:
'Er staat een jongen bij de bushalte. Zomerdag, de Duinlaan trilt in het zonlicht, in de tuinen aan de overkant groepen de lage huizen bijeen als dikke lome dieren in de schaduw. Gedempt geschreeuw van hinkelende buurtkinderen, de school om de hoek is gesloten, het is vakantie. Het slaan van een deur, de stemmen van mensen in de verte en daaronder, trouw en zachtjes, het ruisen van de branding.'
Van Hengel neemt de lezer daarna bij de hand langs de toppen en dalen van Camperts leven, die je door zijn openhartigheid in talloze interviews en vele autobiografische teksten eigenlijk al goed kent. Zijn verwaarloosde jeugdjaren te midden van een bohémienmilieu van acteurs (zoals zijn moeder Joekie Broedelet) en schrijvers (zoals J.C. Bloem), de idyllische oorlogsjaren op de Veluwe, zijn eerste pogingen tot literatuur, het morsige leven (vier huwelijken, altijd geldzorgen) en de almaar groeiende liefde van het publiek voor de éminence grise die hij geworden is.
Het sleutelmoment was de kennismaking met de Vijftigers. Er gebeurde zoveel opwindends in het Amsterdam van vlak na de oorlog dat hij samen met Rudy Kousbroek een eigen blaadje oprichtte. Gewoon omdat het ook zo leuk was geweest om samen de schoolkrant te maken. Braak bleek te werken als een visitekaartje naar de dichters die net een paar jaar ouder waren, met wie het wonderwel uitstekend klikte. Het was 'een jongensdroom die groter uitpakte dan gehoopt', schrijft Van Hengel mooi.
Campert was maximaal behulpzaam bij het maken van Een knipperend ogenblik. Hij praatte twee jaar lang elke vrijdag een tot anderhalf uur met zijn biografe. Alles mocht ze vragen, ook de dingen die hem hevig emotioneerden. Hij liet haar vrijelijk snuffelen door zijn spullen. Ook Deborah – ondanks een grote tussenpoos van 14 jaar al sinds 1966 zijn levenspartner – werkte volledig mee. Nadat Van Hengel haar vertrouwen had gewonnen, kreeg ze een grote koffer vol brieven, ansichtkaarten en kattenbelletjes overhandigd.
En toch leer je hem niet kennen. Niet echt. Waar ligt dat aan? In de eerste plaats aan Campert zelf. Hij mag dan openhartig zijn, hij vergeet ook erg veel – soms bewust, suggereert Van Hengel – en hij weigert stelselmatig zijn eigen gedragingen te analyseren. De dingen liepen zoals ze liepen, vraag hem niet waarom. Maar je krijgt ook het gevoel dat Van Hengel uit piëteit met de schrijver, die immers nog leeft, daarin is meegegaan. Ze geeft de feiten, onverbloemd als het moet, maar duidt veel minder dan je van een biograaf – óók een psycholoog – verwacht.
Neem Camperts beroemdste relatie: die met de kunstzinnige duizendpoot Fritzi Harmsen ten Beek, met wie hij begin jaren vijftig in buitenhuis Jagtlust woonde. Vreselijk verliefd was hij en bleef hij, en toch liep het binnen een paar jaar uit op een totale mislukking. De zo zachtmoedige Campert kon erg boos op haar worden, een keer sloeg hij haar zelfs. 'Remco was indroevig toen hij Fritzi verlaten had', schrijft van Hengel dan. Dat is het alles. De lezer blijft achter met de vraag: waarom werkte het niet?
Het is een omissie die ik betreur. Maar wellicht is dat gevoel eigen aan het genre van de biografie. Al wordt het leven nog zo naakt getoond, er blijft altijd een zweem van mysterie om hangen.
(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 11 sep)
Zie ook:
1 opmerking:
Het wemelt in dit boek van zinnen en woordcombinaties die niet/nauwelijks te volgen zijn en het leesproces niet bevorderen. Van Hengel heeft het allemaal veel te mooi willen doen, waardoor ze zelf veel teveel op de voorgrond treedt. Het portret begint redelijk sterk, maar zodra de Vijftigers in beeld komen, wordt het buitengewoon langdradig. Van Hengel heeft veel teveel overhoop gehaald en meer op afstand moeten blijven.
Een reactie posten