donderdag 30 mei 2019

Recensie: Arie Storm, 'Het horrortheater van de Nederlandse literatuur' (Athenaeum)

Je kijkt ervan op als Arie Storm in zijn nieuwe essayboek ook auteurs prijst. In zijn frontale aanval op alle bedreigingen van literatuur als serieuze kunst die Het horrortheater van de Nederlandse literatuur is, spaart hij niemand. Al is hij niet altijd overtuigend, Storm – ook een geestig auteur – zet je wel aan het nadenken.

In Het horrortheater van de Nederlandse literatuur heeft Arie Storm de kronieken verzameld die hij sinds mei vorig jaar schreef voor Propria Cures. Het boek ontbeert een verantwoording, helemaal zeker weet ik het daarom niet. En hij heeft zijn wekelijkse bijdragen van ongeveer 900 woorden achter elkaar geplakt zodat de afzonderlijke columns niet meer als zodanig herkenbaar zijn. Storm heeft er een schijnbaar doorlopend essay van gemaakt waarin hij, losjes hink-stap-springend over de letterkundige actualiteit van de afgelopen maanden, met een grote greep het hele literaire leven anno 2019 affakkelt.

Het studentenblad is in ieder geval het ideale podium voor de vijftiger Storm. Propria Cures heeft de reputatie om alles en iedereen zonder aanzien des persoons op de hak te nemen, bij voorkeur door tegelijk op een paar gevoelige tenen te trappen. En Storm geldt sinds zijn debuut als recensent voor Het Parool in 2001 als een enfant terrible van de literatuur. Het mag dan ook geen verrassing heten dat hij in de proloog bekent zich bevrijd te hebben gevoeld bij het schrijven van deze stukken. 'Ik had altijd al veel lak aan alles en iedereen tijdens het schrijven (...), maar toen ik [dit] schreef viel helemáál alles van me af.'

Dus nee, Het horrortheater van de Nederlandse literatuur is geen doordacht, kalm redenerend, zorgvuldig opgebouwd betoog. Het is een verzameling schimpscheuten die Storm van achter zijn computer met merkbaar plezier afvuurt op zijn favoriete vijanden: leesbevorderaars als de CPNB en Stichting Lezen, auteurs als Ilja Leonard Pfeijffer en Tommy Wieringa (alias 'de langharige en de kale schrijver met de grote mond'), en andere zeikerds als boekverkopers en vertalers die hun werk nooit goed doen. Je kijkt echt verbaasd op als Storm opeens de loftrompet afsteekt over een ouder boek van K. Schippers. Was hij die dag ziek?

Ondanks de springerige structuur van het essay heeft het wel degelijk een centrale gedachte. Storm hamert er herhaaldelijk op: de literatuur die er werkelijk toe doet, is verdwenen achter het gepoch, geschreeuw en gepromoot van iedereen die weliswaar zegt de letteren te zijn toegedaan, maar dat is om de verkeerde redenen. De literaire wereld is een horrortheater geworden 'waar blufferige mannen en vrouwen de macht hebben gegrepen'. Een wereld waarin niet langer de beste boeken aandacht krijgen van lezers, maar de boeken van de schrijvers die het beste de media weten te bespelen.

Daarom heeft hij ook zo'n hekel aan types als Tommy Wieringa. Hij is volgens Storm te narcistisch en te ijdel om een goede schrijver te kunnen zijn. Typerend is de beschrijving van Wieringa's toespraak bij de begrafenis van de dichter Menno Wigman. Die ging alleen maar over hoe híj het nieuws van diens dood hoorde en welke relatie híj met de betreurde dichter had. En dat alles gebracht als een professioneel acteur. 'Blijkbaar waren er ook talentenjagers van de CPNB bij (...) geweest, want een ruime maand later mocht Tommy deze show nog eens opvoeren, maar dan bij het Boekenbal.'

Het probleem is alleen: Storm maakt nooit hard dat Wieringa daarom geen echte literatuur schrijft. Hij somt in de loop van het boek de kenmerken op van fictie die hij waardeert. Teksten met 'energie, levendigheid en beweging'. Romans waarin de auteur 'tegelijk iets opbouwt en afbreekt'. Boeken die 'de chaos' laten zien, 'dat wat anders wordt verzwegen, het ongemakkelijke, het schurende, het malende brein, instincten'. Enzovoorts. Maar waarom voldoet Wieringa's werk daar niet aan? Dát schrijft hij niet. Het betoog lijkt daarom weinig meer dan een persoonlijke afrekening van een kleinzielige auteur die zich tekortgedaan voelt.

Zo rammelt er meer aan Storms tirades. Hij permitteert zichzelf in zijn opwinding bijvoorbeeld te veel tegenstrijdigheden. Eerst beweert hij zijn jeugdliefde Maarten 't Hart tegen de klippen op te blijven prijzen. Vervolgens roept hij dat iedere winnaar van de J.M. Biesheuvelprijs voor de beste verhalenbundel slechter was dan vorige – de prijs die 't Hart won in 2017. Eerst bestempelt hij Ali Smith tot een van zijn favoriete auteurs allertijden. Vervolgens klaagt hij dat er maar één goed boek op de longlist van de Europese Literatuurprijs staat. En dat blijkt dan niet Smiths Winterte zijn.

En toch. De kritiek die je op Het horrortheater van de Nederlandse literatuur kan hebben, neemt niet weg dat het lezen ervan je een paar heerlijke uren bezorgt. Want geestig is Storm wel. Ik barstte regelmatig in lachen uit. Het meest bij zijn stuk over de pr-medewerker van de CPNB (die ik – even terzijde – persoonlijk ken als een aardige, toeschietelijke jongen). Volgens Storm bestaat deze Job Jan Altena helemaal niet. 'Dat een machine [diens berichten op sociale media plaatst] kun je alleen al afleiden aan het feit dat in elke tweet die "Job Jan Altena" de wereld in stuurt minstens één taalfout zit.'

Storm voorkomt bovendien slim het verwijt van jaloezie door geen moreel superieure positie in te nemen. Hij geeft met zo veel woorden toe dat hij zelf ook niet zuiver is en wint daarom toch je sympathie. Ik noemde al Maarten 't Hart, die van hem wel een slordig stilist en ordinaire verteller mag zijn. Storm heeft hem evengoed vijf sterren gegeven voor zijn roman Verlovingstijd. Maar ook alle boeken die zijn vrouw – Josje Kraamer van Querido – redigeerde, gaf hij consequent de hoogste lof. Zoals zijn criticasters altijd al hadden vermoed, of hij deze bekentenis nu ironisch bedoelt of niet.

En ondertussen zet hij je ongemerkt aan tot nadenken. Storm verzet zich tegen de redenering dat literatuur lezen goed voor je is, omdat het je vermogen tot empathie vergroot of je kansen op werk vergroot – een redenering die je inderdaad steeds vaker tegenkomt. Hij denkt dat iemand alleen leest omdat een persoon daarmee zijn leven kan leiden op een manier die hij het prettigst vindt. Hij protesteert daarom ook tegen de wijze waarop de CPNB door de knieën gaat om mensen maar literatuur door de strot te drukken. Wat is de waarde nog van lezen als het niet meer uitmaakt wát je leest?

Inderdaad, dacht ik toen. Literatuur is een serieuze kunst, die het verdient om verdedigd te worden tegen alles wat daar afbreuk aan doet. Storm heeft met Het horrortheater van de Nederlandse literatuur daartoe een hartstochtelijke poging gedaan. Dat alleen al valt zeer te prijzen.
(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 23 mei)

Geen opmerkingen: