Tot de publicatie van het advies van de Raad voor Cultuur was dit artikel voor Septentrion, dat een dezer dagen in een Franstalige vertaling verschijnt, actueel. Septentrion is de Franstalige uitgave van Ons Erfdeel over de Nederlands-Vlaamse cultuur voor een Frans en Waals publiek. Wie het stuk in het Frans wil lezen: mail mij.
Het had niet veel gescheeld of Museum Meermanno in Den Haag had na dit jaar zijn deuren voor het publiek moeten sluiten. Een handschrift van een Latijnse Bijbel uit de 6e eeuw, een Rijmbijbel van Jacob van Maerlandt, een gedrukte aflaatbrief uit 1454, Een bloemhof van allerley lieflijkheyd van Adriaan Koerbagh en het complete fonds van de Kelmscott Press, de eerste private press ter wereld – alleen wetenschappers zouden nog een blik mogen werpen op alle hoogtepunten uit de collectie van het oudste nog bestaande boekmuseum ter wereld.
De reden van de dreigende sluiting is de ongebreidelde bezuinigingsdrift van staatssecretaris van cultuur Halbe Zijlstra. Zijn voorganger had al bedongen dat musea minimaal 17,5 procent van hun budget zelf moesten gaan verdienen om voor subsidie in aanmerking te komen. Het ijkjaar was 2012. Zijlstra wilde het proces van verzakelijking versnellen en besloot medio vorig jaar dat 2010 en 2011 de ijkjaren waren. Onbehoorlijk bestuur of niet, Museum Meermanno had nog maar zes maanden om 385.000 euro extra te verdienen. Alleen dan zou het aan de norm voldoen.
Dankzij een rits aan initiatieven van directeur Maartje de Haan lukte dat zowaar. Het museum zette flink in op een groter publieksbereik waardoor het aantal bezoekers steeg van 13.500 in 2010 naar 19.409 in 2011. Ook deed het meer zijn best om zalen te verhuren. Zelfs de werkkamer van De Haan bleek opeens te huur. Ze heeft nu een verhuisdoos op haar kamer staan, zodat ze haar bureau snel leeg kan halen. Daarnaast vond het museum een sponsor in Centraal Boekhuis, konden particulieren en bedrijven een boek adopteren en was er een benefietveiling.
In totaal haalde Meermanno 409.000 euro eigen inkomsten in 2011. Ruim voldoende om een subsidieaanvraag te mogen doen voor de periode 2013-2016.
Op 7 oktober 1852 ging het museum na een reeks verbouwingen voor het eerst open. De schaarse bezoekers die een introductie hadden gekregen van de bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek konden een blik werpen op de immense collectie van Willem Hendrik Jacob baron van Westreenen van Tiellandt, die vier jaar eerder op 65-jarige leeftijd was overleden. In een halve eeuw had hij in zijn huis aan de Prinsessegracht meer dan twintigduizend handschriften en gedrukte boeken verzameld. En veel oudheden, munten, antieke Egyptische voorwerpen en kunstwerken.
Tijdens zijn leven liet Van Westreenen de collectie, waarover hij wel wilde publiceren maar dat zelden deed, nooit aan vreemde ogen zien. Het idee alleen al deed hem gruwen: de vieze handen en onfrisse adem van bezoekers. Het verhaal gaat dat de bibliothecaris van de nabijgelegen Koninklijke Bibliotheek na lang aanhouden een uitnodiging had gekregen om het boekenbezit van de baron te bekijken, maar dat hij die noodgedwongen afsloeg toen hij de voorwaarden hoorde. Zo zou hij een gloednieuwe kamerjas en schoenen over zijn kleding moeten dragen.
Dezelfde gehechtheid van Van Westreenen, die al als jonge tiener de wens uitsprak een boekenwurm te worden, ligt echter ook aan de basis van een uniek museum. Omdat hij zijn collectie niet uiteen wilde zien vallen, bepaalde hij per testament dat zijn collectie moest worden opengesteld voor publiek, maar vooral: dat er niets aan mocht worden veranderd. Daarom herbergt het museum op de eerste verdieping een typisch negentiende eeuwse boekzaal. Het is een schitterende ruimte met mahoniehouten boekenkasten, antieke bustes en een stokoude kachel.
Hier zijn nog altijd de hoogtepunten uit de collectie van de baron permanent in vitrines te bewonderen. Naast bovengenoemde boeken behoren daartoe een Atlas van Bleau, het Getijdenboek van Catharina van Kleef en een deel van de gedrukte Historia scholastica van de Middeleeuwse geleerde Petrus Comestor uit 1473. En waarschijnlijk het waardevolste topstuk: een psalmboek voor het klooster van Ettenheimmünster uit 1457. Het is het eerste boek ter wereld waarvan het colofon de naam van de drukker (Johann Fust en Peter Schoeffer) en het jaar van uitgave vermeldt.
Lang was het testament van baron Van Westreenen een knellend korset. ‘Niets aan de collectie veranderen’ betekende ook: niets eraan toevoegen. Pas na nieuwe wetgeving kon de directie – in 1935 – bepalingen van het legaat aanpassen. Vanaf dat moment breidde museum Meermanno geleidelijk zijn doelstelling uit: behalve het beheren van de bestaande collectie, ging het museum zich specialiseren in de geschiedenis van het boek na 1850. De nadruk ligt daarbij op het boek als toegepaste kunst. Dus op: typografie, banden, wijze van productie en illustratie.
Voornamelijk dankzij nieuwe giften bezit het museum tegenwoordig uitgaven van alle belangrijke private presses uit Nederland, Duitsland en Engeland, nagenoeg complete fondsen van moderne margedrukkers als de Regulierenpers en Sub Signo Libelli en de archieven van beroemde vormgevers en typografen als Helmut Salden en Jan van Krimpen. Ook bezit het museum een van de grootste ex-libriscollecties ter wereld, bijeengebracht door het echtpaar Johan en Hillegonda Jansen, en koopt het moderne kunstwerken als het papieren labyrint van Margit Rijnaard.
Ironisch genoeg zorgt de huidige dwang om te verzakelijking voor een verdere vernieuwing van het museum. Met steun van sponsor Centraal Boekhuis opende Meermanno in januari van dit jaar de nieuwe permanente tentoonstelling ‘van lood tot led’, waarin de ontwikkeling wordt getoond van het boek als loodzetsel tot aan e-boek. Ook voert het museum vergaande gesprekken met het Nederlands Instituut voor het Beeldverhaal en de Boek Illustratie (NIBBI) om in de toekomst een vaste expositie te openen over de geschiedenis van de Nederlandse strip.
Zo wil Meermanno zich nog nadrukkelijker presenteren als hét museum van het boek in Nederland, dat jaarlijks tenminste 30.000 bezoekers kan trekken. Het is te hopen dat de staatssecretaris van cultuur die ambitie erkent en Meermanno later dit jaar de gevraagde subsidie toekomt om deze ook waar te maken. Dan kan het museum nog minstens honderdzestig jaar dienen als hét openbaar toegankelijke trefpunt van de Nederlandse bibliofiel.
Zie ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten