Le Condottière is niet het eerste manuscript dat Georges Perec schreef, maar wel het eerste dat bijna werd geaccepteerd door een uitgever – en uiteindelijk toch niet. Tenminste, niet in 1960, toen hij het net af had. Ruim vijftig jaar later ligt het nu wel in boekvorm in de winkel. Het werd geweigerd met de woorden dat het onderwerp zeker interessant was, maar met een te grote woordenbrij en onbeholpenheid werd gepresenteerd. Perec was boos en vroeg zich af of hij het manuscript na tien jaar weer eens onderhanden zou nemen, of het moest bewaren zodat het misschien ooit nog, na zijn dood, uitgegeven zou worden.
Had de uitgever van toen gelijk? Het verhaal is in principe eenvoudig: Gaspard Winckler, een meestervervalser, die per toeval het vak is ingerold, krijgt de ultieme opdracht een authentieke Antonello da Messina op het doek te zetten. Vijftien maanden sluit hij zichzelf op, maar het lukt hem niet. Uit frustratie vermoordt hij zijn opdrachtgever. Hoewel, als hem voor de zoveelste keer gevraagd wordt waarom hij de beste man om het leven heeft gebracht, geeft hij geen reden en is hij tamelijk onverschillig
‘- Je ne sais pas. […] On commet un acte… On ne sait… on ne peut pas savoir…on ne veut pas savoir... Mais au bout d’un certain temps il est derrière vous...on sait qu’on l’a commis...et puis..
- Et puis quoi ?
- Et puis rien.’
De vergelijking met L’etranger van Camus kan hier gemaakt worden en is ook gemaakt in andere recensies, maar die onverschilligheid wordt afgewisseld met zekerheid dat Gaspard Winckler een einde aan zijn situatie wil maken. Zestien jaar lang voelt hij zich gevangen gehouden door zijn opdrachtgever. Omdat hij vervalste, is hij onzichtbaar, zijn bestaan wordt verborgen achter de schilders die hij namaakte.
‘Il [de opdrachtgever – avm] me faisait vivre mais je n’existait pas. J’étais prisionnier de moi-même, mais il était trop geôlier. Il est mort et j’ai gagné... Pendant seize ans , ma vie était un songe. Un mauvais rêve. Un drôle de cauchemar. Dans l’histoire entière, j’ai cherché mon visage et je l’ai trouvé.’
En juist het intuïtieve en onverschillige aan de ene kant en de wens om een einde te maken aan zijn huidige levenswijze aan de andere, maken van Gaspard Winckler een boeiende hoofdpersoon. Een eigen identiteit, weten wie je bent, is belangrijker dan een comfortabele leven in de schaduw van grote meesters die je slechts mag kopiëren. Maar laat hij zich gevangen houden, of kan hij er werkelijk alleen door een moord aan ontkomen?
In het boek worden de moord en de gevolgen ervan tweemaal beschreven. In de eerste deel zigzagt het heen en weer tussen een vertelling (in de ik-vorm en de hij-vorm) en de hoofdpersoon die zichzelf aanspreekt (in de jij-vorm). In het tweede deel gaat het om een vraaggesprek waarbij Gaspard Winckler antwoord moet geven op vragen als waarom ben je vervalser geworden, waarom heb je hem vermoord. En op ieder antwoord van Winckler volgt weer een waarom van de ander.
Misschien iets te vaak, waardoor er vaak argumentatie wordt herhaald die bovendien al bekend is uit het eerste deel van het boek. Dit zou de uitgever die het manuscript afwees bedoeld kunnen hebben met een woordenbrij (‘bavardage’). Maar mij stond het als lezer niet in de weg. Het was eerder een ultieme poging door te dringen tot de kern van de zaak, de oorzaak te vinden van de aanzet tot de daad, en door te dringen tot hoofdpersoon.
Het is een spannend verhaal, waarbij zowel de vraag centraal staat waarom men doet wat men doet of is wat men is geworden, als ook de frustratie uitvergroot wordt die volgt op het mislukken van de wil om een topprestatie te leveren, in geval van Gaspard Winckler het evenaren van de Italiaanse meester Antonello da Messina.
Claude Burgelin, destijds een goede bekende van Perec, schrijft in het voorwoord dat hij toen hij in 1960 het manuscript las, er niet veel van begreep. Nu ruim vijftig jaar later en bekend met het hele oeuvre van Perec, kan hij het veel beter plaatsen.
‘Maintenant qu’on connait toute l’oeuvre de Georges Perec, l’arbre et ses branches, voir désenfouies les racines, entrevoir où elles plongent, comment elles s’enchevêtrent, cela devient très excitant. On a là un matériau narratif à la fois brut et sophistique, opaque et illuminant.’
Voor Perec-fans een mooie aanvulling op het bestaande oeuvre, maar ook voor de niet Perec-kenner een interessant verhaal, zonder of met kennis van de context die in het voorwoord geschetst wordt.
Zou het weer geweigerd worden, als een onbekende Perec dit boek instuurde anno nu? Gezien de grote ongein waar tegenwoordig een kaft omheen wordt geplakt en die in de boekwinkels komt te liggen, zal een uitgever in vergelijking daarmee hopelijk eerder de verborgen kwaliteit van een groot schrijver in het manuscript hebben gezien.
De aanhouder wint, lijkt ook te gelden voor Perec, zoals in privédomein-deel Ik ben geboren is terug te lezen:
‘Aanvankelijk lijkt alles eenvoudig: ik wilde schrijven en ik heb geschreven. Omdat ik bleef schrijven ben ik schrijver geworden, eerst alleen voor mezelf, een lange tijd, tegenwoordig ook voor de anderen.’
En zijn hoop dat het dus later ooit nog op de markt zou komen, is gelukkig ook uitgekomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten