zondag 9 september 2012

Des romans français: Stéphane Audeguy, 'Wij, de anderen'


Het meest intrigerend van Wij, de anderen (Nous autres, in de vertaling van Tatjana Daan) is misschien wel het perspectief. Als in het koor van een Grieks drama laat Stéphane Audeguy de tachtig miljard zielen aan het woord die sinds het begin van de mensheid over de aarde dolen. Zij zijn uiteindelijk de hoofdpersoon: zielen met een bittere nasmaak aan hun bestaan op aarde. Ze vertellen het verhaal van Pierre en zijn vader Michel, leveren commentaar, ironiseren de gebeurtenissen en houden tegelijk het verleden van Kenia levend: 'Wij, op deze zwarte weg van de Masai Mara, en in de roes van de vermoeidheid een stilstaande jeep.'
Na de proloog waarin de geesten aan het woord zijn, begint het verhaal van Pierre, een fotograaf uit Parijs die in Afrika is om zijn vader in het mortuarium te identificeren. Het doet denken aan L’étranger van Camus, waarin de zoon onaangedaan is wanneer hij het bericht krijgt dat zijn moeder is overleden. Pierre is even emotieloos:

Het lukt hem niet geëmotioneerd te zijn. Hij probeert eerbiedig gevoelens van kinderlijke genegenheid te ervaren, maar zonder succes.

Die onverschilligheid brokkelt langzaam af wanneer hij het Afrika van zijn vader leert kennen. Stukje bij beetje wordt duidelijk dat zijn vader een leven leidde dat tegenovergesteld was aan dat van Pierre en de ontelbare anderen in het welvarende deel van de wereld:

Hij heeft liefgehad, geleden, dingen gekocht, hij heeft met een vrouw samengewoond, hij is met roken gestopt, op vakantie gegaan, weer aan de sigaret geraakt, hij heeft met een andere vrouw samengewoond, hij is dikker geworden, hij is bijna getrouwd.

Met deze afstandelijke droge stijl, waarmee Audeguy dan weer een glimlach tevoorschijn tovert op het gezicht van de lezer en hem daarna weer de ernst van de situatie schetst, wordt het verhaal verteld van Pierre en zijn vader Michel, van Kenia, van de armoede en van Afrikanen die naamloos de geschiedenis in zullen gaan.
Michel vertrok al jong naar Nairobi en werd in een van de armste wijken brievenschrijver voor de ongeletterde bevolking. Aanklachten, verweerschriften, kattebelletjes naar familieleden. Hij trok zich de armoede en het onrecht aan die de minderbedeelden in een wurggreep hielden. Hij cijferde zichzelf weg, ook toen hij een Française zwanger maakte en haar wens accepteerde dat zij het kind zelf zou opvoeden, zonder vader. Dat kind is Pierre.
Het zijn de geesten van de koelies die de Britten haalden uit India om rond 1900 de spoorlijn richting Oeganda aan te leggen, maar ook van de Afrikanen die werden afgebeuld en van wie niemand bijhield wie ze waren, waar ze vandaan kwamen en met hoeveel ze waren. Deze dolende stemmen volgen Pierre die met het lichaam van zijn vader in een koelauto rondrijdt om hem naar zijn eindstation te brengen en hem de traditionele laatste eer te bewijzen. Ze zijn overal bij, weten wat er te gebeuren staat, maar tikken ook de in Kenia gravende archeologen op de vingers. Is met die opgravingen werkelijk de geschiedenis te reconstrueren?

Wat ons betreft, als wij de geest kregen zouden wij het lang kunnen hebben over de culturen die geen sporen hebben achtergelaten, die zijn ontstaan en gegroeid in de schaduw van bossen, over de culturen waarvan het gereedschap alleen van hout was gemaakt, die waarvan het vaatwerk uit aan elkaar genaaide bladeren bestond, die waarvan de resten op zure grond terecht zijn gekomen, de culturen die de mensen, voor altijd onwetend van de mysteries van de tijd, nooit zullen vinden.

De onverschilligheid van Pierre tegenover zijn vader blijft, het lijkt hem weinig te doen dat hij met het dode lichaam van de man op pad is, maar het Afrika van zijn vader is hem onder de huid gekropen. Omdat Pierre een halfbroer blijkt te hebben voor wie hij zich verantwoordelijk voelt, omdat hij verliefd is geworden op een Keniaanse, maar ook omdat hij nu eens zelf doorkrijgt wat leven inhoudt.
En de geesten? Zij hebben het eerste woord en het laatste, en dat zullen ze blijven houden. ‘… en de wind, hoe hij ook raast, zal ons niet het zwijgen opleggen.’

(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl)

Geen opmerkingen: