maandag 11 februari 2013

De foute minister in de literatuur is een cliché (BOEK)


Ministers en staatssecretarissen horen thuis in het rijtje moordenaars, oplichters en fraudeurs. De machtsdragers worden in de literatuur vrijwel uitsluitend negatief beschreven. Hun karakter is slecht en machtig zijn ze hooguit in hun verbeelding. Gelukkig zijn er ook romans die met dat geijkte beeld spelen.

Siem Sigerius is een geweldenaar. De hoofdpersoon van Peter Buwalda’s bestseller Bonita Avenue (2010) had een gouden medaille gewonnen in het judo op de Olympische Spelen van München als hij niet geblesseerd was geraakt. Hij is een wiskundig genie, de enige Nederlander die de Fields Medal – de Nobelprijs van de wiskunde – heeft gewonnen. En als mediagenieke rector van de Tubantia University wordt hij op handen gedragen door medewerkers en studenten.
Waarom wordt zo iemand in godsnaam minister van onderwijs? Het zijn de jaren van Paars-II. D66, Sigerius’ partij, zoekt een potentiële opvolger voor Hildo Kruidenier. Premier Wim Kok zag hem al niet zitten en nu blijkt het ook nog een brokkenpiloot eerste klas te zijn, die zijn eigen partij omlaag sleurt in de peilingen. Partijleider Thom de Graaff polst Sigerius of hij beschikbaar is. Dat is hij. En als de nood aan de man komt, stapt hij zonder aarzeling in het kabinet.
Buwalda presenteert Sigerius’ carrièreswitch als een stap vooruit. Maar als lezer ervaar je dat helemaal niet zo. Een minister – dan denk je toch al snel aan visieloze ledenpoppen die een beloning krijgen voor jarenlange loyaliteit aan de partijleider. Aan opportunistische ijdeltuiten met als voornaamste talenten vlot babbelen in talkshows en het schoonvegen van het eigen straatje. Of aan gewetenloze beroepspolitici voor wie alleen de macht en de volgende verkiezingen tellen.
Je denkt vooral aan iemand als Ronald Plasterk. Ook hij was een kwart eeuw wetenschapper, die werkte aan befaamde instituten, al jong hoogleraar was, gelauwerd werd met de Spinozapremie – de hoogste Nederlandse onderscheiding voor de wetenschap – en als columnist de term ‘ietsisme’ muntte. Hij werd alom gerespecteerd. Tot hij in 2007 minister werd, eerst van onderwijs, nu van Binnenlandse Zaken. Sindsdien valt hij vooral op vanwege zijn vrolijk beleden ijdelheid.

De werkelijkheid is dat Peter Buwalda het ministerschap nodig had om Sigerius chantabel te maken. Als rector zijn zijn gewelddadige zoon Wilbert en zijn zich op internet prostituerende dochter Joni onschadelijk. Maar als minister komt hij in een positie dat Wilbert kan hem kan bedreigen met het openbaar maken van zijn vroegere gewoonte om zich af te trekken bij pornofilmpjes van Joni. Het conflict met zijn kroost, waar Bonita Avenue om draait, wordt daarmee op de spits gedreven.
Tussen de regels merk je dat Buwalda eigenlijk niet zo positief denkt over ministers. Hij maakt er veel werk van om uit te leggen waarom Sigerius niet – als natuurkundige Robbert Dijkgraaf – naar een prestigieuze Amerikaanse universiteit verkast. En dat terwijl hij een aanbod van Princeton heeft om er universiteitshoogleraar te worden. Hij wil de kluit niet belazeren, heet het, omdat zijn wiskundige vermogens afnemen. En hij is verslingerd geraakt aan het openbare ambt – en de macht.
Typisch is ook dat de enige fictieve minister Kruidenier heet. Een kruidenier is spreekwoordelijk een man met bekrompen denkbeelden. Een krentenweger. En Sigerius zit binnen de kortste keren tot zijn nek in de politiek met kleine p. In plaats van een intellectueel eerlijk debat te kunnen voeren krijgt hij bij de minste verandering van opinie het verwijt een ‘draaikont’ te zijn. Al zijn tijd gaat op in ontmoetingen en speeches. Aan beleid maken komt hij niet toe. Hij lijkt er ook niet van te genieten.

Dit beeld van het ministerschap staat niet op zichzelf in de recente Nederlandse literatuur. Sterker: de meeste romanciers die tegenwoordig een bewindspersoon of kandidaat-minister of -staatssecretaris opvoeren, al is het maar als bijfiguur, dragen bij aan de verbazing dat zo’n intelligente en krachtige persoonlijkheid als Sigerius er ook maar over piekert minister te worden. Een bewindspersoon wordt standaard zo negatief geportretteerd dat de foute minister een cliché is geworden.
De voorbeelden zijn legio. Oom Adolf uit de gelijknamige roman van Koos van Zomeren uit 1983 is achterbaks, gemeen, opportunistisch, die achteloos kikkers en een hond vermoordt en daar achteraf krokodillentranen over plengt om goede sier te maken. Julius Hammer uit Bittere bloemen (2011) van Jeroen Brouwers is na zijn twee achtereenvolgende termijnen op Justitie vooral snel weer vergeten. Ministers maken blijkbaar geen enkele blijvende indruk. Enzovoorts, enzovoorts.
Ook de voormalige milieuactivist Michiel van Straten die in De utopisten (2007) van Louise Fresco wordt benoemd tot staatssecretaris van Technologie en Milieu, is een prototype. Hij is een allemansvriend die te veel aandacht besteedt aan zijn uiterlijk – de met zorg uitgekozen schoenen, de fijngerande goudkleurige bril, de sexy lok – en die in de ogen van een vriend met het stijgen in de pikorde steeds langer lijkt te worden. Hij is opgezwollen door zijn gevoel van belangrijkheid.
De politici om Michiel heen zijn echter veel erger. Ze worden niet gedreven door een visie op de maatschappij en een behoefte dingen ten goede te veranderen – zoals Fresco’s hoofdpersoon nadrukkelijk wel doet – maar door een lust naar macht, zorg om hun imago en verlangen naar onsterfelijkheid. Vooral Barend ter Veer, die Michiel in de politiek heeft gepiloteerd, is de kingmaker achter de schermen voor wie standpunten alleen maar middellen zijn om stemmen te trekken.
Als staatssecretaris komt Michiel er snel achter hoe machteloos hij in de praktijk is. Van zijn ambitie om met behulp van technologie het bedrijfsleven een innovatieve impuls te geven én het milieu te verbeteren, komt niets terecht. In de dagelijkse drukte van vergadering op vergadering, debat op debat, toespraak op toespraak, heeft hij simpelweg geen tijd om zijn eigen beleid te maken. Na enkele maanden is hij als een kind zo blij dat hij een onbenullig succesje heeft kunnen boeken.
Bovendien lijkt hij niet eens de baas te zijn over zijn eigen portefeuille. De coterie van voorlichters, persoonlijk medewerkers en ambtenaren om hem heen weet altijd beter hoe het werkt en heeft altijd meer informatie over welk beleidsterrein ook. Daarom voelt hij zich steeds gedwongen zich neer te leggen bij hun mening. Spreekt hij iedere keer trouw de teksten uit die anderen voor hem schrijven. Op televisie laten ze me verdorie meer uitpraten dan op het ministerie, verzucht hij een keer.
Michiel ervaart het dan ook als een bevrijding als hij uit eigen beweging opstapt. Hij onderkent dat hij in de politiek, die wordt gedomineerd door machtspolitici als Ter Veer, niets kan bereiken. Daarvoor is de politiek te veel een spel om de macht dan een middel om gezamenlijk vooruitgang te boeken. Veel effectiever is het dan om vanuit de zijlijnen uit te komen voor je overtuigingen – door een boek te schrijven, zoals Michiel gaat doen, maar vooral: door jezelf te zijn en zo oprecht te blijven.

Je zou verwachten dat een ex-minister positiever schrijft over het ambt. Maar in Ongeschreven wetten (2006) dat Winnie Sorgdrager onder het pseudoniem Victor ten Hove publiceerde, is minister van Veiligheid Evert Vergoor een zwak figuur die zonder de hulp van zijn ambtenaren nog meer zou schutteren in de Tweede Kamer. Tegelijkertijd is hij zo vervuld van zichzelf dat hij na afloop van een debat zijn medewerkers trots laten weten hoe goed hij het zelf heeft gedaan.
De oud-minister van Justitie (1994-1998) schetst haar fictieve collega als iemand die zijn functie vooral te danken heeft aan zijn jaren trouwe dienst aan de partij. Dat hij een belangrijk nieuw ministerie tot een succes moet maken, is de partij kennelijk een zorg. Sterker: hij moet ondanks zijn falen vooral aanblijven omdat anders de coalitie begint te wankelen. En ondertussen kunnen Vergoors ambtenaren doorgaan hem te manipuleren ten bate van hun eigen carrière.
Een roman die tot op zekere hoogte wel een uitzondering is, is Wende (2012) van Johan Faber. ‘Onderminister’ Lodewijk Vriend, tegenspeler van de hoofdpersoon Peter Hemel, doet niet onder voor de meeste andere bewindspersonen in dit stuk. Hij is een leider die iedereen het gevoel geeft dat je zijn beste vriend bent. Hij is een allemansvriend en voldoende met zichzelf ingenomen om zijn tweeling Adam en Eva te noemen, als symbool van het nieuwe begin dat zij zijn.
Maar anders dan Sigerius, Van Straten en Vergoor heeft hij wel echte macht. Al slaat dat gelijk door in machtsmisbruik. Vriend denkt dat hij alles kan maken. Als student al: hij schroomt niet om verstofte wetenschappelijke marxistisch-leninistische artikelen, door een hulpje licht bewerkt, als eigen werk te presenteren. En al helemaal als minister: als hij iets van Hemel moet hebben, laat hij zijn chauffeur hem oppikken. Hemel heeft maar te luisteren, of hij wil of niet.

Alle romans over de minister hebben, zoals gezegd, bijgedragen aan het geijkte beeld van de egomane bewindspersoon zonder al te veel macht, die ondanks de grote zorg om zijn imago snel weer vergeten zal zijn. Hoe ingeburgerd het cliché is, bewees Herman Koch in Het diner (2009) waarin hij knap inspeelde op de verwachting dat de democratisch gekozen machthebbers schijnheilige leugenaars zijn en de lezers zo tot op de laatste bladzijden op het verkeerde been zette.
Het diner draait om een moord op een zwerver. De daders zijn de zonen van Paul en Serge Lohman. Vanaf het begin lijkt het volkomen logisch dat kandidaat-premier Serge, de gedoodverfde winnaar van de over zeven maanden uitgeschreven verkiezingen, zijn eigen zoon de hand boven het hoofd houdt. Hij is de typische politicus: onbeschoft in privékringen, maar de goedheid zelve tegenover media en achterban. Deze man wil alles opofferen voor zijn carrière.
En dan blijkt het tegenovergestelde het geval. De verteller Paul maakte zijn broer alleen maar zwart. Hij was zelf het amorele karakter die de afschuwelijke daad van zijn zoon vergoelijkte, terwijl de raspoliticus bereid bleek af te zien van zijn glorieuze toekomst. Zelfs als die aap uit de mouw komt, duidt Paul die beslissing nog als iets negatiefs: zijn broer de politicus zou alleen maar willen voorkomen dat hij bij een openbaar schandaal betrokken raakt.
Die Serge Lohman, denk je dan, is een echte geweldenaar. Groot gelijk dat hij minister – minister-president zelfs – wil worden.
(Eerder verschenen in BOEK 1, 2013)

Zie ook:

Geen opmerkingen: