In de media verschijnen nog vaak genoeg berichten over bootvluchtelingen. Hoeveel er opgepikt zijn nadat hun overvolle bootje dagen doelloos op zee heeft rondgedobberd, hoeveel er overleden zijn onderweg, of aangespoeld op het strand. De Marokkaanse schrijver Youssouf Amine Elalamy geeft de clandestienen in zijn gelijknamige boek, bekroond met de Grand Prix Atlas 2001 en vertaald door Jacco Leeuwerink, op prachtige en indringende wijze een gezicht, een naam, een leven. Hij verplicht ons stil te staan bij de vluchtige beelden die de televisie ons voorschotelt door de verhalen te vertellen van twaalf mannen en één vrouw, die zwanger is. Nadat ze gezamenlijk zijn ingescheept aan de kust van Marokko om op weg te gaan naar het geluk in Spanje, spoelen ze weer aan, op hetzelfde strand waarvandaan zij vertrokken.
Door de ogen en met de stemmen van de drenkelingen worden in korte, fragmentarische hoofdstukken hun levens blootgelegd, en de redenen van hun vertrek. Het verhalende en vaak poëtische taalgebruik roept direct duidelijke beelden op, die daardoor des te meer indruk maken. Zoals wanneer Chama drijvend op een stuk hout midden op zee dobbert:
Maar het doet er allemaal niet meer toe, nu ligt er een eeuwigheid voor mij. Een eeuwigheid min één dag als het me lukt om deze plank nog een paar uur vast te houden en meester te blijven over de kou die in mijn benen bijt, de honger die in mijn ingewanden brandt en het schuim dat aan mijn lippen vreet.
Maar ook de achterblijvers worden gehoord. Zoals de moeder van Louafi, die niet wil geloven dat haar zoon dood is. Met de kleinst mogelijke stapjes begeeft ze zich naar het strand, om het moment van de waarheid uit te stellen, om het leven te rekken waarin zij nog samen is met haar zoon en hij in haar ogen nog niet is overleden.
Het waren stappen waarvan je zegt “zo klein waren ze” waarbij het “zo” past in de lege ruimte tussen je duim en wijsvinger; u bevindt zich in een boek, niet in een leven of in een film; wilt u zo vriendelijk zijn genoegen te nemen met woorden; “klein” is het enige woord dat er is om het mee uit te drukken, maar zelfs dat is al te groot om haar passen te beschrijven.
Het is intrigerend hoe Elalamy hier het verhaal nog indringender weet te maken. Indringender dan de beelden van een film. Hij doet een beroep op het voorstellingsvermogen van de lezer, vraagt de lezer pas op de plaats te maken en niet zomaar zijn eigen betekenis aan het woord ‘klein’ te geven. Nee, het gaat om het ‘klein’ dat Elalamy voor ogen heeft. Tenslotte is er eerst het woord, dat van de schrijver, en pas dan het beeld, dat van de lezer.
De zee speelt een belangrijke rol. Ze houdt de twaalf mannen en de vrouw gevangen maar is tegelijk de toegang tot het paradijs. Je hoeft haar alleen maar over te steken, of leeg te drinken, zoals Salah, die later hoort dat hij ook in een bootje kan stappen. De zee is bijna een personage. Ze verleidt de wanhopigen met haar rustige golfslag, strekt zich gewillig voor hen uit en zet hen aan tot dromen dat het aan de andere kant beter is. Zoals bij Laoufi: ‘Onder het spreken hield hij zijn hoofd in zijn handen, zijn hoofd dat zo klein was met die droom die zo groot was.’
De zinnen zijn soms traag, herhalen zichzelf, als de golven van de zee. Dan weer vluchtig om het gerucht te verspreiden over de doden op het strand. Elalamy speelt met de taal, hij schept beelden die je je eigenlijk niet wilt voorstellen. Van lijken op het strand, als dode vissen, met hun verminkte lichamen waar slierten zeewier overheen liggen. En dan sluit hij het doek en laat hij de lezer ontdaan achter:
En als er geen muziek en tromgeroffel bij klinkt, en er geen scherm is en geen kaartjes zijn, dan is dat omdat je over die verdronken mensen op het strand kunt zeggen wat je wilt, maar niet dat het maar een film is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten