Bewonderend, zonder te vervallen in hagiografische ophemeling. Hella Haasse kreeg gistermiddag in Den Haag een waardige hommage.
Hella Haasse stond op een afscheid in kleine kring, vertelde haar dochter Marijn van Lelyveld aan het publiek in de afgeladen grote zaal van de Koninklijke Schouwburg. Maar toen de grootste naoorlogse schrijfster van Nederland op 29 september op 93-jarige leeftijd overleed, kreeg de familie zo veel reacties van collega’s, kennissen en bewonderaars die haar een laatste groet wilden brengen, dat het plan voor een Hella Haasse-hommage ontstond.
Gisterenmiddag was het zover. Als onderdeel van het internationale literatuurfestival Writers Unlimited getuigden twaalf schrijvers en critici – de ‘twaalf discipelen’, kon presentator Pieter Steinz niet nalaten te zeggen – van hun bewondering voor een hartelijk mens en een erudiete schrijfster.
Jongste dochter Marijn vertelde hoe blij ze was dat ze een andere achternaam had. Als jong meisje had ze meegemaakt hoe haar moeder in winkels werd aangeklampt en fans haar vroegen een handtekening te zetten op kassabonnetjes. Maar daarom kon ze later óók, als docente Nederlands, haar leerlingen ongegeneerd doorzagen over het werk van haar moeder. En daar samen met haar over napraten. ‘Ademloos en verbijsterd luisterde ze naar de antwoorden. En naar wat ik durfde te vragen.’
Recensent Arjan Peters van de Volkskrant haalde herinneringen op aan de interviews die hij haar afnam. ‘Harry Mulisch zei dat hij het raadsel wilde vergroten,’ zei hij, ‘maar hij vergrootte vooral zichzelf. Wat hij wilde, deed Haasse: het raadsel vergroten. Zo raakte ik ervan doordrongen dat feiten nooit zonder fantasie kunnen en dat ik zelf ook nooit zonder verbeelding kan bestaan.’
Schrijfster Marjolijn Februari betreurde dat ze Haasse op gezamenlijke borrels van de uitgeverij nooit had durven vertellen hoezeer ze haar bewonderde. Daar had ze spijt van. Maar toen ze opnieuw De meester van de neerdaling uit 1973 had herlezen, vond ze het toch beter dat ze op afstand was gebleven. Iemand die tegelijk zo onnozel en zo sluw schrijft. Iemand die met zo weinig bombarie en aplomb én zo slim schrijft. Zo iemand is engel én duivelin, in wier vangnetten je niet moet vallen.
Langzaam ontstond zo een fragmentarisch maar panoramisch beeld van wie Hella Haasse was en waarom haar werk zo de moeite waard is. Werk dat uiteraard ook ten gehore werd gebracht. Willem Nijholt las een aantal fragmenten uit haar romans voor. Loes Luca bracht drie weinig bekende cabaretteksten die Haasse in de jaren veertig schreef. De subtiliteit gaf de teksten iets gedateerds, maar in de handen van een groot comèdienne ontlokten ze nog altijd een lach.
Opvallend was wel hoeveel sprekers de mythe probeerden te ontzenuwen dat Hella Haasse zo bescheiden was. Zeker, ze wilde niet ‘de koningin van de Nederlandse letteren’ worden genoemd. Maar ze was ze zich wel degelijk bewust van haar kwaliteiten. ‘Ze wist heel goed dat ze in het buitenland tot de grote drie behoorden die daar bekend waren: Mulisch, Nooteboom en zij’, zei Rudi Wester die vroeger de Nederlandse literatuur in het buitenland promootte.
Haasse’s redacteur van de laatste jaren, Patricia de Groot, memoreerde dat de schrijfster zelfs van boeken die ze vijftig jaar geleden schreef nog iedere zin precies kon inkleuren. Hoe die in het boek paste, welke scène eraan vooraf ging en hoe het verhaal doorliep. ‘En dan besloot ze, op een toon die geen tegenspraak duldde: “ik moet zeggen, bepaald niet onaardig geschreven; eigenlijk een verdomd goed boek.”’
(Gepubliceerd op Knack.be, 23 jan 2012)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten