Kees van Kooten schreef het Boekenweekgeschenk 2013. Voor het eerst in zijn meer dan veertig jaar omvattend schrijverschap heeft hij in De verrekijker ook verhalen verzonnen. ‘Ik wist niet of ik dat kon, dat was voor mij dan ook het spannendste aan het schrijven.’
'Ik hoop dat een nabestaande het geschenk leest en zijn vinger opsteekt'
Natuurlijk is het een grote eer om het Boekenweekgeschenk te schrijven. Zo veel mensen die ze verzamelen, het liefst gesigneerd. Ook zijn vader had ze allemaal op een rij staan, vertelt Kees van Kooten. Maar wat hij zo jammer vindt: het grote publiek laat het geschenk thuis een paar weken op een tafeltje liggen, als ze het al in de boekhandel aannemen, en dan is het alweer verdwenen.‘Daarom dacht ik: ik maak er een agenda van,’ zegt hij in Brasserie Keyzer in Amsterdam. ‘Mensen kunnen het een jaar lang in hun zak bij zich dragen en kijken wanneer alle festivals zijn: Crossing Border, Nederland Leest, enzovoort. Het geschenk heeft er precies het goede formaat voor. Ik moet ook altijd eerst een vorm hebben voor ik kan beginnen. En een woord: de “Literagenda” werd dat.’
Bovendien paste het idee van een agenda perfect bij de oorlogsgeschiedenis over zijn vader die hij in De verrekijker wilde vertellen. ‘Hij was een vertegenwoordiger in agenda’s. We hadden ze ook altijd in huis. En hij heeft mij een hele reeks agenda’s nagelaten waarin hij in een minuscuul handschrift een soort dagboek bijhield.’
Kees van Kooten (71) had al een jaar of twintig geleden het Boekenweekgeschenk kunnen schrijven. Toen moest hij voor de eer bedanken. Zijn verplichtingen als televisiemaker en columnist lieten hem geen tijd. Pas nadat hij in 1998 stopte bij de VPRO kreeg hij de ruimte om werk van langere adem te maken. Annie, het eerbetoon aan zijn moeder. Een kinderboek. Poëzievertalingen van Billy Collins.
En dus ook het geschenk. ‘Toen Eppo [van Nispen tot Sevenaer, directeur van de CPNB] me bij de viering van het Nederland Leest-boek van Remco Campert [in november 2011] zei dat we een keer moesten praten, verwachtte ik al wat hij me ging vragen. Ik had toen een half jaar om het te schrijven. Dat was geen probleem. Ik heb voor televisie en mijn columns altijd al deadlines gehad. Krankzinnige deadlines vaak.’
Het onderwerp drong zich vanzelf op: ‘De eerste weken van het nieuwe jaar hebben voor mij nog altijd iets fris. Ik was dus aan het opruimen. Selecteerde boeken om naar het Waterlooplein te brengen of bij mensen in de bus te doen, als ik ergens in het land optreedt. En toen kwam ik weer het album tegen dat mijn vader had bijgehouden over de mobilisatie en de meidagen van 1940. Daar moest ik iets mee.’
Van Kooten hield veel van zijn vader, vervolgt hij. ‘Hij was een goed mens. Toch heeft hij mij ook een trauma bezorgd, omdat ik maar geen lange broek kreeg. Dat is ook verdwenen, dat kruispunt in je leven. Zelf kreeg hij pas een lange broek op zijn zeventiende, las ik in zijn agenda’s. Waarschijnlijk dacht hij: laat ik een keer streng opvoeden. Ik heb het hem inmiddels vergeven, hoor.’
Cruciaal voor het verhaal was de vondst van de brief van het Regelingsbureau Regiment Grenadiers. Op 1 augustus 1940 vroeg kapitein R.A. van Holthoon zich af op wiens last Van Kootens vader een veldkijker van J. Treurniet had gevorderd en waar die was gebleven. ‘Ik kon me niet voorstellen dat mijn vader langs de dijk iemands veldkijker wederrechtelijk had ingenomen. Daarom ging ik op zoek.’
De verrekijker beschrijft de zoektocht – langs archieven, maar ook tijdens denkbeeldige tochten naar de plaats van het incident: Berkel en Rodenrijs. ‘Voor het eerst heb ik dingen verzonnen. Ik wist niet of ik dat kon, dat was voor mij dan ook het spannendste aan het schrijven. Omdat Annie M.G. Schmidt daar ooit woonde, die altijd met overspel bezig was, gaf ik alle personages een seksuele relatie. Dat beviel me goed.’
Ook al voert Van Kooten zijn verhaal op die manier naar een goed aangekondigde en toch verrassende ontknoping, de ware toedracht weet hij nog altijd niet. ‘Ik stond op het punt om zelf naar Berkel en Rodenrijs te gaan om alle Treurniets op te zoeken. Maar mijn vrouw Barbara zei terecht: ik zou dat niet doen. Straks verschijnt het geschenk in een oplage van honderdduizenden exemplaren, gebruik dat.’
Van Kooten heeft alle volledige namen van iedereen die mogelijk meer weet in het boek opgenomen. Ook die van de dienstmaats van zijn vader. ‘Uit mijn tv-tijd weet ik dat je altijd brieven krijgt van mensen die zich menen te herkennen in wat wij hadden verzonnen. De meeste betrokkenen zullen nu dood zijn, of ze moeten 103 jaar oud zijn. Maar ik hoop dat een nabestaande het geschenk leest en zijn vinger opsteekt.’
Tijdens de tournee in de Boekenweek treedt Van Kooten ook weer in openbare bibliotheken op. Hij doet dat graag. ‘Daar komt een nog geïnteresseerder publiek. In theaters komen vaak mensen kijken die me alleen kennen van tv en verwachten dat ik iets in die trant doe. En dan lees ik een verhaal uit Episodes over mijn ervaringen als opa. In bibliotheken is het publiek heel serieus.’
Probleem is wel dat veel bibliotheken geen podium hebben of weinig faciliteiten voor licht en geluid. ‘Gelukkig wordt het steeds beter. De OBA hier of de bibliotheek in Amstelveen hebben goede zalen. Het is vooral jammer dat als ik tussen de boeken sta er niet meer dan zeventig, tachtig man in kunnen en veel mensen teleurgesteld moeten worden. Ideaal zijn zalen van 300 tot 400 man.’
Toch zijn de beperkingen nooit reden om een uitnodiging van een bibliotheek af te slaan. Zo veel sympathie heeft hij wel voor het instituut. ‘De bibliotheek is een vrijplaats, waar je kan lezen, maar ook elkaar kan ontmoeten of kunt converseren over literatuur of iets heel anders. Terwijl je een kopje koffie of thee drinkt. Het is heel erg jammer dat dat verdwijnt.’
De bezuinigingsgolf waardoor zo veel bibliotheken moeten sluiten vindt hij verschrikkelijk. ‘Maar het is een verloren strijd, vrees ik. Politici kennen de veelzijdige rol van bibliotheken niet of onderschatten die. Als je er één op de sluitingen aanspreekt, zegt die: je kan boeken toch downloaden. Ze kennen het woord “cultuur” niet eens meer. In partijprogramma’s is het vervangen door “algemeen welzijn” of “ontspannen”.’
In ieder geval steunt Van Kooten de openbare bibliotheek indirect. Voor zijn optredens in bibliotheken vraagt hij nooit de hoofdprijs. ‘Ik wil dat mensen maximaal 12,50 euro betalen en na aftrek van de kosten delen we de recette: 80 procent voor mij en 20 procent voor de bibliotheek. Een prima deal, waar we allemaal aan verdienen. Zet dat maar in Bibliotheekblad.’
(Eerder verschenen in Bibliotheekblad maart 2013)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten