Ook als Het onzichtbare geluk van andere mensen van Manu Joseph niet was verkozen tot DWDD-Boek van de Maand, was het naar een herdruk ‘gewandeld’. Zo optimistisch is zijn uitgever Joost Nijsen (Podium) wel dat kwaliteit tot succes leidt. Maar de verkoop op aanbieding was matig, moet hij toegeven: 224 exemplaren. ‘Plus 511 in Vlaanderen. Al zolang ik in het vak zit, is daar meer interesse in literatuur in vertaling. Het wordt uitvoeriger gerecenseerd, het ligt beter in de winkel.’
En dan nog is Nijsen niet ontevreden over de interesse die zijn vertegenwoordiger wist los te maken. ‘Het was natuurlijk een gevecht. Slimme mensen, het eerste boek van Manu Joseph, had echt niet goed verkocht. Als je dan met een tweede boek komt, zijn dat de eerste titels waar de boekhandel op de rem gaat staan. Maar het omslag was lekker, de titel aansprekend en het heilige vuur was bij lezing overgeslagen op onze vertegenwoordiger. De inkoop kon echt veel slechter.’
Het succes van Manu Joseph ten spijt – vijfde druk binnen een maand – gaat het niet goed met de markt voor vertaalde literaire fictie. Over GfK-cijfers kan Boekblad niet beschikken, maar er zijn wel indicatoren die deze stelling onderbouwen. Naar het inzicht van de literaire uitgevers en de Vereniging van Letterkundigen (VvL) was de omzetontwikkeling van het genre te slecht om het gangbare woordtarief van 6,3 cent te indexeren. En dat voor twee jaar.
Ook het aantal verschenen titels loopt terug. De VvL hoort van vertalers dat ze minder opdrachten krijgen, merkt coördinator Janne Rijkers. En het Nederlands Letterenfonds krijgt minder aanvragen voor een vertaalsubsidie. Na een piek van 320 aanvragen in 2008 waren dat er in 2012 nog maar 228. Vooral de teruggang van aanvragen voor vertalingen uit het Engels en Frans liep fors terug. Het aantal aanvragen voor vertalingen uit Duits, Spaans en Scandinavisch bleef stabiel.
Eva Cossée (Cossee) heeft die teruggang gemerkt: ‘Tijdens de London Book Fair vorig jaar kregen wij maar liefst 17 auteurs aangeboden waarvoor wij ooit interesse hadden getoond, maar waarvoor wij destijds waren overboden. Wij hebben er niet één gecontracteerd. Zo’n auteur is vaak een soort verbrand kind. Boekhandels weten heel goed dat hij of zij bij uitgeverij x eerst is mislukt – waarom denken jullie dat je het beter kunt, zeggen ze dan. Dan moet je een heel goed verhaal hebben.’
Het gebeurt zelfs dat dat titels waarvoor het Nederlands Letterenfonds een vertaalsubsidie heeft gegeven, toch niet verschijnen omdat de boekhandel ze niet inkoopt. Om hoeveel titels het gaat is onduidelijk. Bij een steekproef over de in 2010 verleende subsidies laat het fonds weten dat ‘vrijwel alles’ is verschenen: 99 procent. Een uitzondering is een groot project als Het verhaal van Genji dat Jos Vos uit het Japans vertaalt. Dat boek is zo omvangrijk dat de vertaling nog uit moet komen.
Joost Nijsen durft niet te beweren dat de markt voor vertaalde literaire fictie slechter presteert dan de markt als geheel. ‘Het is altijd al de moeilijkste markt die er is,’ zegt hij. ‘De investering is het hoogst: voor het voorschot en de vertaling. En de productie: vertalingen zijn gemiddeld dikker. Tegelijk is het makkelijker om te vinden dan talent uit eigen land, waardoor het verleidelijk is aan te kopen. Het is het meest overgeproduceerde genre in de boekhandel. Maar de doorbraakkans is gering.’
Ook Eva Cossée en Jessica Nash (Atlas Contact) willen niet zeggen dat vertaalde literaire fictie ongunstig afsteekt bij de totale markt. Zijn oplages van alle genres niet omlaag gegaan? Hebben uitgevers niet voor hun gehele fonds besloten minder titels te publiceren? En hangt maar net af van wat je uitgeeft. Cossee wijst op ‘het goede verhaal’ dat ze rondom al haar vertaalde uitgaven in de catalogus heeft. Nash noemt een aantal recente successen: van Ben Lerner tot Julian Barnes.
Eric Visser (De Geus) ziet de markt wel teruglopen. ‘Op aanbieding gaat het goed genoeg. De verkoop in de eerste tijd ook. Maar de looptijd is minder lang. Boekhandels bestellen niet na. Dit jaar hadden we de ene fantastische recensie na de andere. We hadden winnaars van belangrijke prijzen: van de Nobelprijs (Mo Yan) tot de Prix Goncourt (Alexis Jenni). Sommige titels waren ontzettend succesvol. Maar dan verkoop je er 6.000 en valt het stil, terwijl het vroeger doorliep tot 20.000.’
Dat gebrek aan nabestellingen is vooral lastig omdat De Geus de vaak dikke tot heel dikke vertalingen niet zo hoog kan prijzen als zou moeten – waardoor de uitgeverij meer exemplaren moet verkopen om de investering terug te verdienen. ‘Twintig jaar geleden kon je boek 90 gulden prijzen, nu is het maximum 25 of 29,95 euro. Dat wringt zich bij hele dikke boeken. In de breedte doen we het nog goed met vertalingen, maar het is ongelooflijk veel werk dat onvoldoende oplevert.’
Tegelijk met een krimpende markt neemt het aantal subsidies van buitenlandse instituten af. In landen als Spanje, Italië en Hongarije is die geschrapt of zijn de voorwaarden strenger geworden. Hoe prettig een bijdrage ook is, het is nooit reden om een boek aan te kopen of niet. Maar minder subsidie betekent wel een ander uitgangspunt bij de onderhandelingen, zegt Visser. Het voorschot moet dan omlaag. ‘Vaak kiezen agenten in dat geval eieren voor hun geld.’
Gelukkig voor de uitgevers dalen de voorschotten nu eindelijk – na jarenlang alleen maar te zijn gestegen. Nederland behoorde met Duitsland en Italië tot de landen waar tegen elkaar opbiedende uitgeverijen de voorschotten hoog hielden. ‘Je betaalt zo 10.000 euro als een schrijver een beetje beloftevol is’, zegt Nijsen. Maar de opwaartse trend is voorbij ‘Logisch,’ vindt Cossee. ‘Er wordt minder tegen elkaar op geboden. Dat haalt de druk van de ketel.’
In de loop van vorig jaar begonnen voorschotten te dalen, merkte Nijsen. ‘Internationaal was het opeens de vraag waarom de Nederlandse markt was ingestort. Zo’n welvarend land, daarvoor wilde niemand geloven dat het kon. Met als gevolg dat agenten blijer werden als je toch een boek inkoopt.’ Desalniettemin zegt hij dat hij samen met collega’s heeft afgesproken ‘tegenover de agenten te beklemtonen dat de markt gewoon niet goed meer is en voorschotten verder omlaag moeten.’
Uitgevers beperken zich niet tot klaagzangen over ten onrechte onopgemerkte literaire vertalingen. Ze doen, zoals voor al hun titels in de huidige markt, meer moeite om de aandacht op werk van buitenlandse auteurs te vestigen. Door minder te vertrouwen op recensies alleen, maar de auteurs vaker uit te nodigen, fanatieker te pluggen bij literaire festivals en desnoods door ze nog een keer uit te nodigen. En daarna nog eens, zoals Laurent Binet die herhaaldelijk in Nederland is geweest.
Visser: ‘Als je alleen het moment van verschijnen hebt om een boek te verkopen, zorgen wij ervoor dat er heel snel aandacht is. Als je het vier maanden later doet, heeft het nauwelijks nog invloed. Daarom maken we drie, vier maanden van tevoren pod-exemplaren voor de pers en boekhandel. Zetten we alle goede recensies in voor posters, sociale media en dergelijke. Adverteren doen we niet, dat is te duur. En een auteur als Karl Ove Knausgard nodigen we bij ieder nieuw deel weer uit.’
Het Nederlands Letterenfonds ondersteunt uitgevers daarbij. Ten eerste door vertalers te ontzien bij de opgelegde bezuinigingsoperatie en daarentegen te investeren in behoud van kwaliteit (via een professionele vertalersopleiding) en de zichtbaarheid van vertalers (denk aan de vertalersgeluktournee en de instelling van de Europese Literatuurprijs). Ook het uitgekeerde bedrag aan werkbeurzen is ondanks een dalend aantal aanvragen nagenoeg gelijk gebleven.
Daarnaast helpt het Letterenfonds uitgevers door de Schwob-regeling voor bijzondere literaire uitgaven te verruimen, hen op andere subsidiemogelijkheden te wijzen (zoals die van het Europees cultuurprogramma) en na te denken over manieren om de markt voor vertaalde literatuur te vergroten. Net als bij oorspronkelijke literatuur lijkt ook hier het middensegment te verdwijnen, denkt het fonds, en verschijnen zelfs klassiekers vaak in relatief kleine oplages. Via het Schwob-netwerk heeft het fonds daar een aantal keer met uitgeverijen over nagedacht.
Maar marketing en ondersteuning zijn natuurlijk nooit doorslaggevend. Zolang auteurs als Manu Joseph onverwacht blijven doorbreken, laten uitgevers – zoals Nijsen het omschrijft – ‘het enthousiasme over de inhoud prevaleren’ boven de levensgrote kans dat de kosten niet worden terugverdiend. Zolang het met de uitgeverij als geheel maar goed gaat. Daar zijn het tenslotte uitgevers voor.
(Eerder gepubliceerd in Boekblad, mrt 2013)
Zie ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten