Deon Meyer, auteur van
het geschenkboek van de Spannende Boek Weken, heeft in bibliotheken de liefde
voor boeken opgedaan. Hij probeert daarom zo veel mogelijk terug te doen nu de
instellingen het ook in zijn Zuid-Afrika moeilijk hebben.
Wie had ooit gedacht dat
een Zuid-Afrikaanse thrillerschrijver zou worden gevraagd om het geschenkboek
te schrijven van de Nederlandse Spannende Boekweken? De 58-jarige Deon Meyer
zelf in ieder geval niet. ‘Ik ben niet helemaal onbekend in Nederland.
Zeker 13 uur deed het goed nadat het [door Vrij
Nederland] was verkozen tot thriller van het jaar. Maar ik ben absoluut
geen superster. Er zijn schrijvers van wie je eerder verwacht dat die worden
gevraagd voor deze unieke traditie. Het is een enorme eer dat men toch aan mij
dacht.’
De auteur van De
vrouw met de blauwe mantel ziet het als een kans. Het geschenkboek
wordt in honderdduizenden exemplaren verspreid. Het kan niet anders of het
merendeel zijn nieuwe lezers, die hopelijk zo worden gegrepen door het verhaal
dat ze meer van hem willen lezen. ‘Ik ben vooral blij voor mijn uitgeverij A.W.
Bruna. Nadat het met twee andere uitgeverijen niet was gelukt in Nederland – ik
denk omdat men na de Mandela-hype, juist toen ik debuteerde, geen boeken wilde
lezen van een blanke auteur uit Zuid-Afrika – hebben zij zich enorm voor mijn
werk ingespannen. De uitgeverij verdient het mee te profiteren.’
Meyer heeft dan ook
geprobeerd een zo karakteristiek mogelijk boek te schrijven. Dat begint al met
de hoofdpersonen Bennie Griessel en Vaugh Cupido. De twee agenten van een
elite-eenheid komen in maar liefst vijf boeken voor. Hij noemt Griessel daarom
het personage die hem het meest vertrouwd is. ‘Niet mijn favoriete, hoor. Zoals
niemand een favoriete kind heeft, zo zijn al mijn personages me dierbaar.’ Ook
in structuur, tempo, niveau van spanning heeft hij zichzelf proberen te
evenaren. ‘En misschien het belangrijkste: het niveau van entertainment.’
Hoe opmerkelijk Meyer
het moge vinden om door de CPNB te worden gevraagd, Zuid-Afrika en Nederland
hebben natuurlijk een bijzondere band. Ook hij voelt die. Hij kreeg de
geschiedenis mee van Jan van Riebeeck die namens de VOC de eerste nederzetting
in het land stichtte. Hij merkt dat Nederlanders meer dan andere Europeanen
kennis van zijn land hebben. En er is natuurlijk de verwantschap in taal. ‘Ik
kan de vertalingen van mijn boeken goed lezen. Het is grappig om dan – in het
geschenkboek – een woord tegen te komen als “venter”, dat ik ken uit mijn jeugd
maar dat we in het Afrikaans nu niet meer gebruiken.’
De auteur wilde in De
vrouw met de blauwe mantel bewust een link met Nederland leggen. Niet
door een thriller hier te situeren. ‘Dat zou oneerlijk zijn. Mijn boeken zijn
zó Zuid-Afrikaans.’ Eerder andersom: door Nederland naar Zuid-Afrika te halen –
in dit geval in de vorm van een schilderij van Carel Fabritius. ‘Ik kwam via
Donna Tartts Het puttertje met hem in aanraking. Een
fantastische schilder. En toen ik las hoe hij stierf en vooral wannéér hij
stierf, vlak nadat Van Riebeeck zijn nederzetting had gesticht, kwam het opeens
allemaal samen.’
Hoe precies? Lees
daarvoor het geschenkboek. Meyers plot zit te ingenieus in elkaar om er iets
van te kunnen weggeven zonder afbreuk te doen aan het leesplezier.
Het zou mooi zijn om te
kunnen beweren dat Meyers liefde voor thrillers in de bibliotheek van
Klerksdorp zou zijn ontstaan. Maar zo is het niet helemaal. In de bibliotheek,
een oase van cultuur in de streek, ontvlamde alleen zijn liefde voor lezen.
‘Mijn ouders waren grote lezers, maar omdat we arm waren, konden ze ons dat
alleen meegeven via de bibliotheek’, herinnert hij zich. ‘Mijn vader was daarom
altijd bereid om ons daarheen te brengen. Ik heb daar fantastische herinneringen
aan. Ik droom soms nog van het genot daar te zijn. En als ik het plastic ruik
waarmee de boeken waren gekaft! Heerlijk.’
Ook op de universiteit
van Potchefstroom, waar hij Engels en geschiedenis studeerde, bleef de
bibliotheek trekken – in dit geval door de letterlijk unieke collectie. ‘In
mijn jeugd werden weinig boeken verboden. De eerste romans van André Brink heb
ik in Klerksdorp kunnen lezen. Maar in de jaren 1970 schreven auteurs als hij
echte anti-Apartheidromans die niet in Zuid-Afrika mochten verschijnen. De
bibliotheek had ze wél, in een speciale afgesloten ruimte. Voor
studiedoeleinden mocht je ze lezen. Ik verzon opdrachten om daar maar
toestemming voor te krijgen.’
Uiteindelijk was het in
de boekhandel waar hij in aanraking kwam met thrillers. ‘Ik wilde de beste
boeken die ik leende niet terugbrengen. Ik ging daarom vanaf een jaar of
veertien in de buurt flessen verzamelen. Voor het statiegeld. Als ik er zes had
kon ik voor 40 cent een tweedehands paperback kopen bij Don’s Book Exchange,
een winkeltje dat nog verder was dan de bibliotheek: veertig minuten fietsen.
Juist daar ontdekte ik thrillers. Ed McBain, Ross MacDonald, John Le Carré,
Frederick Forsyth. Het was het begin van een liefde die nooit meer over is
gegaan.’
Meyer pleit er dan ook
voor dat bibliotheken een zo breed mogelijke collectie hebben. Niet alleen
literaire boeken ter verheffing van het volk maar ook boeken zoals die in de
eerste plaats bedoeld zijn om te amuseren. Zoals die van hem. Anderzijds moeten
bibliotheken ook niet te veel buigen voor de wens van de meerderheid – die nu
eenmaal al jaren vooral spannende boeken lenen. ‘Er zijn veel soorten lezers.
Dat is goed, als ze maar lezen. En er moet ook ruimte zijn voor lezers die bij
genrefictie beginnen en willen doorgroeien. Die bestaan óók.’
In eigen land doet Meyer
wat hij kan om Zuid-Afrikaanse bibliotheken te ondersteunen. Zeker als een
bibliotheek in een achtergebleven gebied hem uitnodigt probeert de
thrillerschrijver die altijd te aanvaarden. En alle auteursexemplaren van de
Afrikaans- en Engelstalige uitgaven die hij over houdt, schenkt hij aan kleine
bibliotheken in de Karoo. ‘Een is voor mijn moeder, een voor elk van mijn twee
broers en ik hou er zelf een of twee. De rest gaat naar bibliotheken. Het zijn
er maar een handjevol, maar toch.’
De collecties zijn niet
meer zo goed als in zijn jeugd in de jaren 1960 en 1970, moet hij constateren.
Maar hij is mild. ‘Ik kom nu in boekhandels en zie wat in bibliotheken
ontbreekt. Als kind had ik geen flauw idee van wat er níet lag. En bibliotheken
doen tegenwoordig zo veel meer. Ze organiseren allerlei programma’s voor
kinderen om het lezen te bevorderen, maar ook om ze bijvoorbeeld in aanraking
te brengen met kunst. Sommige bibliotheken leren ook volwassenen lezen. Er is
nog veel ongeletterdheid in Zuid-Afrika.’
Daarbij werden in zijn
jeugd alleen de bibliotheken in blanke regio’s ondersteund door de overheid, in
het post-Apartheidtijdperk bibliotheken in het hele land. ‘Het is duidelijk dat
we niet zo veel geld aan bibliotheken uitgeven als we zouden moeten. Als ik
onze bibliotheken vergelijk met die in Engeland en Zweden, de enige landen waar
ik in bibliotheken ben geweest, dan lijken die andere kathedralen. Zo mooi. Er
is duidelijk veel geld beschikbaar. Aan de andere kant: Zuid-Afrika heeft
grotere problemen. Laten we eerst investeren in bijvoorbeeld onderwijs.’
(Eerder gepubliceerd in Bibliotheekblad, jun 2017)
Zie ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten