Remco Campert krijgt
in oktober uit handen van koning Filip van België de Prijs der Nederlandse
Letteren. De schrijver had nooit gedacht dat hij voor zijn soort lichtheid zo'n
serieuze prijs kon krijgen. Het vindt het de ultieme beloning voor vijfenzestig
jaar schrijven op intuïtie en met plezier.
Is de Prijs der Nederlandse Letteren een reden om terug te
blikken op zijn oeuvre en carrière als schrijver? Remco Campert schudt zijn
hoofd. 'Op mijn leeftijd blik je al de hele dag terug. Daar heb ik geen
speciale aanleiding voor nodig. In de toekomst kijken ben ik ook nooit in
geslaagd.' De poëziebundel die hij net heeft ingeleverd bij De Bezige Bij gaat over
achterom zien. 'Verloop van jaren
heet die. Ik wandel daarin door mijn leven en haal daar bijzondere momenten uit
naar boven.'
Het terugblikken geeft hem 'een grotendeels tevreden'
gevoel. 'Soms had ik dingen anders aan moeten pakken. Met relaties en zo. Maar
dat is allemaal gebeurd, daar is nu weinig aan te doen. Ik heb geen wrok of
spijt.' De tevredenheid dankt hij vooral aan het schrijven. 'Ik herlees mijn
werk zelden. Ik kan beter nieuw werk schrijven. Maar zo af en toe doe ik het,
als ik met iets nieuws bezig ben en wil weten wat ik vroeger maakte. Dan vind
ik helemaal niet onaardig wat ik lees.'
Nachtenlang
Toch moet je de 85-jarige schrijver niet uithoren over zijn
verleden. Zoon van de dichter Jan Campert, beroemd om zijn oorlogsgedicht 'Het
lied der achttien doden', en de
actrice Joekie Broedelet. Debuteren in 1950 als lid van de Vijftigers. Beroemd
door romans als Het leven is vurrukkulluk
(1961). Geliefd als columnist van de
Volkskrant. Het zijn niet zijn favoriete gespreksonderwerpen. 'U blijft
toch niet te lang hangen in het verleden?' vraagt hij op een gegeven moment
bezorgd aan zijn interviewer.
Het liefst gaan zijn gedachten uit naar het werk dat hij
onder handen heeft. Iedere middag neemt hij nog plaats aan zijn werktafel op de
tweede verdieping van zijn Amsterdamse huis – tot een uur of vier. 'Dan heb ik
het wel gehad. Vroeger kon ik eindeloos doorschrijven. Nachtenlang, als het
moest, daar draaide ik mijn hand niet voor om. Mijn column kost me een dag per
week. Of anderhalve dag. De rest van de week heb ik ruimte over voor wat ik
zelf wil maken. Ik denk nu na over verhalen.'
Boontje
Het nieuws van de toekenning gaf Campert 'een groot
geluksgevoel'. Vergeleken met andere oeuvreprijzen die hij kreeg – De P.C.
Hooftprijs (1976), de Gouden Ganzenveer (2011), de Gouden Schrijfmachine (2014)
– vindt hij deze het mooist. 'Omdat hij uit Nederland én Vlaanderen komt. Ik
heb een boontje voor België, al sinds ik er in de jaren zestig een tijdje woonde.
Ik had er gelijk een paar goede vrienden: Hugo Raes, Hugues Pernath. Ik had
jonge kinderen die er nog naar school gingen.'
Niet dat hij in Vlaanderen even goed gelezen wordt als in Nederland.
'Maar dat geldt voor alle Nederlandse schrijvers. En andersom ook. Hier leest
niemand Belgische schrijvers – uit pure dommigheid.' Misschien als hij ook in
een Vlaamse krant of tijdschrift een column had, zouden lezers hem er beter
kennen. Maar dat is alweer lang geleden. 'Toen ik nog in Antwerpen woonde, had
ik een column. Ik weet niet eens meer in welke krant. Het Laatste Nieuws, geloof ik.'
Speelsheid
De jury van de Prijs der Nederlandse Letteren looft Campert
om de lichtheid die hij in de literatuur heeft gebracht. Zijn werk is
relativerend en geestig. Het zijn termen waar Campert zich goed in kan vinden.
'Ik heb nooit naar een lichte stijl gestreefd. Streven, dat klinkt zo moeizaam.
Ik heb gewoon geschreven zoals het mij ligt. Die speelsheid zit in mijn wezen,
ik neem de dingen niet te serieus. Ik heb nooit gedacht dat je daar een prijs
voor kon krijgen. Ik dacht dat het altijd zwaar moest zijn. Werk als Jeroen
Brouwers.'
Al bij zijn debuut Vogels
vliegen toch had hij, amper twintig jaar oud, een kenmerkende stijl – 'een
bundel met beginnerswerk, maar ook met een paar aardige dingen'. In die tijd
was hij daarmee een van de voormannen van de experimentelen. 'Ach ja, daar was
veel verzet tegen. Tot iedereen het opgaf. De oudere generatie had dada en het
surrealisme overgeslagen, dat vonden wij niet goed van ze. Ze moesten
vernietigd worden, bij wijze van spreken. Het was een bijzonder tijd.'
Dreumes en god
Maar experimenteren om te experimenteren? 'Het ging vanzelf.
Ik kwam van school, had met Rudy Kousbroek een blaadje opgericht: Braak. Wij ontmoetten de andere dichters
die zonder blad zaten en toen in de redactie kwamen. Niemand hoefde zich te
forceren. Uiteindelijk waren het allemaal wel andere persoonlijkheden. Lucebert
was de echte experimenteel onder ons. Zijn soort taal heb ik nooit tot de mijne
kunnen maken. Vergeleken bij hem ben ik als een dreumes tot een god', lacht
hij.
Het ging Campert ook toen al voor alles om het plezier van
het schrijven. 'Natuurlijk. Je moet er wel lol in hebben, anders komt er niets
uit je handen. Of je zit je zure plicht te doen omdat je geld moet verdienen.
Dat heb ik nooit gedaan. Ik heb om den brode vertaald. Veel toneel, uit het
Engels. Een aantal boeken uit het Frans: Sagan, dat soort dingen. Tot aan Het leven is vurrukkulluk. Dat was het
eerste boek waarmee het schrijven geld begon op te brengen.'
De eerste zin
Het plezier zat – en zit – vooral in het schrijven zelf. Hij
heeft nooit verhaallijnen tot in detail uitgedacht of ambities gekoesterd de
Grote Nederlandse Roman te schrijven. Hij begon gewoon. 'Met een eerste zin,
die zich ontwikkelt, waarna ik weet wie wie is en ik voor me zag wat ze moesten
doen. Alleen in bijvoorbeeld Tjeempie!
had ik me voorgenomen om zoals Raymond Queneau, de woorden uit te schrijven
zoals mensen die zeggen. Meer plannen heb ik nooit gemaakt.'
Aan herschrijven heeft hij evenmin veel behoefte. 'Dat vindt
plaats tijdens het schrijven zelf, door betere formuleringen te zoeken. Soms probeer
ik te voorzien hoe het verhaal zich ontwikkelt. "Als ik zo doorga,"
denk ik wel eens, "dan verdwaal ik." En daarna neem ik een andere
afslag. Als een verhaal dan eenmaal af is, is het ook af. Met poëzie doe ik
hetzelfde. Ik verander een woordje, plaats een regel net anders, meer niet. Als
het af is, werk ik alleen nog aan details.'
Toneel
Door die intuïtieve werkwijze heeft Campert sommige genres
nooit beheerst. Dat spijt hem toch wel een beetje. 'Ik heb ooit een poging
gedaan een toneelstuk te schrijven. Ik had dat opgestuurd naar de Nederlandse
Comedie. Guus Oster leidde dat toen, die zag er niets in. Volkomen terecht.'
Vraag hem alleen niet waarover het ging. 'Het was in 1954, dat weet ik echt niet
meer. Het zou wel leuk zijn geweest als ik een stuk voor mijn moeder had kunnen
maken.'
Geen regisseur of gezelschap kwam echter op het idee hem
daarvoor te vragen. 'En anders had ik zo'n voorstel toch afgewezen. Toneel past
niet mijn methode van werken. Je moet eerst een goed overall idee hebben,
dramatische effecten inbouwen... Nee. Hetzelfde geldt voor essays. Mijn hoofd
is veel te fladderig voor kritische beschouwingen. Maar het geeft niet. Ik heb
genoeg andere dingen gemaakt waar ik blij mee ben. Ik heb zo veel geschreven.'
Mannerig
Heeft hij het zich wel eens bewust moeilijk gemaakt tijdens
het schrijven? 'Eigenlijk ging het altijd vanzelf. Bij moeilijke passages dacht
ik soms: verdomme, hoe schrijf ik dat op? Na enig nadenken lukte dat altijd
toch. Ik heb ook verhalen geschreven vanuit het perspectief van een vrouw. Behoorlijk
moeilijk. Soms denk je dat je ze kent, als je lang met iemand leeft, maar dan
blijkt steeds dat je er niks van begrepen hebt. Ik ben er toch te mannerig voor,
denk ik. Al mijn personages zijn ook klonen van mezelf.'
Is Campert in de loop der jaren, door de verworven ervaring,
wel beter gaan schrijven? 'Dat weet ik niet. Het is moeilijk eigen werk te
beoordelen. Ik vind wel dat ik spaarzamer ben geworden. Ik heb minder woorden,
minder uitweidingen nodig om iets te zeggen. Vooral mijn poëzie wordt kaler.
Waarom? Misschien omdat ik ouder wordt. Alles wordt kaler als je ouder wordt. Mijn
hoofd schiet alleen niet op. Dat vergeet kaal te worden', grinnikt hij.
Nobelprijs
Met de Prijs der Nederlandse Letteren heeft hij nu alle
oeuvreprijzen gewonnen. Op de Nobelprijs na, natuurlijk. 'Nee, dat zou te veel
eer zijn', denkt hij. Zijn werk is vertaald in onder meer het Bulgaars, Engels,
Duits, Tsjechisch, Deens én – een bloemlezing uit eigen werk Städer om aftonen (1997) – in het
Zweeds. 'Toch lijkt de kans me op de Nobelprijs nul. Ze kunnen hem veel beter
aan Antjie Krog geven. De Zuid-Afrikaanse dichteres. Zij maakt prachtig werk.'
Heeft hij dan genoeg gedaan om over honderd jaar nog te
worden gelezen? 'Dat kan ik niet overzien. Als het gaat om hele boeken, heb ik
er een hard hoofd in. Ik hoop wel dat van mijn poëzie een paar gedichten
bewaard blijven. We lezen nu ook gedichten van honderd jaar geleden.
"Lamento" is een van mijn favorieten. Niet speciaal de beste, maar zo
heerlijk om voor te lezen. Poetry International bracht ooit dichters en
muzikanten samen. Toen heb ik hem geschreven als jazz: bijna improviserend.'
(Eerder gepubliceerd op Taaluniebericht.org, 5 maart)
Zie ook:
- Campert over schrijvers over hun hoogtepunt en over zijn eenmanszaak
Geen opmerkingen:
Een reactie posten