De duif en het woedende leger
In iedere boekwinkel waar ik tijdens mijn vakantie afgelopen zomer in Frankrijk binnenstapte, lag een stapel L’Armée furieuse, prominent in het zicht. Het is de twaalfde roman van Fred Vargas (pseudoniem van Frédérique Audoin-Rouzeau), de best verkopende Franse misdaadauteur van dit moment.
Inspecteur Adamsberg, die ook in andere boeken van Vargas de hoofdrol speelt, wordt geconfronteerd met een vreemd verzoek. Een vrouw is uit Normandië naar Parijs gekomen om hem te waarschuwen voor een aantal aangekondigde moorden. Niet door een seriemoordenaar of dorpsgek, maar door een eeuwenoud verschijnsel: L’Armée furieuse.
Een leger schimmen, verminkte soldaten uit vroeger tijden, dat ’s nachts door de bossen nabij het dorp Ordebec trekt en gezien is door de dochter van de vrouw. Vier dorpsgenoten werden meegetrokken door het leger, wat als aankondiging geldt voor hun aanstaande moord. Het is een verhaal dat al sinds de Middeleeuwen in het dorp van tijd tot tijd de kop op steekt en al eerder voor moord en doodslag zorgde.
Tegelijk spelen er in Parijs twee zaken waar Adamsberg zijn handen aan vol heeft. Een grote zaak waarbij de auto van een belangrijke industrieel is in brand gestoken terwijl hij erin zat. Al snel wordt een jongen uit de banlieu deze moord in de schoenen geschoven omdat hij wel meer auto’s in brand heeft gestoken in het chique arrondissement waar de industrieel aan zijn einde kwam. Adamsberg gelooft daar niet in en heeft juist een andere verdachte op het oog, de zoon van de industrieel, die hij alleen kan opsporen als hij meer tijd krijgt, waar hij op ludieke wijze voor weet te zorgen.
En een kleine zaak: die van een duif waarvan de pootjes bij elkaar gebonden zijn door een straatschoffie waardoor hij niet meer kan vliegen en dus niet meer aan voedsel en drinken kan komen. Adamsberg zweert het jongetje op te sporen.
Alle drie de zaken lijken even belangrijk voor de inspecteur, die bekend staat om zijn nonchalante en dromerige houding en die niet te werk gaat volgens een duidelijke methode maar juist associatief en op zijn gevoel. Ook zijn agenten zijn weinig doorsnee, zoals Danglard, een lopende encyclopedie, gevoelig voor tradities en gek op wijn, en Retancourt, een corpulente vrouw op wie Adamsberg zeer gesteld is en die in deze roman de zorg voor de duif zonder blikken of blozen op zich neemt.
Vargas weet de spanning goed op te bouwen en meerder verdachten in het vizier te houden. Zelfs als op het einde slachtoffer en dader tegenover elkaar staan, weet je wie wat is.
Wat is nu het knappe van Vargas’ werk? Dat de spanning goed verdeeld is en tot de laatste pagina’s wordt vastgehouden? Dat de personages karakter genoeg hebben om geloofwaardig te zijn? Adamsberg is geen standaard inspecteur, maar zeker geen persiflage zoals Columbo. Of is het succes te danken aan het feit dat Vargas zorgt dat alles met alles te maken heeft en de verhaallijnen tijdelijk verweven worden om dan weer afzonderlijk te eindigen?
Suikerklontjes bijvoorbeeld spelen een belangrijke rol in zowel de zaak van de verbrande industrieel als die van het woedende leger. En er is de strijd tussen de gevestigde elite en de underdog die wordt uitgelicht op verschillende fronten. Maar ook de humor die niet als humor gepresenteerd wordt zal voor sommigen bijdragen aan het succes. Welke inspecteur zeult er tijdens een belangrijk onderzoek met een gewonde duif? Of neem de versprekingen van Adamberg: niemand begrijpt waar hij het over heeft als hij begint over L’armée curieuse.
Hoe het ook komt, L’Armee furieuse is een zeer geslaagde ‘roman policier’ die uiterst geschikt is voor de zomervakantie, aan het strand in de zon, of in een huisje omdat het buiten te koud en te nat is. Maar goede vakantieboeken kun je natuurlijk het hele jaar door lezen. Om ervan te genieten en om misschien even het gevoel van vakantie weer op te roepen. Kiest u zelf, maar laat het niet liggen!
(Eerder gepubliceerd op Athenaeum.nl, 6 aug 2011)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten