‘Dat was het voordeel van secretaresse zijn op een notariskantoor: er lagen niet alleen tijdschriften over literatuur om in de pauze door te bladeren maar je had ook rijke collega’s.’
(uit: Snoep, Mark Verver, Marmer, 2012)
Al sinds ik, lang geleden, Het land van herkomst van E. du Perron las, sluimert in mijn achterhoofd de wens om een monografie te maken over de notaris in de literatuur. In die roman kwam ik voor het eerst de vooroordelen tegen die je altijd tegenkomt. De notaris is chique, deftig, snobistisch, betweterig, zelfingenomen, onuitstaanbaar. En bovenal: goed in de slappe was. Zie ook de gebrekkige verbeeldingskracht van Mark Verver. Als klant heb ik zo’n notaris weleens ontmoet – ze bestaan dus wel. Maar als notariszoon weet ik wel beter. Er zijn ook aardige notarissen. (Nog een voorbeeld: zie hier.)
En als ik klaar ben met de notaris, wil ik een soortgelijke monografie maken van de minister in de literatuur. Dat is ook zo’n beroep dat altijd in dezelfde clichématige termen wordt beschreven. Het fascinerendst vind ik hoe begerenswaardig het ministerschap in romans altijd lijkt. Neem Bonita Avenue van Peter Buwalda. Zijn hoofdpersoon heeft het gemaakt in het leven: wereldberoemd wiskundige, geliefd rector magnificus. En toch ziet hij het lullig ministerschapje dat hem wordt aangeboden, als het toppunt. Alsof deze Siem Sigerius niet door heeft dat een minister tegenwoordig eerder dient om cabaretiers en columnisten aan onderwerpen te helpen dan om macht uit te oefenen. Zie Gerd Leers. (Inmiddels - het is februari 2013 - heb dit stuk geschreven.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten