Toen Emmanuel Carrère gevraagd werd of hij een onderwerp wist voor het
eerste nummer van een nieuw Frans reportageblad stelde hij Eduard Limonov voor.
Hij ging voor het blad in Rusland op onderzoek uit. Is Limonov een halve
crimineel, een held, een groot schrijver, een verantwoordelijk politicus, een
teruggekeerde dissident, of een revolutionair?
Hij schreef daarop meer dan een reportage. Limonov (vertaald door Katelijne De Vuyst en Katrien Vandenberghe) werd
een soort biografie door een schrijver die niet weet of hij zijn hoofdpersoon
nu bewondert of wantrouwt. Maar dat Limonov een intrigerend leven leidde en
ongetwijfeld nog steeds leidt, staat buiten kijf.
Carrère kende Limonov uit de tijd dat die in Parijs woonde, hij had hem een
keer mogen interviewen. Twintig jaar later ziet hij hem weer, op een herdenking
van het bloedbad dat zich tijdens de gijzelneming van Tsjetsjeense terroristen
in het Doebrovka-theater heeft afgespeeld. De Russische politie besloot zowel
gijzelnemers als gijzelaars neer te maaien en bagatelliseerde na afloop het
grote aantal burgerslachtoffers.
Het duurt even voor er een ontmoeting plaatsvindt, Carrère weet immers niet
hoe Limonov zal aankijken tegen iemand die over hem wil schrijven. Hij wordt
bij de eerste ontmoeting opgehaald door twee potige kaalgeschoren jonge kerels.
Een voorzorgsmaatregel.
In het spartaanse bureau met
dichtgetrokken gordijnen waar ze me uiteindelijk binnenlaten staat hij me op te
wachten, in zwarte pull en zwarte spijkerbroek. Handdruk, geen glimlach. […]
Vroeger trainde hij een uur per dag, push-ups en halteroefeningen, en dat is
hij vast blijven doen want op zijn vijfenzestigste is hij nog slank gebouwd –
strakke buik, jong figuur, gladde, matte Mongolenhuid – maar wel met grijze
snor en dito sikje.
Carrère beschrijft het leven van Limonov, van zijn benauwde jeugd in de
jaren veertig en vijftig tijdens het communisme in de Oekraïne. Deze naoorlogse
armoede, de vriendjespolitiek (zijn vader is officier in het leger, maar niet
bijdehand genoeg om zich om hoog te werken) en de uitzichtloosheid van de
nieuwbouwwijken maken Edward tegendraads. Hij wil wat anders met zijn leven,
ontsnappen aan dit troosteloze bestaan. Vandaar zijn vertrek naar Moskou, samen
met zijn kunstzinnige vriendin Anna, waar hij zich een plek in de culturele
underground scene weet te veroveren. Hij schrijft inmiddels gedichten en
ontmoet andere dichters en schrijvers, onder wie Joseph Brodsky.
Dan ontstijgt hij weer een paar treden zijn ongelukkige afkomst: hij wordt
verliefd op de vrouw die voor hem gemaakt lijkt te zijn, de mooie, spannende en
verleidelijke Jelena, en samen besluiten ze naar New York te vertrekken.
Vertrekken klinkt makkelijk, het moet op slinkse wijze, als dissident. En in
die tijd vertrokken dissidenten voorgoed.
Limonov wil beroemd worden, een held, iemand waar de mensen niet omheen
kunnen. Om dat te bereiken, lijkt het of hij eerst het tegenovergestelde mee
moet maken. In Amerika is hij arm, echt arm, Jelena verlaat hem, hij trekt zich
terug uit het veilige dissidentenleventje waar de meeste Russen in blijven
hangen. Hij is op zichzelf aangeweven en toevallig kan hij dat heel goed. Hij
heeft niemand nodig behalve zichzelf. In ieder geval om er weer boven op te
komen. Om te bereiken wat hij wil bereiken en zijn bestaan op aarde te
rechtvaardigen, heeft hij natuurlijk wel anderen nodig: bewonderaars, lezers
van zijn boeken die hij vanaf die periode begint te schrijven, aanhangers van
de partijen die hij later, weer terug in Rusland, op zal richten. Maar in New
York houdt hij vele jaren stand als verschoppeling. Het zijn misschien wel zijn
mooiste jaren, beschreven in Het dagboek van een loser, waarin hij zijn
levensdoel als volgt onder woorden brengt:
Ik droom van een gewelddadige
opstand. Ik word nooit Nabokov, ik zal nooit Engels brommend en in korte broek
op Zwitserse weiden achter vlinders aan zitten. Geef me een miljoen en ik koop
er wapens mee en ontketen in om het even welk land een rebellie.
De miljoen krijgt hij niet, maar hij duikt, nadat hij nog negen jaar in
Parijs heeft gewoond, op verschillende plekken op om mee te strijden,
bijvoorbeeld aan de kant van de Serviërs na het uiteenvallen van Joegoslavië.
Met fascist Doegin richt hij de Nationaal-Bolsjewistische Partij op en raakt in
1993 betrokken bij de coup tegen Jeltsin. De partij groeit, krijgt afdelingen
in het land, maar blijft buiten spel staan op het politieke toneel, zoals
iedere oppositiepartij.
Bij dit deel van Limonovs verhaal heb je behoorlijk wat voorkennis nodig,
zeker naarmate Carrère meer van zijn politieke leven beschrijft. Dat is jammer,
want juist Limonovs overwegingen zijn interessant: Limonov ziet in dat de tijd
nog niet rijp is voor grote veranderingen, maar hij wil toch iets doen en gaat
in de aangrenzende streken ‘de gebieden die Gorbatsjov, de verrader, heeft
prijsgegeven’, opkomen voor de onderdrukte Russen. Later sluit hij zich aan bij
Kasparov en zijn partij, maar ook daar breekt hij weer mee.
Limonov is een intrigerend boek. En al
zijn het misschien niet de stijl en de soms uitgebreide beschrijvingen van de
politieke context die je voor het boek innemen, het levensverhaal maakt dat
meer dan goed. Carrère zet vanuit verschillende hoeken een schijnwerper op
Limonov, soms richt hij zich op elk detail dat zichtbaar wordt, dan weer op
zijn zwarte schaduw achter hem. Hij laat de held zien, de extremist, de
dissident, de revolutionair. Maar vooral laat hij zien dat Limonov een trouw
mens is, die lief kan hebben, kan strijden, die een doel voor ogen heeft en dat
niet loslaat. En die zich, zonder het te benadrukken, ook schaart aan de kant
van de underdog, wat het signatuur van die underdog ook moge zijn. Of, zoals
Limonov zelf schrijft:
Ik behoor tot de mensen die
nergens verdwaald zijn. Ik loop naar de anderen toe, de anderen lopen naar me
toe. Zo vallen de dingen vanzelf op hun plaats.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten