zondag 15 september 2013

Des romans français: Emmanuel Carrère, 'Limonov'


Toen Emmanuel Carrère gevraagd werd of hij een onderwerp wist voor het eerste nummer van een nieuw Frans reportageblad stelde hij Eduard Limonov voor. Hij ging voor het blad in Rusland op onderzoek uit. Is Limonov een halve crimineel, een held, een groot schrijver, een verantwoordelijk politicus, een teruggekeerde dissident, of een revolutionair?
Hij schreef daarop meer dan een reportage. Limonov (vertaald door Katelijne De Vuyst en Katrien Vandenberghe) werd een soort biografie door een schrijver die niet weet of hij zijn hoofdpersoon nu bewondert of wantrouwt. Maar dat Limonov een intrigerend leven leidde en ongetwijfeld nog steeds leidt, staat buiten kijf.
Carrère kende Limonov uit de tijd dat die in Parijs woonde, hij had hem een keer mogen interviewen. Twintig jaar later ziet hij hem weer, op een herdenking van het bloedbad dat zich tijdens de gijzelneming van Tsjetsjeense terroristen in het Doebrovka-theater heeft afgespeeld. De Russische politie besloot zowel gijzelnemers als gijzelaars neer te maaien en bagatelliseerde na afloop het grote aantal burgerslachtoffers.
Het duurt even voor er een ontmoeting plaatsvindt, Carrère weet immers niet hoe Limonov zal aankijken tegen iemand die over hem wil schrijven. Hij wordt bij de eerste ontmoeting opgehaald door twee potige kaalgeschoren jonge kerels. Een voorzorgsmaatregel.

In het spartaanse bureau met dichtgetrokken gordijnen waar ze me uiteindelijk binnenlaten staat hij me op te wachten, in zwarte pull en zwarte spijkerbroek. Handdruk, geen glimlach. […] Vroeger trainde hij een uur per dag, push-ups en halteroefeningen, en dat is hij vast blijven doen want op zijn vijfenzestigste is hij nog slank gebouwd – strakke buik, jong figuur, gladde, matte Mongolenhuid – maar wel met grijze snor en dito sikje.

Carrère beschrijft het leven van Limonov, van zijn benauwde jeugd in de jaren veertig en vijftig tijdens het communisme in de Oekraïne. Deze naoorlogse armoede, de vriendjespolitiek (zijn vader is officier in het leger, maar niet bijdehand genoeg om zich om hoog te werken) en de uitzichtloosheid van de nieuwbouwwijken maken Edward tegendraads. Hij wil wat anders met zijn leven, ontsnappen aan dit troosteloze bestaan. Vandaar zijn vertrek naar Moskou, samen met zijn kunstzinnige vriendin Anna, waar hij zich een plek in de culturele underground scene weet te veroveren. Hij schrijft inmiddels gedichten en ontmoet andere dichters en schrijvers, onder wie Joseph Brodsky.
Dan ontstijgt hij weer een paar treden zijn ongelukkige afkomst: hij wordt verliefd op de vrouw die voor hem gemaakt lijkt te zijn, de mooie, spannende en verleidelijke Jelena, en samen besluiten ze naar New York te vertrekken. Vertrekken klinkt makkelijk, het moet op slinkse wijze, als dissident. En in die tijd vertrokken dissidenten voorgoed.
Limonov wil beroemd worden, een held, iemand waar de mensen niet omheen kunnen. Om dat te bereiken, lijkt het of hij eerst het tegenovergestelde mee moet maken. In Amerika is hij arm, echt arm, Jelena verlaat hem, hij trekt zich terug uit het veilige dissidentenleventje waar de meeste Russen in blijven hangen. Hij is op zichzelf aangeweven en toevallig kan hij dat heel goed. Hij heeft niemand nodig behalve zichzelf. In ieder geval om er weer boven op te komen. Om te bereiken wat hij wil bereiken en zijn bestaan op aarde te rechtvaardigen, heeft hij natuurlijk wel anderen nodig: bewonderaars, lezers van zijn boeken die hij vanaf die periode begint te schrijven, aanhangers van de partijen die hij later, weer terug in Rusland, op zal richten. Maar in New York houdt hij vele jaren stand als verschoppeling. Het zijn misschien wel zijn mooiste jaren, beschreven in Het dagboek van een loser, waarin hij zijn levensdoel als volgt onder woorden brengt:

Ik droom van een gewelddadige opstand. Ik word nooit Nabokov, ik zal nooit Engels brommend en in korte broek op Zwitserse weiden achter vlinders aan zitten. Geef me een miljoen en ik koop er wapens mee en ontketen in om het even welk land een rebellie.

De miljoen krijgt hij niet, maar hij duikt, nadat hij nog negen jaar in Parijs heeft gewoond, op verschillende plekken op om mee te strijden, bijvoorbeeld aan de kant van de Serviërs na het uiteenvallen van Joegoslavië. Met fascist Doegin richt hij de Nationaal-Bolsjewistische Partij op en raakt in 1993 betrokken bij de coup tegen Jeltsin. De partij groeit, krijgt afdelingen in het land, maar blijft buiten spel staan op het politieke toneel, zoals iedere oppositiepartij.
Bij dit deel van Limonovs verhaal heb je behoorlijk wat voorkennis nodig, zeker naarmate Carrère meer van zijn politieke leven beschrijft. Dat is jammer, want juist Limonovs overwegingen zijn interessant: Limonov ziet in dat de tijd nog niet rijp is voor grote veranderingen, maar hij wil toch iets doen en gaat in de aangrenzende streken ‘de gebieden die Gorbatsjov, de verrader, heeft prijsgegeven’, opkomen voor de onderdrukte Russen. Later sluit hij zich aan bij Kasparov en zijn partij, maar ook daar breekt hij weer mee.
Limonov is een intrigerend boek. En al zijn het misschien niet de stijl en de soms uitgebreide beschrijvingen van de politieke context die je voor het boek innemen, het levensverhaal maakt dat meer dan goed. Carrère zet vanuit verschillende hoeken een schijnwerper op Limonov, soms richt hij zich op elk detail dat zichtbaar wordt, dan weer op zijn zwarte schaduw achter hem. Hij laat de held zien, de extremist, de dissident, de revolutionair. Maar vooral laat hij zien dat Limonov een trouw mens is, die lief kan hebben, kan strijden, die een doel voor ogen heeft en dat niet loslaat. En die zich, zonder het te benadrukken, ook schaart aan de kant van de underdog, wat het signatuur van die underdog ook moge zijn. Of, zoals Limonov zelf schrijft:

Ik behoor tot de mensen die nergens verdwaald zijn. Ik loop naar de anderen toe, de anderen lopen naar me toe. Zo vallen de dingen vanzelf op hun plaats.

Geen opmerkingen: