IK
ZOU GRAAG IN DE BOEKENKAST WILLEN STAAN
Geëngageerd.
Dat is het toepasselijkste adjectief voor Ramsey Nasrs vitale dichterschap.
Lees zijn woedend sonnet over de leugens van toenmalig premier Jan Peter
Balkenende over Irak. Proef de gretigheid waarmee hij de taal van alle lagen
van de bevolking opzuigt en gebruikt, het best gesymboliseerd in de moderne
klassieker ‘Mi have een droom’, dat is geschreven in de straattaal van de
toekomst.
Ook
buiten zijn poëzie is zijn maatschappelijke betrokkenheid groot. Hij
interviewde de Birmese oppositieleider Aung San Suu Kyi en de Chinese
kunstenaar Ai Weiwei. Hij hield een vlammend protest tegen de achteloze
bezuinigingen op de kunst en hij schreef gepassioneerde opiniestukken over het
Midden-Oosten. Nooit lijkt hij moe te worden om zijn met zo veel hartstocht
onderbouwde mening te geven.
Zo is
het niet altijd geweest. Op het Gymnasium Erasmianum in zijn geboortestad
Rotterdam zocht Nasr (1974) het middelpunt van de belangstelling omdat hij genoot
van alle aandacht. Lolbroek onder zijn klasgenoten. Hoge cijfers in exacte
vakken en talen. Voorzitter van de leerlingenverenigingen. Lid van het
schooltoneel. Hij was graag populair bij leerlingen en leraren.
Nasr
volgde dan ook een toneelopleiding bij de Studio Herman Teirlinck in Antwerpen.
Wie acteert laat het oog van anderen vanzelf op zich vallen. En ook bij de
gedichten die hij op de middelbare school begon te schrijven, leek het
belangrijkste dat iemand ze las. Net 22 jaar oud zei hij in de Volkskrant: ‘Ik zou graag in een
boekenkast willen staan – ja, dat zou mij werkelijk gelukkig maken.’
Thuis
stond engagement niet voorop. Zijn Nederlandse moeder en zijn Palestijnse
vader, die zijn geboorteland op zijn zeventiende verliet om in Joegoslavië te
gaan studeren en uit liefde in Nederland bleef hangen, gaven hem een
‘elementair humanistische opvoeding’, zoals Nasr het ooit in Vrij Nederland omschreef. Dus wel: je
inleven in een ander, kritisch nadenken. En niet: betrokkenheid bij een zaak.
Over
het Palestijns-Israëlisch conflict had zijn vader het al helemaal niet.
Nederland was in die tijd sterk pro-Israëlisch. Denk aan de olieboycot die de
Arabische landen daarom in de jaren zeventig Nederland oplegden. Als je zei dat
je een Palestijn was, dacht iedereen gelijk dat je een terrorist was. Nasr
droeg wel een ‘Israel out’-button op school, maar stond nauwelijks stil bij de
betekenis daarvan.
Het
keerpunt was een reis naar Palestina in 1996. Het verlangen van zijn vader naar
zijn geboorteland en zijn familieleden was zo groot geworden dat hij voor het
eerst na meer dan dertig jaar terugging. Met zijn zoon, die werd betoverd door
de hartelijkheid van zijn familie en het mooie land, maar ook werd geraakt door
de bezetting. De alomtegenwoordige soldaten. De vernedering die zijn familie
onderging.
Met
een schok drong toen pas goed de betekenis van zijn afkomst tot hem door. Het
Midden-Oosten was geen nieuwsonderwerp als alle anderen waar Nasr – zoals
iedereen – met enige afstandelijkheid naar kon kijken, het was een conflict
waarin hij partij was. Hij ging zich verdiepen in de geschiedenis en de
achtergronden: van de opkomst van het zionisme tot de hedendaagse
nederzettingenpolitiek.
Ook
raakte hij zo bij uitbreiding steeds meer betrokken bij maatschappelijke
discussies.
In
zijn werk kwam dat niet meteen terug. Nasr studeerde halverwege de jaren
negentig af met de zelfgeschreven en -geregisseerde monoloog De doorspeler, die heel slim de
pretenties van de virtuoos op het toneel ontmaskert – én tegelijk dezelfde
virtuoze manipulatietechnieken inzet om het publiek in te palmen. Hij werd
daarna acteur bij het Zuidelijk Toneel onder leiding van Ivo van Hove.
27 gedichten & Geen lied, zijn debuut als dichter dat
in 2000 werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs en de Hugues C.
Pernathprijs, ging vooral over de liefde. Preciezer: Nasrs verwerking van een
verbroken relatie die vijf jaar had geduurd. Alle gedichten gingen over echt
bestaande meisjes, bekende hij aan Libelle.
Sommige gedichten ontstegen het persoonlijke nauwelijks.
Het
was een tijd waarin Nasr zich wentelde in zijn gevoelens. Dat bleek ook uit
zijn afscheid, na vijf jaar, van het toneel. Hij was teleurgesteld dat hij de
emotie die hij in zijn rollen legde, niet vast kon houden – al helemaal niet
als hij een rol avond aan avond in totaal zeventig, tachtig keer speelde. De
voorstellingen van het Zuidelijk Toneel werden zo kapot gespeeld, vond hij.
Zonder
die gevoelens vond hij toneelspelen maar een ambacht. Het was een vaardigheid
die in de hiërarchie duidelijk onder de scheppende kunst kwam, een mening waar
hij later van teruggekomen is. Liever ging hij schrijven. Om de overgang te
markeren nam hij afscheid met een eigen tekst: de monoloog Geen lied, een moderne bewerking van de Orpheus-mythe, die ook in
zijn debuut is opgenomen.
Het
engagement kwam pas later. In het gedicht ‘Credo’, afkomstig uit zijn tweede,
even succesvolle bundel Onhandig
bloesemend uit 2004, liet hij al weten dat hij poëzie voorstond die raakt
aan wat mensen dagelijks meemaken. Geen onthechte poëzie dus die zich afsluit
van het publiek, maar poëzie die geschikt is om bijstand te verlenen in
moeilijke tijden of kan helpen je buurvrouw te verleiden.
Het
stadsdichterschap van Antwerpen, een jaar later, duwde zijn poëzie definitief
een richting in. Bewust besloot hij stemmen van anderen – ook van illegalen en
kansarmen – in zijn werk op te nemen. Juist om dat te verrijken. ‘Mijn taal is
soms banaal, soms verheven, nu eens spreekt de onderbuik, dan weer probeer ik
met een visie op de samenleving te komen,’ zei hij. Zo ‘wordt mijn werk steeds
meer Ramsey’.
Niet
dat hij daarom gesimplificeerde, voor iedereen onmiddellijk verstaanbare poëzie
ging schrijven. ‘De kracht van poëzie is juist dat woorden op verschillende
manieren begrepen kunnen worden. Met mijn taal en onderwerpen probeer ik een
schijn van herkenbaarheid te creëren, om zo ook Sjefke en Anita op het
verkeerde been te zetten,’ vertelde hij in hetzelfde interview.
Voor
zulke gedichten is bovendien wel degelijk publiek, ontdekte Nasr. Tijdens een
optreden in het Sportpaleis in Antwerpen kreeg hij een dertienduizendkoppig
publiek stil met een stadsgedicht en een a capella gezongen lied van de
plaatselijke volkszanger Wannes van de Velde. Dat zette hem aan het denken.
Poëzie – ook goede poëzie – is voor iedereen die er moeite voor wil doen,
concludeerde hij.
Als
Dichter des Vaderlands, dat hij was van 2009 tot 2013, heeft hij die lijn
voortgezet. Vier jaar lang plaatste hij vanuit Antwerpen en, na een verhuizing,
vanuit Amsterdam voetnoten en vraagtekens bij belangrijke ontwikkelingen in
Nederland. Hij probeerde zich op te stellen als het geweten van de samenleving.
Zijn gedichten moesten, bij al het zinnelijk plezier, tot nadenken stemmen.
Hij
reageerde daarom weinig op de actualiteit. Slechts een enkele keer werd hij zo
geprikkeld dat hij, als een poëtisch columnist, nog dezelfde dag reageerde. Bij
het misbruik in de katholiek kerk bijvoorbeeld of koningin Beatrix’ aankondiging
van haar abdicatie. Liever nam hij één van de tientallen uitnodigingen voor
symposia of jubilea aan die hij wekelijks kreeg, om zich daar te kunnen uiten
over onderliggende verschuivingen in de maatschappij.
Die
combinatie van een relevante opdracht en zijn grote inzet maakte zijn
‘vaderlandse gedichten’ tot het beste werk uit zijn oeuvre tot nu toe. Lees de
gedichten die elders in dit boekje zijn opgenomen: de aanklacht tegen het
ontwortelde Nederland en hoop op een nieuw begin in één in ‘Ik wou dat ik twee
burgers was (dan kon ik samenleven)’. Of zijn verbeelding van de multiculturele
toekomst in ‘Mi have een droom’.
Zonder
tegenwind ging het niet. Zoals zijn entree als stadsdichter in Antwerpen al
gepaard ging met kritiek van rechtse politici die vreesde een Palestijnse
activist te hebben binnengehaald, zo ging het in Nederland in verhevigde vorm
door. Op internet dreigden de anonieme reaguurders Nasr iedere keer als hij
zijn mond opdeed, met pek en veren het land te laten zetten.
De
dichter bleef er onverstoorbaar onder. Slechts een enkele keer reageerde hij
met een ingezonden stuk op tegengeluiden – anders dan wanneer hem er in
interviews naar werd gevraagd. En dan bleek dat hij het niet persoonlijk opnam.
Het gif dat het volk over hem uitstortte stond symbool voor het gif dat over
kunstenaars in het algemeen wordt uitgestort. Dat krijg je in het huidige
politieke klimaat, vond hij.
Liever
stelde hij er daarom initiatieven tegenover die poëzie onder grote lagen van de
bevolking bracht. Die zijn het meest zichtbaar in de bloemlezingen die hij
samenstelde, zoals Dichter draagt voor,
waarvoor zijn broer Shariff Nasr 21 gedichten sfeervol verfilmde, en zijn
ambassadeurschap (en later juryvoorzitterschap) van de Turing Nationale
Gedichtenwedstrijd.
Begin
dit jaar beëindigde Nasr het Dichterschap des Vaderlands. Daarmee komt ook een
eind aan vooralsnog de meest geëngageerde periode in zijn poëzie. In zijn temperamentvol
dichterschap past tenslotte meer. Zoals blijkt uit de liefdesgedichten uit zijn
debuut, maar ook uit enkele ‘vaderlandse gedichten’. Zo verwoordde hij in
‘Psalm voor een afkomst’ op indrukwekkende wijze zijn genuanceerde
geloofsovertuiging.
En
hij gaat weer acteren. Daar is hij sinds zijn afscheid in 2000 natuurlijk nooit
mee opgehouden. Zijn cv is sindsdien gegroeid met tal van rollen in tv-series,
films en op toneel. Maar eind mei 2013 trad hij toe tot Toneelgroep Amsterdam,
waar hij wordt herenigd met Ivo van Hove. Als eerste maakte hij zijn opwachting
als Jamie in Lange dagreis naar de nacht
van Eugene O’Neill.
‘Ik
ben altijd van toneel blijven houden, maar ik stopte ermee omdat ik schrijver
wilde worden,’ zei hij tegen NRC
Handelsblad. ‘Dat heb ik gedaan. En nu sta ik te popelen om weer te spelen.
Ik weet nu dat je niet avond aan avond het gevoel vers kunt houden, maar dat
daar wel iets voor in de plaats komt: beheersing, souplesse en bovenal plezier.
Destijds zag ik daar de waarde niet genoeg van in.’
(Recent verschenen in de uitgave Gouden Ganzenveer 2013)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten