maandag 20 maart 2017

Het Nederlands in de wereld: Ieder vuurtje moet worden aangewakkerd (Ons Erfdeel)

Liefde voor het Nederlands hebben buitenlandse sprekers van de taal zeker. Ze getuigen er makkelijk van, bleek op het eerste Ons Erfdeel-colloquium ter gelegenheid van het zestigjarig bestaan. Maar er zijn voldoende middelen nodig om liefhebbers om te vormen tot promotoren van het Nederlands.

Voor de Indonesische masterstudente Amalia Astari was het de afwijzing van de faculteit rechten. Toen ging ze maar Nederlands studeren in Jakarta. 'Wie weet opent deze taal een deur naar een interessant avontuur in de toekomst', dacht ze destijds. Het bleek aanvankelijk helemaal niet moeilijk – met al die leenwoorden in het Indonesisch, zoals 'parkeren' (parkir) en 'boontjes' (buncis). Naarmate ze steeds meer Nederlandstalige boeken las, ging ze zich ook meer thuis voelen in de taal. Eenmaal in Nederland geweest voor een zomercursus wist ze het zeker: in deze taal ligt haar toekomst, te beginnen als – in 2017 – docent aan de Universitas Indonesia.
Voor de Servische hoogleraar en vertaler Jelica Novaković was het de carrière van haar vader. Als dochter van een diplomaat kwam ze, drieëneenhalf jaar oud, in Den Haag terecht. 'Nederlands was daarmee de eerste vreemde taal waarmee ik in aanraking kwam. En als je vaak van woonplaats en vriendenkring wisselt heb je behoefte aan continuïteit. Het Nederlands bood me dat. Ik heb altijd mijn best gedaan om contact te houden met de taal en via de taal met de cultuur. Zo heb ik al vroeg leren kijken door een Nederlandstalige bril, wat me een meerwaarde gaf aan mijn denkvermogen. Dat is wat taal doet. Iedere taal geeft een andere visie op de werkelijkheid.'
Voor de Australische schrijver en vertaler David Colmer was het de mengeling van onvrede met zijn woonplaats en een ontmoeting met een Nederlandse. Het beviel hem niet in Londen, maar omdat hij geen zin had om terug te gaan naar zijn geboorteland trok hij naar Berlijn. Om Duits te leren. Hij vond het immers maar niets dat hij, 26 jaar oud inmiddels, alleen maar Engels kon. 'Ik heb in heel korte tijdsspanne Duits geleerd. Dat was fantastisch. En toen ik een Nederlandse vrouw ontmoette die ook in Berlijn woonde, heb ik Nederlands erbij gedaan. Inmiddels woon ik al 25 jaar in Amsterdam en kan ik eigenlijk alleen nog Duits lezen.'

Zo is het voor iedere buitenlander toeval geweest dat hij of zij Nederlands ging leren. Maar kan de positie van het Nederlands in de rest van de wereld louter afhangen van toeval? Wie eenmaal de keuze voor de taal heeft gemaakt, moet hem ook optimaal kunnen leren en gebruiken. Ieder vuurtje moet worden aangewakkerd. Zoals David Colmer vertelde: 'Ik volgde in 1996, toen ik al werkte als vertaler, de eerste zomercursus literair vertalen, gesponsord door wat nu het Nederlands Letterenfonds heet. Dat was voor mij een enorme stimulans. Bijna alle vertalers uit de generatie na mij hebben diezelfde zomercursus gedaan.'
En dan gaat het eigenlijk nog verder. Want hoe succesvol zou Colmer – winnaar van onder meer de Vondel Translation Prize – zijn geweest als de letterenfondsen in Vlaanderen en Nederland geen subsidies beschikbaar stelden aan buitenlandse uitgevers als tegemoetkoming aan vertaalkosten? Wat als er geen Vertalershuizen stonden in Amsterdam en Antwerpen, met respectievelijk vijf en twee plekken, waar vertalers zich kunnen onderdompelen in de Nederlandse taal?
Er moet beleid zijn voor het Nederlands in de wereld. Er moeten middelen voor worden vrijgemaakt. En daar moet goed over worden nagedacht. Daarom organiseerde Ons Erfdeel, ter gelegenheid van haar zestigjarig bestaan, in de eerste van vier colloquia over verschillende terreinen van de Vlaams-Nederlandse samenwerking een bijeenkomst over dit belangrijke thema. Deze goed bezochte bijeenkomst vond op 10 november plaats in het Vlaams-Nederlandse Huis deBuren te Brussel.

In zijn openingswoord legde hoofdredacteur Luc Devoldere van Ons Erfdeel het belang van een goede zorg voor de taal uit. Talen staan in machtsverhoudingen tegenover elkaar, stelde hij. Die verhoudingen moet je regelen. Immers: 'Als talen met elkaar in contact komen, kunnen ze met elkaar in conflict komen. Je neemt niet ongestraft het woord in je eigen taal als je gesprekspartner die taal niet spreekt, laat staan begrijpt. Stel je voor dat je dat in een gesprek blijft doen: verwondering wordt dan onbegrip, onbegrip wordt irritatie, irritatie eindigt met weglopen of op de vuist gaan.'
Welke taal is in een dergelijke botsing dominant? Dat is niet automatisch de taal met het grootste aantal sprekers. Ook politieke, economische en culturele macht speelt een rol. En prestige. Maar het belangrijkste element is wellicht het belang dat de sprekers zélf aan hun taal hechten. 'Van de zesduizend talen die vandaag op deze planeet worden gesproken, zullen er ongeveer drieduizend verdwijnen deze eeuw. Of een taal blijft verder bestaan als aparte taal, hangt uiteindelijk af van de taalgebruikers die hun taal de moeite waard moeten blijven vinden om in al haar functies te behouden.'
In Vlaanderen – dat al sinds de oprichting van de staat België niet altijd even harmonieus heeft samengeleefd met Franstaligen – wordt dat begrepen, in Nederland niet. Waarom zou de Frankfurter Allgemeine tijdens de jongste Frankfurter Buchmesse, waar Nederland en Vlaanderen gastland waren, anders bevreemd opmerken dat het Engels in het Nederlandse hoger onderwijs wel erg ver oprukt? 'Bij sommige literatuurstudies worden zelfs de Nederlandstalige werken niet meer in het origineel maar in het Engels gelezen.'
Devoldere: 'In Nederland was de staat er eerst, en de natie en de taal ontwikkelden zich binnen de reeds bestaande staat. Aangezien Nederlands er vanzelfsprekend is, speelt het geen belangrijke rol in de Nederlandse zelfbepaling. In Vlaanderen daarentegen was de natie er eerst, en ze was bijna uitsluitend gebaseerd op taal, op een taal waarvoor moest worden gevochten: “De taal is gansch het volk”.' Het is dan ook niet voor niets dat Nederland zijn taal niet heeft achtergelaten in zijn kolonie en België wél – al was dat dan de andere officiële taal.
Die botsing tussen Vlaamse overgevoeligheid en Nederlandse onverschilligheid leidt nog altijd met regelmaat tot wrevel. 'Toen Harry Mulisch in 1995 de Prijs der Nederlandse Letteren ontving, deed hij in het koninklijk paleis in Brussel in het bijzijn van koning Albert II nogal laatdunkend over de toekomst van het Nederlands: zijn dochter sprak al meer Engels dan Nederlands, en binnen twee generaties was het gedaan met dat taaltje aan de Noordzee. Hij zei dat uitgerekend in een paleis waar de huistaal nooit het Nederlands is geweest. De aanwezige Vlamingen konden er niet mee lachen.'

Bijzonder is dat Nederland en Vlaanderen ondanks die verschillende opvattingen over hun taal in 1980 tóch een Taalunie hebben opgericht, memoreerde Devoldere nog maar eens. 'Wees blij dat ze bestaat, want vandaag zou ze niet meer opgericht worden!' Welk beleid staat deze instelling voor om het Nederlands in het buitenland vorm te geven? Welke middelen maakt zij daarvoor vrij? Of beter gezegd: wat doet de Taalunie om de beleidsmakers die haar koers uitzetten te overtuigen om beleid te maken en geld beschikbaar te stellen?
Daarover sprak waarnemend algemeen secretaris Maya Rispens. Persoonlijke getuigenissen zoals van Astari, Novaković en Colmer zijn niet meer genoeg, legde ze uit. 'Wij dachten altijd: dit zijn zo overtuigende verhalen, daar hebben de ministers wel oren naar. De conclusie moet zijn: dat is niet zo. Dat weerhoudt ons er niet van om ze te blijven vertellen. Testimonials blijven belangrijk – ook van bijvoorbeeld een directeur van Shell die uitlegt dat hij Nederlandstaligen aanneemt omdat die bepaalde vaardigheden hebben. Maar we moeten ook andere elementen op tafel leggen om terug de interesse te wekken van de mensen die beslissen.'
Die elementen zijn harde cijfers. De Taalunie is daarom een meerwaarde-onderzoek begonnen naar het Nederlands in de wereld. Waar en hoe is het Nederlands aanwezig in het buitenland? Dit geldt zowel in geografisch opzicht als in welke economische en maatschappelijke sectoren. Welke kwalitatieve en kwantitatieve meerwaarde levert de aanwezigheid van het Nederlands in het buitenland? In economisch opzicht, maar ook cultureel, sociaal of met betrekking tot imago en prestige. En: hoe kan de aanwezigheid en de meerwaarde verder gemonitord worden? Hieruit moet kansen en mogelijkheden worden gedestilleerd.
Rispens: 'Ik verklap u meteen onze conclusie: Nederlands télt internationaal. Maar wees gerust: het is wel degelijk de bedoeling dit te onderzoeken, gegevens te verzamelen en een ernstige bewijsvoering op te stellen die beleidsmensen in Nederland en Vlaanderen zal overtuigen. Het moet ons bijvoorbeeld de kapstok bieden om aan de minister uit te leggen dat het weliswaar klopt dat Nederlandse bedrijven in het buitenland vaak in het Engels communiceren, maar dat ze nog steeds jonge studenten Nederlands van de schoolbanken plukken omdat ze interculturele inzichten hebben meegekregen die onmisbaar zijn in zakelijk verkeer.'

De hoofdschotel van de bijeenkomst was het gesprek van vier Nederlandstaligen uit het buitenland – naast de al genoemde drie ook de Ierse Annie Fletcher, hoofdconservator van het Van Abbe Museum in Eindhoven – over hun liefde voor het Nederlands. Want dat iedereen op het podium de liefde deelde, dat had Novaković direct gezien. 'Dit gesprek wordt één zucht van verliefdheid', zei ze tegen gespreksleider Clairy Polak. 'Ook met mijn studenten begint het vaak met liefde. Beleidsmakers moeten daar oog voor hebben: het belang van irrationaliteit bij het verspreiden van het Nederlands in de wereld. Je kunt niet alleen centen tellen.'
Novaković gaf eerlijk toe niet précies te weten waarom jonge Serviërs voor Nederlands kiezen. Uit de jaarlijkse enquête onder beginnende studenten blijkt dat ze vaak positieve stereotypen over Nederland hebben. 'Dat komt neer op wat zij verstaan onder onbeperkte vrijheid'. Maar misschien was het wel toeval of het gerucht dat de faculteit zulke leuke feestjes organiseert. 'En dan is het aan ons docenten om pragmatisch te zijn en ook te laten zien dat er voor de twintig nieuwe studenten ieder jaar werk is. Als tolk of vertaler of zeg maar: taaldienstverlener.'
Met name Colmer bracht zijn liefde voor het Nederlands nuchter naar voren. Hij corrigeert buitenlanders die onze taal een kleine taal noemen. 'Het is een middelgrote Europese taal. Er zijn allerlei talen in Europa met maar twee of drie miljoen sprekers. Het Nederlands heeft er bijna 25 miljoen.' En hij laat zich niet verleiden door de taal te vergelijken met het Engels of het Duits – ook al is zijn werk, zou je kunnen zeggen, om talen te vergelijken. 'De schoonheid van een taal ligt in de taal zelf. Buitenlanders zeggen vaak: al die harde g's, vreselijk. Maar je moet in de taal kijken.'
Hij vindt het dan ook een slechte zaak dat het Nederlands in eigen land wordt weggeduwd door het Engels. 'Nederlanders zijn niet zo goed in het Engels als ze denken en zeker niet zo goed als ze in het Nederlands zijn. Toen ik voor mijn dochter een middelbare school zocht, zag ik op internet een filmpje van een tweetalige school. Het Engels op dat filmpje was zo bedroevend dat ik overtuigd was dat het Engels van mijn dochter daar alleen maar achteruit gaat. Er is blijkbaar niemand op die school, ook de leraren Engels niet, die dat in de gaten heeft.'

Toch zat met Fletcher ook iemand in het panel voor wie het leren van Nederlands instrumenteel is. Zij verhuisde twintig jaar geleden naar dit taalgebied met het idee dat Nederland een kosmopolitisch, multicultureel land is waar zij zich met haar eigen taal prima kan redden. Bovendien zijn niet woorden haar instrument, maar 'beelden, kunst, symbolen'. Ze kan de lokale beeldende kunst prima begrijpen zonder kennis van het Nederlands. Net zo goed als ze kan werken met de Russische avant-garde werken in de collectie van het museum zonder Russisch te spreken.
Waarom gaf zij zich dan toch op voor een taalcursus? 'Ik miste veel. Ik had maar een heel oppervlakkig beeld van de cultuur en de maatschappij waarin ik leefde.' Het spijtige is alleen dat ze daarbij niet geholpen werd door het land en haar inwoners zelf – hoewel het gebrek aan trots op de eigen taal wel is afgenomen. Het onderwijs dat Fletcher aan kunstacademies geeft, kon ze altijd in het Engels geven. 'En als ik op straat als West-Europese witte vrouw Nederlands probeerde te spreken, lachten ze me uit. Ze lachten echt. Ze vonden mijn accent superschattig, maar vonden het niet nodig om met mij Nederlands te praten. Het kon toch ook in het Engels?'
Colmer herkent dat. 'Ik had het geluk dat ik zo'n dik Duits accent had dat niemand met mij Engels wilde spreken. Maar alle andere Engelstaligen merken dat Nederlanders je niet willen helpen. Als je in Italië drie woorden spreekt, zeggen ze daar: "o, wat goed", herhalen ze ieder woord desnoods vijf keer, laten ze met mimiek weten wat het betekent. Je krijgt spontaan taalles. Iedere interactie is een taalles. Dat heb je in Nederland bijna nooit.'

En toch is het belangrijk buitenlanders te stimuleren Nederlands te leren. Al was het maar voor de buitenlanders zelf, vindt Novaković. 'Ik kom uit een land dat is vast is blijven zitten in één manier van kijken. Misschien is de oplossing als we leren dat je op verschillende manieren naar hetzelfde kunt kijken. Misschien gaat er dan een lampje op waardoor je zaken beter kunt aanpakken. Taal is daarvoor cruciaal, omdat bepaalde waarden van de cultuur van die taal daarin zijn geïncorporeerd. En dan krijg je met het Nederlands contact met twéé culturen: de Nederlandse en de Vlaamse.'
Een voorbeeld: 'Ik heb Pijpelijntjes van Jacob Israël de Haan vertaald. Een prachtig boek over homoseksualiteit, waar men in Servië nog lang niet zo welwillend tegenover staat als in Nederland. Een echt taboe is het niet meer. Wie dit menselijke verhaal leest, kan daarna toch van mening veranderen over mensen met een andere geaardheid. Dat vind ik heel belangrijk. En dat boek is in het Nederlands ontstaan. Niet in het Engels of Duits, maar in het Nederlands.'

Het beleid waarmee Nederland en Vlaanderen de eigen taal stimuleren is goed. Geen van de aanwezigen op het podium kon concrete aanbevelingen doen aan de overheden van beide landen of kritiek uiten op de instellingen die het beleid uitvoeren. Colmer: 'Als de Taalunie haar meerwaardeonderzoek doet, zullen de resultaten voor de Nederlandse literatuur in het Engels geweldig zijn. Het niveau van de vertalingen is heel hoog, dankzij de inzet op professionalisering van de letterenfondsen. Ik hoor van Britse uitgevers dat Nederlandse boeken kunnen concurreren omdat de tekst niet door het gordijn van een slechte vertaling hoeven te schijnen.'
Alleen: de bezuinigingen. Hoe moeten buitenlandse neerlandici, vertalers en studenten daarmee omgaan? Dat is een serieuze worsteling. Hoe serieus, bleek uit het verhaal van Astari. 'Tijdens mijn vorige stage als assistent van de docent aan de Universitas Indonesia was, kon ik nog zeggen: leer goed Nederlands, dan kun je een beurs krijgen om naar Nederland of België te gaan. Ook voor mij was dat zeer aantrekkelijk geweest. Maar nu wordt dat verblijf niet meer volledig vergoed. Ik ken een studente: heel slim, maar niet uit een rijke familie. Zij kon het zich niet permitteren om naar Nederland te gaan.'
Daar komt nog bij dat verschillende taalstudies in met name Nederland ophouden te bestaan. Indonesisch, slavistiek. Nederland en Vlaanderen worden daardoor pas echt afhankelijk van Indonesiërs en Oost-Europeanen die Nederlands spreken voor het onderling contact dan mogelijk nu al het geval is. Alleen zij spreken beide talen. 'Eigenlijk moeten wij nu een dubbele taak op ons nemen', zei Novaković. 'Wij zijn ambassadeurs voor Nederlands in Servië, maar ook ambassadeurs voor Servië in Nederland. En toch worden wij alleen door de Servische overheid betaalt. Dat is pas een meerwaarde voor Nederland!'
Dan kunnen er nog zo veel mensen door wat voor toeval ook een liefde voor de taal opvatten, bij gebrek aan voldoende financiële steun is het beleid om die liefhebbers om te vormen tot ware promotoren voor het Nederlands onhoudbaar.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel 1/2017)

Geen opmerkingen: