Nederland versus Vlaanderen? Volgens de
uitgevers die voor het derde Ons Erfdeel-colloquium ter gelegenheid van het
zestigjarig bestaan bijeenkwamen, speelt die kwestie niet meer. Vlaamse
uitgevers hebben even goede kansen in Nederland als Nederlandse in Vlaanderen.
Dat Nederlandse uitgevers toonaangevend zijn, heeft historische redenen. Maar
die situatie hoeft niet eeuwig zo te blijven duren.
Uitgeven in de Lage Landen:
Het ligt aan de auteurs en de boeken zelf
Waarom zou een Vlaamse
auteur zijn werk bij een uitgeverij in eigen land onderbrengen als ook een
Nederlands bedrijf het wil hebben? Alleen tweederangs schrijvers die tevergeefs
met hun pennenvruchten hebben geleurd in Amsterdam worden gepubliceerd in Antwerpen,
Gent of Tielt. Dat vooroordeel is al meer dan honderd jaar oud, schat docent
moderne Nederlandse letterkunde en algemene literatuurwetenschap Kevin Absillis
van de Universiteit Antwerpen. Zeker toen August Vermeylen, Herman Teirlinck,
Stijn Streuvels en andere auteurs van het literair tijdschrift Van Nu
en Straks rond 1900 in zee gingen met Van Dishoeck en L.J. Veen, ging
een Hollands impressum gelden als waarborg van kwaliteit.
Het kwam allemaal voort
uit een minderwaardigheidsgevoel. ‘Al sinds de negentiende eeuw jeremieert een
geletterde bovenlaag dat de Vlaamse natie de aansluiting op de moderniteit
heeft gemist’, aldus Absillis. ‘Ten bewijze daarvan heeft ze vele symptomen
opgevoerd, maar twee ervan zijn uitvoerig betreurd: de taalachterstand en het
gebrek aan een hoogstaand literair uitgeefcircuit. De klaagzang was vooral
bedoeld om de ontvoogding van de Vlaming te bevorderen, maar heeft ook een
averechts effect gehad. De Vlaming raakte zo overtuigd van zijn culturele
achterstand, dat hij vreesde zijn eigen emancipatie nooit alleen tot een goed
einde te kunnen brengen. Hij wees Nederland aan als zijn nieuwe voogd, want
daar spraken de mensen naar verluidt wél beschaafd, en daar had men wél
fatsoenlijke uitgeverijen.’
Vlaamse uitgevers werden
zo op een nooit meer in te halen achterstand gezet die het vooroordeel
werkelijkheid maakte. In Vlaanderen waren
lange tijd weinig kansen om succes te hebben met literatuur. ‘Voor wie in
Vlaanderen van boeken uitgeven zijn beroep wilde maken, betekende deze dynamiek
een serieuze handicap. Het leidde er toe dat firma’s als Lannoo, De Sikkel en
Pelckmans na de Tweede Wereldoorlog hun literaire ambities opborgen. Alleen
Manteau hield het min of meer tot halverwege de jaren 1980 vol. Nadien vervelde
dat fonds tot een thrillercatalogus.’
Is dat anno 2017 nog
altijd het geval? In de Nederlandstalige literatuur blijven Nederlandse
uitgevers toonaangevend, constateerde hoofdredacteur Luc Devoldere van Ons
Erfdeel bij de uitnodiging voor de derde Staat van de Unie ter gelegenheid
van het zestigjarig jubileum. ‘Maar willen Vlaamse schrijvers nog altijd in
Amsterdam worden uitgegeven? En: Wat zijn de parameters voor literair succes
van Vlaamse boeken in Nederland en Nederlandse boeken in Vlaanderen? Waarom
geraken sommige auteurs niet over het ravijn tussen Essen en Roosendaal – denk
aan J.J. Voskuil en Jan Siebelink – en andere dan weer wel, zoals Louis Paul
Boon, Willem Elsschot, en recenter Lize Spit, David Van Reybrouck en Griet Op
de Beeck? Hoe kunnen we Vlaamse schrijvers in Nederland beter laten doordringen
en Nederlandse in Vlaanderen?’
Hoog tijd voor een
debat. De uitgevers Johan de Koning (De Bezige Bij), Harold Polis (Polis), Nele
Hendrickx (De Geus) en Maarten van Steenbergen (Lannoo) kwamen daarvoor op 31
mei naar de Nottebohmzaal van de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience –
wellicht de mooiste bibliotheek van de Lage Landen. De eerste is een
Nederlander die het grootste deel van zijn carrière in Vlaanderen heeft
gewerkt, maar nu een van de meest prestigieuze literaire fondsen van Amsterdam
leidt. De andere drie zijn Vlamingen, maar ieder met een andere achtergrond.
Polis werkte in Nederland en Vlaanderen in Nederlandse uitgeefconcerns, maar
leidt momenteel een Vlaams literair fonds van een Vlaams concern. Hendrickx
heeft alleen in Nederland gewerkt, Van Steenbergen juist uitsluitend in
Vlaanderen – maar wel bij het enige Vlaamse concern met Nederlandse
dochteruitgeverijen.
Volgens Absillis is er
weinig veranderd, betoogde hij in zijn inleiding op het debat. ‘Je kunt het met
steeds weer andere gegevens aantonen. Ten eerste, er wordt weinig literatuur
uitgegeven in Vlaanderen – Polis, Vrijdag en Het Balanseer zijn de voornaamste
namen, al geven ook Houtekiet, Lannoo en Manteau sporadisch romans uit. Ten
tweede, wat in Vlaanderen wordt uitgegeven staat niet in hoog aanzien. En ten
derde, de toonaangevende en commercieel succesvolle Vlaamse auteurs publiceren
in Nederlandse fondsen. Kijk naar de inzendingen voor de Libris Literatuurprijs
2017. Van de 207 boeken werden er 16 (nauwelijks 8%) in Vlaanderen uitgegeven.
Daarvan haalde geen enkele de longlist. Wel geselecteerd bij de beste 18 romans
van het jaar werden boeken van onder meer Herman Brusselmans, Stefan Hertmans,
Lize Spit, Jan Lauwereyns en Jeroen Olyslaegers. Het werk van deze Vlaamse
auteurs verscheen echter in Nederland.’
Natuurlijk speelt mee
dat de Nederlandse markt groter is, erkende Absillis. Maar het draait ook om
prestige. Waarom laat bijvoorbeeld uitgeverij Vrijdag anders de roman Blindelings van
Kris van Steenberge in Nederland co-uitgeven door Podium? In ieder geval óók
opdat niemand boven de Moerdijk weet dat het boek in Antwerpen wordt
geredigeerd. ‘Symptomatisch is ook het geval Jeroen Olyslaegers. Vroeger
verscheen het werk van deze auteur in Vlaanderen, eerst bij Meulenhoff|Manteau,
later bij de opvolger van dat fonds, De Bezige Bij Antwerpen. Zijn romans Wij (2009)
en Winst (2012) werden in Nederland echter nagenoeg genegeerd.
Met Wil is hierin op spectaculaire wijze verandering gekomen.
De verklaring ervoor is complex, maar dat de alom geprezen roman in
het onverdachte Amsterdam verscheen, speelt vast mee.’
Gelukkig voor Vlaamse
uitgeverijen is een post-literair klimaat ontstaan waarin het niet langer
draait om stijl, compositie en kennis van literaire traditie, maar des te meer
om marketing – zie het volgens Absillis onwaarschijnlijke succes van Het
smelt van Lize Spit, dat houterig, zelfs ongrammaticaal is geschreven
en toch werd geprezen in recensies en genomineerd. Dat biedt kansen aan Vlaamse
uitgevers. Zeker in een tijd waarin Vlamingen minder en minder naar Nederland
kijken als cultureel voorbeeld is het slechts zaak een boek met andere dan
literaire kwaliteiten voortvarend in de markt te zetten. ‘Gepresenteerd met de
onweerstaanbare flair van de hipster en een talent voor zelfpromotie zal dat
dankzij Facebook, Snapchat en nog uit te vinden apps Olympische hoogten
bereiken.’
De uitgevers daarentegen
waren eensgezind. Het vooroordeel dat Vlaamse auteurs beter naar Amsterdam
kunnen gaan is volkomen onterecht. En de kansen op erkenning en succes zijn
even groot ongeacht aan welke kant van de Vlaams-Nederlandse grens het boek
verschijnt. ‘Ik hoop dat achterin de zaal prozac wordt uitgedeeld met die
deprimerende inleidingen’, verzuchtte Polis. ‘Het debat gaat uit van een totaal
foute veronderstelling. De vrije markt voor het boek werd goed. De logistiek is
de afgelopen twintig jaar dat ik in het vak zat, enorm verbeterd. Er is een leven playing field ontstaan. Dat biedt
enorme commerciële kansen voor uitgeverijen die voor beide delen van het
taalgebied werken.’
Hendrickx vond de veronderstellingen
in de uitnodiging voor het debat gedateerd. ‘Het gaat om de kunstenaar. Het
gaat om diens unieke verhaal. Die wil je als uitgever ontdekken en naar een
publiek brengen. Het maakt helemaal niet uit of die kunstenaar uit Roosendaal
of Essen of voor mijn part Lubumbashi komt. Zeker, die achtergrond is te horen
in zijn stem, maar dan nog wil je dat die door zo veel mogelijk mensen in het
hele taalgebied wordt gehoord. Vervolgens maak je als uitgever een cultureel
product en heb je te maken met een economische realiteit waarin dat product wordt
gebracht. Die realiteit is dat literaire uitgeverij in Nederland zijn
gevestigd. Maar is dat erg? Dat vraag ik me echt af: is het erg dat er geen
Vlaamse literaire uitgeverij is?’
De Koning sloot zich
hierbij aan. ‘Op de uitgeverij spreken we nooit over Joodse, Vlaamse of Duitse
auteurs. Er zijn alleen goede en slechte auteurs en wij hopen de goede uit te
geven. En ja, dan is er een economische realiteit. Om een literaire uitgeverij
in Vlaanderen economisch leefbaar te maken, heb je in je thuisland een markt
van 10 miljoen euro ofwel 800.000 boeken. Zoveel wordt er in Vlaanderen
uitgegeven aan boeken met de – literaire – NUR-codes 300, 301 en 302. In
Nederland is de markt vijf keer zo groot.’
Natuurlijk zijn er
evidente verschillen tussen de Nederlandse en Vlaamse markt. Maar ligt dat aan
de uitgever? vroeg Van Steenbergen zich af. ‘Kijk naar de top 20 van
bestverkochte romans in Nederland en Vlaanderen in het afgelopen jaar. Op beide
lijsten staat een Nederlandse auteur als Connie Palmen en een Vlaamse auteur
als Stefan Hertmans – die overigens allebei in Nederland worden uitgegeven. Andere
boeken doen het alleen in één land goed. Neem As is tas van Jelle Brandt Corstius, dat in Vlaanderen niets heeft
gedaan. Dat is uitgeven door Das Mag, die ook Lize Spit heeft gepubliceerd dat
wél in beide delen van het taalgebied een succes was. Welke lijn is daaruit
trekken? Een uitgeverij, waar ook gevestigd, zal ieder boek professioneel
begeleiden en in de markt zetten.’
Volgens hem zijn de
verschillen eerder te verklaren uit de auteurs en hun boeken, die soms wel en
soms niet in het andere deel van het taalgebied aanslaan. ‘Neem de auteurs. Een
non-fictie auteur als Dirk De Wachter is populair in Nederland, maar hij zou
daar meer kunnen verkopen als hij meer tijd had om daar lezingen te geven. Leo
Borremans doet dat wel. Hij geeft vier van de vijf lezingen in Nederland en
verkoopt daar dan ook meer. Een auteur moet investeren om publiek te winnen,
maar het kost Vlamingen meer tijd en moeite om dat in Nederland doen dan
Nederlandse auteurs in eigen land. En de boeken. Een titel als Congo van David Van Reybrouck, dat het
zo goed heeft gedaan in het Nederland dat nauwelijks wist waar deze voormalige
Belgische kolonie ligt, is gewoon een topboek, dat het dan ook in het
buitenland goed heeft gedaan.’
Waarom zijn de
Amsterdamse uitgeverijen dan toch toonaangevend? Volgens Hendrikx komt dat
omdat het centrum nu eenmaal altijd dominant is – Amsterdam in het Nederlandse
taalgebied, Parijs in het Franse. ‘De Geus is ook van Breda naar Amsterdam
verhuisd. Waarom? Vanwege een krimpende markt. Alleen dan konden we daar op
dezelfde manier met mensen blijven samenwerken als de dertig jaar voordien.’ De
Koning, die ook directeur is van thrilleruitgeverij A.W. Bruna, viel haar wederom
bij. ‘Wij gingen van A.W. Bruna van Utrecht naar Amsterdam, omdat vormgevers,
vertalers of buitenlandse agenten daar makkelijker over de vloer komen. Die
dertig minuten met trein of taxi is dan vaak net te veel moeite. In Amsterdam
is een humuslaag waarvan je kan profiteren.’
En dan nog, nuanceerde
Van Steenbergen. Van een uitgeverij gevestigd in Tielt, zoals de zijne, liggen
de boeken óók schitterend uitgestald in alle boekhandels in het taalgebied.
‘Maar een uitgeverij heeft een bepaald gezicht: dit soort literatuur, die
auteurs, zulke fondsen. Als wij zeggen: dit geschiedenisboek is goed, gelooft
een boekhandel ons omdat Lannoo een reputatie heeft op dat gebied. Ook auteurs,
die veel beter uit hun doppen kijken dan twintig jaar geleden, letten daarop.
Onlangs kwam een Nederlandse professor in de positieve psychologie naar mij toe
omdat hij heeft gezien: Lannoo heeft expertise en ervaring op dit gebied. Onze
vestigingsplaats maakt dan niets uit.’
Dat gezicht van de
uitgeverij hoeft niet vast te liggen, vervolgde hij. ‘Wij verkopen sinds kort
meer kinderboeken in Nederland dan Vlaanderen. Waarom? Omdat wij daar twintig
jaar hard voor aan de weg hebben getimmerd. Net zo lang tot de Nederlandse
boekhandel beseft: verdorie, wat hebben jullie goede kinderboeken – en dán gaat
hij nog beter kijken. De auteur volgt later. Dat kan ook met literatuur
uitgegeven in Vlaanderen. Dat lukt je alleen niet in een paar jaar als je moet
optornen tegen een Bezige Bij met zeventig jaar ervaring en nog zoveel andere
Nederlandse literaire fondsen. Lannoo heeft ervoor gekozen om een stevige poot
fictie in de groep terug te brengen door het Nederlandse fonds Meulenhoff
Boekerij te kopen. Dat is de makkelijker weg. Maar zeker niet de enige weg.’
Polis beaamde dat. ‘Er
zijn alleen historische redenen dat Amsterdam het centrum is’. En waarom het
hem in al die tijd niet was gelukt – hoewel hij met Meulenhoff|Manteau
(2003-2011), De Bezige Bij Antwerpen (2011-2014) en nu Polis (2015-heden) al zo
lang een Vlaamse literaire uitgeverij voor het hele taalgebied van de grond
probeert te krijgen? ‘Meulenhoff|Manteau is mislukt door stormen in het
bedrijfsleven waar iedereen mee te maken krijgt. Niet door de plek van
vestiging.’ Hij bezwoer dat de omzet van Polis in Nederland conform verwachtingen
was toen moderator Clairy Polak hem geruchten voorhield dat het tegendeel het
geval was.
Dus wat viel er te
debatteren? Polak probeerde van alles om de uitgevers op het podium uit te
dagen. Er moest toch enig verschil van mening zijn? Er moest toch meer te
zeggen zijn over de dominantie van Nederland als de plek waar de literatuur
voor het hele taalgebied wordt gepubliceerd? Tevergeefs. Polak stelde toen
zelfs de vraag waarom de uitgevers de uitnodiging eigenlijk hadden aanvaard.
Dat tot antwoorden als: ‘Omdat we een instelling als Ons Erfdeel moeten steunen
en om schaamteloos reclame te maken voor het fantastische bedrijf dat ik aan
het opbouwen ben,’ aldus een getergde Polis. En: ‘Omdat Luc Devoldere mijn
klastitularis was in 1LC – eerste Latijn C – en mij de liefde voor literatuur
heeft bijgebracht en ik hem niets kan weigeren’, zei Van Steenbergen.
Volgens de uitgevers was
het verschil tussen het taalgebied en de rest van de wereld interessanter,
bleek uit antwoorden op vragen uit de zaal. Auteurs kijken niet meer zozeer
naar waar een uitgeverij binnen het taalgebied voor hen kan betekenen, maar wat
deze in de rest van de wereld kan doen. ‘Zeker non-fictieauteurs, waar ik mee
werk, vragen bij een onderwerp dat niet alleen interessant is voor een Nederlandse
taalgebied wat in het buitenland mogelijk is’, zegt Van Steenbergen van het
Lannoo dat ook zelf in het Engels uitgeeft. ‘Wij krijgen die vraag ook van
auteurs, vulde De Koning aan: wat doen jullie om de vertaalrechten te
verkopen?’ En Hendrikcx zei dat ‘auteurs zelfs al vragen: schrijf ik het nog in
het Nederlands of meteen in het Engels?’
Toch bleek af en toe in
het debat dat uitgevers misschien allemaal voor het hele taalgebied uitgeven –
maar dat dat anders gebeurt in Vlaanderen dan in Nederland. Zo houden Vlaamse
uitgevers rekening met een mogelijk Nederlands publiek, dat nu eenmaal veel
groter is. Zoals Van Steenbergen vertelde: ‘Wij denken vanaf de start van een
boek na over de kansen in Nederland. We passen de taal aan. We zorgen zo nodig
voor inhoudelijke aanpassingen. Wij gaan onmiddellijk met de promotiemensen van
Lannoo in Nederland om tafel zitten en vragen hen: wat vinden jullie van de
titel? Van het omslag?’
Zou dat andersom ook het
geval zijn? Het kwam niet aan de orde. Maar het is niet gezegd dat het
tegenwoordig zo veel beter is in de jaren 1970 waarover Annelies Beck in haar
slotwoord een herinnering ophaalde. ‘In Amsterdam gaf Het Spectrum toen een
kloeke encyclopedie uit. Dertig procent van de verkoop moest in Vlaanderen
worden gerealiseerd. Een legertje van zestig colporteurs werden erop
uitgestuurd. Na drie delen bleek dat men ze aan de straatstenen niet kwijt
kreeg. Waarom? Er stond wel Arnhem in, maar niet Aalst. Er werd toen een redacteur
aangenomen om Vlaamse lemma's te schrijven of lemma's van een Belgische
paragraaf te voorzien. Die redacteur was mijn vader.’
En gaan uitgevers niet
op dezelfde scheve manier om met hun auteurs? De aanwezige Carmien Michels – Vlaams
auteur van twee boeken die zijn uitgegeven door Harold Polis – vertelde dat
haar werk wordt gecontroleerd op het Vlaamse gehalte van haar taal, met als
doel Nederlandse lezers niet bij voorbaat af te schrikken. Gebeurt dat
omgekeerd ook? Polis vertelde dat Vlaamse vertaler Frans Denissen een roman van
Carlo Emilio Gadda niet Den hannekesnest
in de Nationalestraat mocht noemen. Dat werd het zeer Nederlandse De gore klerezooi in de Via Merulana.
‘Andersom wordt van het Nederlands vanzelfsprekend geacht dat Vlamingen het
begrijpen, terwijl dat minder en minder wordt. Daarom geeft Lannoo ook de Atlas van de Nederlandse taal in aparte
Nederlandse en Vlaamse edities uit. Voor fictie is wel meer coulance, omdat
schrijvers daarvan per definitie een kunsttaal maken.’
Zeker is dat het bij de
literaire auteurs – hoewel zij veel mondiger zijn geworden dan twintig jaar
geleden en nog veel mondiger zullen worden, voorspelde Polis – nog altijd niet is
doorgedrongen dat Vlaamse uitgevers tegenwoordig hun distributie, marketing en
sales in Nederland prima op orde hebben. ‘Het is waar,’ gaf De Koning toe, ‘dat
een Vlaamse auteur, nadat hij goedemiddag heeft gezegd, een uitgever meteen vraagt:
wat kunt u doen voor mijn boek in Nederland? Want: zeventien miljoen
Nederlanders, zes miljoen Vlamingen. Die vraag wordt mij niet gesteld in
Amsterdam door Nederlandse auteurs die aan een mogelijke Vlaamse markt denken.’
Het slotwoord van de
avond was in ieder geval voor een auteur. Beck – journaliste, anker van het
VRT-programma Terzake – was vooral als schrijfster naar de
Nottebohmzaal gekomen, die haar aan Harry Potter deed denken. Zij publiceerde
in 2011 de roman Over het kanaal, verschenen bij De Geus. En in
2015 het prentenboek Toen de zee stil was, verschenen bij Lannoo.
Zij reflecteerde op het ter berde gebrachte. Op de rol van Amsterdam als het
centrum bijvoorbeeld, dat zich kan veroorloven genereus te zijn omdat alle
auteurs toch al daarheen komen. Maar zij ging vooral in op wat een schrijver
zoekt bij een uitgeverij. Een plek waar je je thuis voelt, natuurlijk. Maar
indirect telt de vestigingsplaats toch.
‘Wat wil een schrijver?’
begon ze een lange opsomming. ‘Schrijven,
vanzelfsprekend. Gelezen worden. Maar ook begrepen, bevestigd en erkend worden,
het liefst door iemand die zo streng en objectief mogelijk oordeelt. Door
iemand die jou niet kent en met een koud oog louter naar je tekst kijkt. Je wil
goed gevonden door iemand wier standaard je hoog acht. Je wil worden uitgegeven
door een bedrijf in het centrum dat vanzelf als baken en norm wordt gezien en
dus het gevoel geeft: als ik dáár wordt gepubliceerd, heb ik het gemaakt. Je
wil ook blijven schrijven en dus ook iets aan je uitgaven willen verdienen. Je
zoekt dus een zo groot mogelijke afzetmarkt.’
Beck
zei daarmee niet met zo veel woorden: een Vlaamse auteur wil het liefst in
Amsterdam worden uitgegeven. Wel ze legde precies uit waarom hij of zij dat zou
willen.
(Eerder gepubliceerd in Ons Erfdeel 3, 2017)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten