Willem Frederik
Hermans ging met niemand om behalve met een paar slaven die zich permanent door
hem lieten ontgroenen. Biograaf Willem Otterspeer legt uit.
Anderhalf jaar geleden verscheen het eerste deel van Willem
Otterspeers biografie van Willem Frederik Hermans. Sinds vrijdag is ook het
tweede en laatste deel 'De zanger van de wrok' verkrijgbaar, dat de jaren
tussen 1953 en 1995 beschrijft. Bijna tweeduizend bladzijden bij elkaar
– inclusief noten en register. Vijftien jaar werkte de hoogleraar
universiteitsgeschiedenis aan de Universiteit Leiden aan de levensbeschrijving
van de auteur die hij zonder twijfel de grootste van de Nederlandstalige
literatuur noemt. Een gesprek over het leven met onleefbare waarheden, het
populairwetenschappelijke 'Erosie' als kernboek van Hermans' oeuvre en hoerenlopen.
Met welk gevoel sluit
u na zo'n lange tijd dit project af?
'Zeker de laatste vijf jaar heb ik totaal met Hermans
geleefd. Hij gaat in je zitten als een kwaadaardige tumor. Dat moet ik nu weer
uit mij krijgen. Het helpt dat ik niet in een zwart gat val. Ik heb de
afgelopen jaren altijd lesgegeven en boeken over mijn vak geschreven, dat gaat
gewoon door. Ik wil nog zeven boeken in mijn carrière afmaken. Die zijn
allemaal in een ander stadium van voltooiing. Een boek is al voor driekwart af,
een ander voor de helft. Ik vind niets heerlijkers dan schrijven. Net als
Hermans, al heb ik natuurlijk niet zijn talent.'
Een opluchting dus om
hem los te kunnen laten?
'Opluchting is niet het goede woord. Ik vind het
buitengewoon fascinerend om in zo'n intense, gelaagde geest als die van Hermans
rond te dwalen. Maar het is waar: een van de twee grote lessen die ik tijdens
dit project heb geleerd, is dat ik zijn werk nog meer ben gaan bewonderen maar
zijn persoon veel minder. Hij was óók kwetsbaar en teder, maar zijn egotisme en
de manier waarop hij zijn verlegenheid omzette in agressie werd uiteindelijk
dominant. De tweede les is dat mij veel duidelijker is geworden dat Hermans'
onleefbare waarheid niet de mijne is. In mijn jeugd, toen ik hem ontdekte, had
ik daar misschien affiniteit mee. Maar, nee.'
Hermans moet je
daarom op afstand houden?
'Zeker. Ik heb al zijn werk vijf keer herlezen, sommige
dingen nog meer. De liefdeloze en zinloze wereld die hij daarin toont is als
een sluipend gif. Gelukkig heb ik een lieve vrouw, fijne vrienden, een goede
baan, een goede uitgever – Hermans allemaal niet. Nou ja, wel een goede
uitgever. Dat verschil maakt mij een beetje immuun.'
Allereerst het werk
dan. Wat maakt dat nog groter?
'Als je daar zo intens mee bezig ben, krijg je oog voor het
mechaniek. Het is bekend van Hermans dat van hem nooit een mus in een roman van
het dak mocht vallen zonder logische reden voor het geheel. Zijn boeken zitten
als fijnzinnige uurwerkjes in elkaar. Maar ook kon hij heel lang broeden. Hij
stelde het schrijven zo lang mogelijk uit. En ineens kwam het er dan uit. Woest
werd het op papier gesmeten. Dan durfde hij alles. De lef die hem
maatschappelijk ontbrak, had hij als schrijver volkomen.'
Waar blijkt dat uit?
'In Een heilige van de
horlogerie laat hij zijn hoofdpersoon Constantin Breughel naar de zolder
van het kasteel gaan. Hermans heeft geen idee wat hij met hem moet, zo schrijft
hij in een brief, dus laat hij hem op zolder over het landschap uitkijken, dan
zal hem wel iets invallen. En inderdaad: daar bedenkt hij de gigantische klok
met een slinger van negen meter en de mythe dat als het contragewicht niet op
tijd wordt opgehesen het gebouw het gebouw zal vernietigen. Alles hangt opeens
samen – inhoudelijk en thematisch. Dat vind ik zó knap.'
Vindt u Hermans de
grootste in de Nederlandstalige literatuur?
'Geen twijfel over mogelijk. Goed, iedereen moet dat voor
zichzelf uitmaken, maar Hermans' verzameld werk telt 24 delen in dundruk en
zó gevarieerd – hij beoefende alle genres – en van zo'n hoog niveau. Ook in de
negentiende eeuw of daarvoor zie ik niemand in de buurt komen. P.C. Hooft is
mooi, maar onvergelijkbaar. Dat werk heeft ook de tijd niet doorstaan.'
Hermans' werk wel?
'Hermans gaat ons nog heel lang achtervolgen. Wie leest Gerard Reve
nog? Wie heeft er nog belangstelling voor Mulisch? Alleen al die lastpakken die
over mij heen vielen na publicatie van het eerste deel, bewijzen hoe zeer
Hermans werk wél leeft. Ook zijn latere boeken. Een roman als Uit talloos veel miljoenen (1981) is
niet zijn beste, maar later in zijn leven heeft hij zich op een wonderlijke
manier heruitgevonden. Een heilige van de
horlogerie (1987) en Au Pair
(1989) zijn grote, herkenbare Hermans-romans – zij het geschreven in een ander
register.'
Hoezo?
'Hermans schreef met een erectie, bekende hij eens. Hij
voelde lust. Een sadomasotische lust, het is een complex van slaan en geslagen
worden. Dat zie je in de liefdesscène in De
donkere kamer van Damocles, waarin Mirjam Zettenbaum als een magneet tussen
de twee polen tong en penis wordt geëlektrocuteerd. Schitterend. Later is
Hermans die erotische drijfveer kwijt. Hij heeft dat gecompenseerd met een
soort kuisheid. Dat ontneemt de boeken een deel van zijn kracht, maar een Au Pair blijft niettemin een
intrigerende, grote roman waarover veel te kneden en te kauwen valt.'
Hermans werk viel ook
volledig samen met zijn leven, schrijft u.
'Dat zie je ook bij geen enkele andere schrijver in dezelfde
mate terug. Hermans' oeuvre is een groot experiment met zichzelf en met zijn
omgeving. In het eerste deel citeer ik een prachtige brief waarin hij uitlegt
dat hij voortdurend met röntgenstralen mensen peilt, maar dat degene die als
eerste ziek wordt, de man is die met de röntgenstralen werkt. Dat gebeurde met
Hermans. Hij heeft de onleefbare waarheden die hij verkondigde daadwerkelijk
geleefd.'
Stootte het lezen van
die waarheden, die dus niet de uwe zijn, niet af? Waardoor u zich toch van dat
werk keerde?
'Nee, nee. Ik heb een andere opvoeding gehad. Ik was geen
ADHD-jongen als Hermans die voortdurend vernederd en geslagen werd door zijn
ouders. Dat geeft een andere kijk op het leven. Maar iedereen belichaamt een
deel van de waarheid die Hermans beschrijft. Het ís heel moeilijk om soms geen
klootzak te zijn, om soms niet de boel te belazeren, om soms geen arrangement
aan te gaan met je eigen principes. De mens is een dier met een vernisje
eromheen. Hermans liet dat zien en ook ik kan dat niet ontkennen.'
De onleefbare
waarheden maakte hem een onaangenaam mens.
'Hij werd een onbenaderbare god. Hij ging met niemand om
behalve met een paar slaven die zich permanent door hem lieten ontgroenen. Een duidelijk
voorbeeld is de manier waarop hij de vriendschap met Rudy Kousbroek verbrak.
Hij schreef in een tijdschrift dat Kousbroek in het Japanse kamp met plezier toekeek
hoe zijn vader in elkaar werd geslagen – terwijl Hermans wist dat Kousbroek
zielsveel van zijn vader hield. Dat is gewoon een schurkenstreek, daar is geen
enkel literair excuus voor.'
Waarom kwam het zo
ver?
'Het schrijven heeft Hermans verpest. Rüdiger Safranksi zei
"Eerst maakt de schrijver het werk, daarna maakt het werk de
schrijver". De levensvisie die Hermans beschreef wikkelde hem als een
cocon in. Dat heeft hem van zijn sociale leven vervreemd. Hermans schreef al
vroeg: "Mijn definitie van misbruik is mensen langer gebruiken dan je
nodig had". Als je die houding consequent doorvoert, is het nettoproduct
totale eenzaamheid. Toch moest Hermans wel, want alleen zo kon hij schrijven. Ik
heb me afgevraagd waarom het drama van al die verbroken vriendschappen
plaatsvond. Misschien vond hij de breuk ook fijn. Zelfs met Frans Janssen: echt
een goeierd, kende Hermans' werk goed, was de ideale Eckermann. Hij zegt één
keer iets stoms en Hermans zegt na vijfentwintig jaar de vriendschap op. Waarom
kon hij daar niet overheen stappen zoals iedereen?'
Is er moment aan te
wijzen dat Hermans over de grens ging en zijn levensvisie hem ging overheersen?
'Wat nooit had mogen gebeuren in Hermans' leven, was dat hij
van de onderzoekers die het optreden van Weinreb in de oorlog bestudeerd
hadden, gelijk kreeg. [Weinreb was een oplichter die in de oorlog rijk
honderden joden bedroog, maar lange tijd voor een held werd gehouden]. Dat
paste helemaal niet in Hermans' filosofie. Maar het gelijk was zo eclatant dat
hij vanaf toen dacht dat hij áltijd gelijk had. Zijn zelfkritiek viel weg – de
zelfkritiek die altijd genadeloos was omdat hij vóór alles wilde voorkomen dat
anderen gelijk kregen. Dat was destructief.'
Was Hermans een
familieman?
'O, nee. Hij vond het vaderschap niet onaardig, maar pas
toen zijn zoon een beetje volwassen werd. Toen nam hij Ruprecht mee op reisjes.
Maar in het gezin was hij totaal in zichzelf gekeerd. Als zijn vrouw Emmy hem
vroeg de kolen te halen, liep hij naar buiten met twee lege kolenkitten,
droomde weg, stond opeens stil, realiseerde zich dat hij met iets anders bezig
was en keerde dan terug zonder kolen. Hij was er meestal niet, óók als hij er
fysiek wel was.'
Hoe was zijn huwelijk?
'Dat was een creatie van Emmy. Hermans wilde niet getrouwd
zijn. Het kwam er dan toch van, als een soort verzekering tegen eenzaamheid,
maar het huwelijk bestond alleen wanneer het hem uitkwam. Als Emmy – een van de
charmantste vrouwen die ik ooit heb ontmoet – een meer geëmancipeerd type was,
was er snel een einde aan gekomen. Hij heeft het buitengewoon met haar
getroffen. Zij kon om de situatie lachen, zag zijn tragiek, wist zich goed weg
te cijferen, had zelfs begrip voor zijn incidentele overspel. Een wijze vrouw.'
Toch kon ze Hermans
eenzaamheid niet verlichten. In Parijs, waarheen ze in 1973 verhuisden, maakte
ze ondanks haar charme blijkbaar geen vrienden die bij hen op bezoek kwamen en
de sfeer konden verlichtten.
'In Groningen lukte dat nog wel. Iedereen hield van haar, er
kwamen regelmatig vriendinnen over de vloer. In Parijs minder. Emmy had veel
contacten. Ze kletste met alle middenstanders. Uiteindelijk was haar Frans veel
leniger dan dat van Hermans. Maar vriendschappen? Nee. Wel reisden Emmy en
Hermans sindsdien veel. Dat was echt iets van hen samen. Daar praatte ze later
graag over.'
Ik vraag dit allemaal
vooral omdat u zo'n dikke biografie schreef en toch nauwelijks stilstaat bij
Hermans en zijn gezin.
'Ik heb dat aspect bewust buiten het boek gehouden. Er staan
in zijn dagboeken, zeker die uit zijn laatste jaren, veel over Emmy en
Ruprecht. Maar ik vond dat onbelangrijk. Ik heb ook weinig gesproken met
Ruprecht. De reden daarvan is dat bij Hermans alles om het werk draaide. Hij
was géén familieman. Dat kun je net zo goed benadrukken door geen aandacht voor
dit onderwerp te hebben.'
Lange tijd dacht ik
vanwege die keuze: heeft de biograaf weet van een schandaal of een affaire dat
hij buiten het boek houdt?
'Dat is er niet. Het enige schandaal dat ik heb ontdekt
stond in deel één: dat hij zich heeft aangesloten bij de Kulturkammer. En dat
heb ik niet eens uit Hermans' archief.'
Maar toen las ik dat
Hermans naar de hoeren ging. Als de biograaf dát openlijk vermeldt, dacht ik,
zal er inderdaad geen schandaal zijn.
'Niet dat hij een echte hoerenloper was. Hij vond het
interessant om te doen – als proefneming, niet als dagelijkse activiteit. Hij
was geen Ischa Meijer of zo. Adriaan van der Veen heeft eens mooi beschreven
hoe hij met Hermans in Brussel naar de hoeren ging. Hermans deed zijn uiterste
best om de madam zo ver te krijgen dat zij zich voor een centje uitkleedde. Dat
is veel typerender Hermans dan welk bezoek aan de hoeren dan ook.'
Ieder leven eindigt tragisch.
In uw biografie valt me op dat Hermans' aftakeling zo snel begint: in de jaren
zeventig in Parijs, als hij nog maar in de vijftig is.
'Hij had zijn hele leven veel te veel gerookt. Veel
gedronken ook, al was hij geen alcoholist. Toen kreeg hij de ziekte van Menière.
Hij had een zeldzaam slechte motoriek. En ik denk dat zijn verhuizing een echte
cesuur in zijn leven was. Hij was zijn woestheid en erotisch potentieel kwijt.
De toon werd anders – in zijn romans en in zijn brieven. En toen kreeg hij ook
nog gelijk in de Weinreb-affaire. Vreselijk.'
Was het anders
gelopen als hij niet op zijn 52e vrijwillig ontslag had genomen van de
universiteit in Groningen?
'Ik denk het niet. Hij deed daar al bijna niets. Hij moest
een dag in de week voor de baas werken en zelfs dat kon hij niet opbrengen.
Toen hij iemand in de collegezaal kreeg met wie Hermans zelf nog had
gestudeerd, merkte die dat Hermans woord voor woord het dictaat voorlas als
diens leermeester. Eigenlijk wilde hij na twee jaar al weg. Hij was zo wanhopig
in Groningen dat hij soms op de roltrap van V&D ging staan, zo vertelde
hij, om zich een half uur naar boven en beneden te laten vervoeren. Hij bedacht
de gekste dingen om te kunnen ontsnappen: jeugdherbergier worden in Frankrijk.
Hij vond het een diepe nederlaag dat hij een baantje moest hebben. Later was
het wel prettig dat het inkomen hem in staat stelde om te schrijven. Hoefde hij
geen "hoernalistiek" te bedrijven.'
Hij was lector
fysische geografie. Hield hij wel van de geologie?
'Hij is later altijd geïnteresseerd gebleven in geologie. Vooral
in vulkanen. Maar uiteindelijk was ook de geologie een bevlieging. Typerend is
een excursie in Noorwegen met échte geologen. Toen had hij snel door dat
eigenlijk niets van zijn vak wist. Dan zie je ook hoe typerend hij reageert:
heel agressief – "het zijn allemaal klootzakken met een rijke achtergrond
die het zich konden permitteren op hun studie te concentreren terwijl ik"
enzovoorts. Wel had het fysisch-geografisch perspectief een enorme invloed op
zijn werk. In 1960 publiceerde hij het populairwetenschappelijk boek 'Erosie'.
Eigenlijk is dat een kernboek in zijn oeuvre, waarin hij laat zien dat alles
erodeert, alles onderhevig is aan het verstrijken van de tijd. Zelfs de
grootste bergen vlakken door regen en wind af tot een schiervlakte.'
Klopt het dat hij
behalve 'Erosie' nooit over zijn vakgebied heeft gepubliceerd?
'Een paar recensies. Daarnaast niets, nee. Als hij voor het
jaarverslag opgaf wat hij had gepubliceerd gaf hij zijn literaire werk op. Een
keer gaf hij telefonisch een titel door: 'Wittgenstein in de mode'. Dat werd
niet goed verstaan en kwam in het jaarverslag terecht als: 'Wieken staan in de
molen'. Ha ha. Maar hij hoefde ook niet te publiceren. Als lector oude stijl
had hij uitsluitend een onderwijstaak.'
De eerste reacties op
het tweede deel uw biografie bestrijden het te negatieve beeld dat u van de
late Hermans schetst. Hij zou heus hebben genoten van reisjes of mooie
kwinkslagen.
'Tja. Arjan Peters citeert mij in de Volkskrant: "Om Hermans valt uiteindelijk niet te
lachen". En zegt dan dat je wel om Hermans kunt lachen. Ja, natuurlijk.
Zijn formuleringen zijn vaak geestig. Maar Hermans definieerde de lach als de
braakbeweging waarmee hij bedorven voedsel uitspuugde. Als je hem zelf hoorde
schateren wist je ook: dat is de bitterste lach denkbaar. Arjan Peters is bijna
nihilistischer dan Hermans als hij diens onderhuidse moraal van verdoemenis
ontkent.'
Hermans was 'de
zanger van de wrok', zoals deel twee heet.
'En ik denk dat de bewijzen van mijn stelling met karrevrachten in de biografie gevonden konden worden. Wie dat ontkent op een manier als Peters doet, maakt Hermans onkwetsbaar. Maakt een carnavalfiguur van hem. Maar goed, zulke kritiek bewijst alleen maar dat Hermans levend is. En ik ben er onkwetsbaar voor. Ik ben laaiend trots op mijn biografie, ik kan heus wel iets hebben.'
'En ik denk dat de bewijzen van mijn stelling met karrevrachten in de biografie gevonden konden worden. Wie dat ontkent op een manier als Peters doet, maakt Hermans onkwetsbaar. Maakt een carnavalfiguur van hem. Maar goed, zulke kritiek bewijst alleen maar dat Hermans levend is. En ik ben er onkwetsbaar voor. Ik ben laaiend trots op mijn biografie, ik kan heus wel iets hebben.'
(Eerder gepubliceerd op Knack.be, 2 maart)
Zie ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten