HET IS
UITPROBEREN, UITPROBEREN, UITPROBEREN
Het zelf
gezien hebben. Dat is een belangrijke voorwaarde voor Geert Mak. Kijk naar de
serie 'Ooggetuigen' die hij in de jaren negentig samenstelde – Ooggetuigen van de vaderlandse geschiedenis
(1991) en Ooggetuigen van de wereldgeschiedenis
(1999), de laatste samen met René van Stipriaan. Zelf aanwezig zijn bij een
historische gebeurtenis, legde Mak uit in zijn inleiding van het eerste boek,
geeft een verslag 'door een enkel, buiten de journalistieke orde vallend detail
een bijna pijnlijke helderheid en kracht'.
Of neem de
schrijvers die hem hebben beïnvloed. Joseph Roth en James Agee, somde hij op in
een interviewbundel met auteurs van literaire non-fictie. Maar ook literaire
auteurs als Emile Zola en Gustave Flaubert en, in het Nederlandse taalgebied,
Herman Heijermans en Louis Couperus. Juist door hun manier van kijken. 'L'Education sentimentale is een roman,
maar je merkt aan alles dat Flaubert niets zomaar opschreef: hij deed heel
gedegen onderzoek en wist precies waar hij het over had.'
Maar hoe
schrijf je het beste op wat je hebt gezien? Hoe sleep je lezers mee? Hoe wek je
gebeurtenissen tot leven? En: hoe meng je een ooggetuigenverslag met
historische analyses en essays zonder de lezer te verliezen? In welke vorm?
Misschien verklaren
die vragen waarom Geert Ludzer Mak (Vlaardingen, 1946) een laatbloeier is. Hij
is altijd brandend nieuwsgierig geweest naar de wereld om hem heen. Als
jongetje van acht, opgroeiend in een pastorie in Leeuwaren en later
Hardegarijp, wilde hij al journalist worden. Als student rechten en sociologie
verruilde hij in de jaren zestig de Vrije Universiteit voor de Universiteit van
Amsterdam, omdat hij uit wilde breken uit de afgesloten tuin van de
gereformeerde gemeenschap. Maar hij had tijd nodig om zijn toon en zijn vorm te
vinden.
Veel tijd.
Voor Mak zijn eerste boek schreef, moet hij al miljoenen woorden hebben
gepubliceerd. Aanvankelijk deed hij het erbij. Na zijn studie combineerde hij
een baan als docent staatsrecht en vreemdelingenrecht aan de Universiteit
Utrecht (UU) met het medewerkerschap van de PSP-fractie in de Tweede Kamer. Hij
schreef talloze bijdragen namens de partij voor parlementaire debatten. Ook
begon hij in die periode, begin jaren zeventig, stukken te publiceren in De Groene Amsterdammer.
In 1975 werd
hij, bijna dertig jaar oud, eindelijk fulltime journalist. Zelfs meer dan dat:
als redacteur van De Groene schreef
hij in moordend tempo het ene stuk na het andere. 'Op
maandagavond, een dag voor de deadline, moest ik altijd nog een commentaar
schrijven en drie korte stukken, die ik om een uur of elf, halftwaalf af had,'
blikte hij ooit terug. 'Dan ging ik eerst nog naar een snackbar om marsen te
trekken, om de nacht door te komen, en dan begon ik aan mijn grote stuk te
tikken.'
Tien jaar
hield hij dit harde werken tegen een bescheiden salaris vol. Toen sloeg hij
zijn vleugels uit. Hij ging schrijven voor de Amsterdamse stadsredactie en het
Zaterdags Bijvoegsel van NRC Handelsblad.
Hij werd buitenlandredacteur van de VPRO-radio. Hij begon langere, vaak
historische verhalen te schrijven voor de losbladige uitgave Ach Lieve Tijd en het in 1991 mede door
hem opgerichte literaire non-fictietijdschrift Atlas, waar auteurs als Frank Westerman in zouden debuteren.
Toen vond hij
definitief zijn vorm. In de reportages uit die tijd vond Mak zíjn antwoord op
de vraag hoe je een ooggetuigenverslag zo opschreef dat de lezer de illusie
kreeg er zelf bij te zijn geweest. Betrokken bij de mensen over wie hij
schreef. Vol details die de hoofdpersonen tot leven wekt. Met gevoel voor
symbolen om kleine gebeurtenissen te verheffen tot het grote verhaal. Zo moest
het. En analytische en essayistische passages zo in de tekst verweven dat het
verhaal nooit uit beeld verdwijnt.
'Al duurt het
dan even voordat je het boekenschrijven in de vingers hebt,' vertelde Mak
later. 'Als je van langere artikelen naar een boek gaat, moet je leren dat niet
alleen elk hoofdstuk een eigen spanningsboog moet hebben, maar het boek in zijn
geheel ook. Een probleem waar ik in het begin maar moeilijk uitkwam waren de
tijden. Wanneer moet je de verleden tijd gebruiken, wanneer de tegenwoordige
tijd? Het eerste maakt een verhaal rustiger, het tweede levendiger, maar als je
niet uitkijkt ook hijgerig en verwarrend.'
Eigenlijk had
Mak meteen succes als auteur van boeken. The
Amsterdam Dream (1986) was misschien nog taaie politieke kost, een
doorwrocht betoog in plaats van verhalend proza, maar twee andere boeken met de
hoofdstad in de titel – De engel van
Amsterdam (1992), over de hedendaagse stad en zijn inwoners, en Een kleine geschiedenis van Amsterdam
(1995), over duizend jaar leven aan het IJ – bereikten vanaf verschijning een
groot publiek. Een kwart eeuw later zijn ze nog steeds in druk.
Vooral zijn
twee volgende boeken maakten van Mak een bestsellerauteur zoals er hooguit één
in ieder decennium opstaat. Hoe God
verdween uit Jorwerd (1996), over de veranderingen op het platteland sinds
de Tweede Wereldoorlog, en De eeuw van
mijn vader (1999), over de geschiedenis van Nederland in de twintigste eeuw
– het is eerder de vraag: wie heeft ze níét gelezen. Van het laatste boek
werden er in Nederland binnen vijf jaar niet minder dan een half miljoen
exemplaren verkocht.
De grootste
kracht van beide boeken is hun ruimte om je ermee te identificeren. Mak gaf
lezers de mogelijkheid om hun eigen leven in een groter verband te begrijpen.
Zoals die ene lezer waar Mak graag over vertelt, hij duikt geregeld op in
interviews: de boer die na zijn pensionering neerslachtig op zijn bovenkamer
voor zich uit staarde, tot hij Hoe God
verdween uit Jorwerd cadeau kreeg. Drie dagen zat hij onafgebroken te
lezen, de stilte alleen verbrekend met af en toe een klap op tafel, terwijl hij
uitriep: 'Zo is het!'.
De
neerlandicus Herman Pleij heeft op deze kracht gewezen. 'De behoefte aan
identiteit is heel kenmerkend voor deze tijd,' legde hij eens uit een in
profiel van Mak in Vrij Nederland.
'En in het bijzonder voor Nederland, waar mensen vanouds hun identiteit
ontleenden aan de zuil waartoe ze behoorden. Door de afbraak van de zuilen is
een geweldig vacuüm ontstaan. Houvast en verbondenheid wordt nu gezocht in een
gedeeld verleden. Mak lijkt daar bij ons de uitvinder van.'
Met het
succes kwam de kinnesinne. Vooral van historici op wier terrein de journalist
Mak zich sinds Een kleine geschiedenis
van Amsterdam steeds meer had begeven. Ze verweten hem achter te lopen bij
de nieuwste wetenschappelijke inzichten, een nostalgisch beeld te schetsen van
het verleden, en een onvolledig verhaal te vertellen. Sommige historici beperkten
hun zuinige lof tot het prijzen van Maks vaardige pen en zijn inzet voor de
popularisatie van hun vakgebied, waar ze indirect van profiteerden.
Mak heeft de
kritiek zich – in ieder geval in het openbaar – nooit aangetrokken. De feiten
moeten altijd correct zijn. Hij doet de waarheid nooit meer geweld aan dan
meerdere gesprekken samenvoegen tot één. Maar hij heeft een ander doel dan
historici, meent hij. Hij wil niet de volledige werkelijkheid schetsen, maar
een verhaal vertellen. 'Historici hebben nog wel eens de neiging om het verhaal
te verwaarlozen omwille van een grote hoeveelheid feiten. Ik ben juist in die
verhalen geïnteresseerd.'
Hij kon het
zich veroorloven omdat de eerbewijzen de jaloezie verre overtroffen. Hij kreeg
om te beginnen vele bekroningen en onderscheidingen. Van een vakjury als die
van de Henriëtte Roland Holst-prijs, die sociale bewogenheid én literair niveau
bekroont. Van het publiek dankzij wiens stem hij tot twee keer toe de
Publieksprijs voor het beste Nederlandse boek won. Van historische journalisten
die hem in 2004 verkozen tot Historicus van het jaar. Van de Open Universiteit
die hem zijn eerste eredoctoraat toekende.
Ook de CPNB
wist hem te vinden. Nadat hij in 1998 het Boekenweekessay had geschreven, werd
hij in 2007 de eerste en tot nu toe enige non-fictieauteur van het
Boekenweekgeschenk sinds begin jaren tachtig is begonnen met de traditie van
literaire geschenkboeken. De brug,
verschenen in een monsteroplage van 890.000 exemplaren (plus nog eens 20.000 in
een Turkse vertaling), beschrijft het leven van straatverkopers op de brug over
de Gouden Hoorn in Istanbul en tegelijkertijd, typisch Mak, de complexe band
tussen Oost en West.
Maar het
grootste eerbetoon is wellicht dat Maks succes hem de godfather van een nieuwe stroming maakte: de literaire non-fictie.
In zijn spoor kregen auteurs als Jan Brokken, Annejet van der Zijl, Joris van
Casteren, Judith Koelemeijer, Gerard van Westerloo en Frank Westerman – ook al
waren sommigen van hen al lange tijd in dit genre actief – meer aandacht.
Fantastische auteurs, vindt Mak ze, met ieder hun eigen sterke punt. Wat
hemzelf onderscheidt van hen, denkt hij, is zijn gevoel voor compositie.
'Als ik een
indeling heb gemaakt van het materiaal en het op volgorde heb gezet, ga ik
componeren. Zo ontstaat een draaiboek waarin ik aangeef: hier ga ik ongeveer
dit behandelen, daar ga ik zus en zo doen. Componeren is het leukste wat er is.
Het is uitproberen, uitproberen, uitproberen. Werkt dit? Werkt dat? Je moet de
lezer lokken, prikkelen. Ik denk dat ik er goed in ben. In Europa leest als een trein en onder de motorkap is het verdomd
ingewikkeld boek. Daar ben ik tevreden over.'
Zoals blijkt
uit De brug heeft Mak zich de laatste
jaren vooral geconcentreerd op het buitenland. Voor zijn magnum opus In Europa (2004), meer dan twaalfhonderd
bladzijden dik, bereisde hij het hele continent. Voor Reizen zonder John reed hij bijna in zijn geheel van Oost naar West
en terug door het minstens zo grote continent Amerika. Wie bedenkt hoeveel
research, reportagearbeid en schrijftijd daarin is gaan zitten, kan niet anders
dan diep onder de indruk zijn dat ze toch zo snel zijn ontstaan.
Soms denk je
daarbij onwillekeurig: Mak biedt alleen ons inzicht in de grote wereld. Wie
struint er immers regelmatig rond in boekhandels in andere landen? Maar dan is
buiten het grote aantal vertalingen gerekend dat van zijn werk is gemaakt en de
lof die hij elders heeft ontvangen. Van de grote Westerse talen tot Deens,
Bosnisch, Russisch, Chinees, Grieks – in al die talen is zijn werk
verschenen. Het leverde hem onder meer een eredoctoraat van de Westfälischen
Wilhelms-Universität in Münster op.
Het
sprekendste bewijs voor zijn internationale faam, zoals Mak zelf heeft ontdekt
in zijn lange leerjaren, is evenwel een detail. In de vorm van een anekdote dit
keer. Toen de Noorse auteur Karl Ove Knausgård,
dé schrijver die momenteel wereldwijd wordt gelezen, begin dit jaar op
uitnodiging van The New York Times
door Amerika reisde, had hij ter voorbereiding van de duizenden en duizenden
beschikbare reisboeken, politieke analyses uitgerekend de vertaling van Reizen zonder John meegenomen.
Niet zonder
reden. Ook zonder het scherpe contrast met zijn eigen onkunde als reisschrijver
en gebrekkige voorbereiding was Knausgård vol
bewondering voor 'de Nederlandse verslaggever'. '[Mak] had alinea's met
statistieken over Amerika en Amerikanen, hij citeerde uit een groot aantal
boeken, inclusief die van Alexis de Tocqueville en, niet in het minst, hij had
iets te zeggen over Amerika, hij was in staat om wat hij zag in een
economische, politieke en culturele context te plaatsen.'
Ware woorden.
Die ongetwijfeld ook in de toekomst gezegd kunnen worden over de landen,
geschiedenissen of onderwerpen waarover Mak dan zal schrijven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten