zaterdag 2 januari 2016

Portret van Geert Mak – bij de uitreiking van de Gouden Ganzenveer 2015

HET IS UITPROBEREN, UITPROBEREN, UITPROBEREN

Het zelf gezien hebben. Dat is een belangrijke voorwaarde voor Geert Mak. Kijk naar de serie 'Ooggetuigen' die hij in de jaren negentig samenstelde – Ooggetuigen van de vaderlandse geschiedenis (1991) en Ooggetuigen van de wereldgeschiedenis (1999), de laatste samen met René van Stipriaan. Zelf aanwezig zijn bij een historische gebeurtenis, legde Mak uit in zijn inleiding van het eerste boek, geeft een verslag 'door een enkel, buiten de journalistieke orde vallend detail een bijna pijnlijke helderheid en kracht'.
Of neem de schrijvers die hem hebben beïnvloed. Joseph Roth en James Agee, somde hij op in een interviewbundel met auteurs van literaire non-fictie. Maar ook literaire auteurs als Emile Zola en Gustave Flaubert en, in het Nederlandse taalgebied, Herman Heijermans en Louis Couperus. Juist door hun manier van kijken. 'L'Education sentimentale is een roman, maar je merkt aan alles dat Flaubert niets zomaar opschreef: hij deed heel gedegen onderzoek en wist precies waar hij het over had.'
Maar hoe schrijf je het beste op wat je hebt gezien? Hoe sleep je lezers mee? Hoe wek je gebeurtenissen tot leven? En: hoe meng je een ooggetuigenverslag met historische analyses en essays zonder de lezer te verliezen? In welke vorm?

Misschien verklaren die vragen waarom Geert Ludzer Mak (Vlaardingen, 1946) een laatbloeier is. Hij is altijd brandend nieuwsgierig geweest naar de wereld om hem heen. Als jongetje van acht, opgroeiend in een pastorie in Leeuwaren en later Hardegarijp, wilde hij al journalist worden. Als student rechten en sociologie verruilde hij in de jaren zestig de Vrije Universiteit voor de Universiteit van Amsterdam, omdat hij uit wilde breken uit de afgesloten tuin van de gereformeerde gemeenschap. Maar hij had tijd nodig om zijn toon en zijn vorm te vinden.
Veel tijd. Voor Mak zijn eerste boek schreef, moet hij al miljoenen woorden hebben gepubliceerd. Aanvankelijk deed hij het erbij. Na zijn studie combineerde hij een baan als docent staatsrecht en vreemdelingenrecht aan de Universiteit Utrecht (UU) met het medewerkerschap van de PSP-fractie in de Tweede Kamer. Hij schreef talloze bijdragen namens de partij voor parlementaire debatten. Ook begon hij in die periode, begin jaren zeventig, stukken te publiceren in De Groene Amsterdammer.
In 1975 werd hij, bijna dertig jaar oud, eindelijk fulltime journalist. Zelfs meer dan dat: als redacteur van De Groene schreef hij in moordend tempo het ene stuk na het andere. 'Op maandagavond, een dag voor de deadline, moest ik altijd nog een commentaar schrijven en drie korte stukken, die ik om een uur of elf, halftwaalf af had,' blikte hij ooit terug. 'Dan ging ik eerst nog naar een snackbar om marsen te trekken, om de nacht door te komen, en dan begon ik aan mijn grote stuk te tikken.'
Tien jaar hield hij dit harde werken tegen een bescheiden salaris vol. Toen sloeg hij zijn vleugels uit. Hij ging schrijven voor de Amsterdamse stadsredactie en het Zaterdags Bijvoegsel van NRC Handelsblad. Hij werd buitenlandredacteur van de VPRO-radio. Hij begon langere, vaak historische verhalen te schrijven voor de losbladige uitgave Ach Lieve Tijd en het in 1991 mede door hem opgerichte literaire non-fictietijdschrift Atlas, waar auteurs als Frank Westerman in zouden debuteren.
Toen vond hij definitief zijn vorm. In de reportages uit die tijd vond Mak zíjn antwoord op de vraag hoe je een ooggetuigenverslag zo opschreef dat de lezer de illusie kreeg er zelf bij te zijn geweest. Betrokken bij de mensen over wie hij schreef. Vol details die de hoofdpersonen tot leven wekt. Met gevoel voor symbolen om kleine gebeurtenissen te verheffen tot het grote verhaal. Zo moest het. En analytische en essayistische passages zo in de tekst verweven dat het verhaal nooit uit beeld verdwijnt.
'Al duurt het dan even voordat je het boekenschrijven in de vingers hebt,' vertelde Mak later. 'Als je van langere artikelen naar een boek gaat, moet je leren dat niet alleen elk hoofdstuk een eigen spanningsboog moet hebben, maar het boek in zijn geheel ook. Een probleem waar ik in het begin maar moeilijk uitkwam waren de tijden. Wanneer moet je de verleden tijd gebruiken, wanneer de tegenwoordige tijd? Het eerste maakt een verhaal rustiger, het tweede levendiger, maar als je niet uitkijkt ook hijgerig en verwarrend.'

Eigenlijk had Mak meteen succes als auteur van boeken. The Amsterdam Dream (1986) was misschien nog taaie politieke kost, een doorwrocht betoog in plaats van verhalend proza, maar twee andere boeken met de hoofdstad in de titel – De engel van Amsterdam (1992), over de hedendaagse stad en zijn inwoners, en Een kleine geschiedenis van Amsterdam (1995), over duizend jaar leven aan het IJ – bereikten vanaf verschijning een groot publiek. Een kwart eeuw later zijn ze nog steeds in druk.
Vooral zijn twee volgende boeken maakten van Mak een bestsellerauteur zoals er hooguit één in ieder decennium opstaat. Hoe God verdween uit Jorwerd (1996), over de veranderingen op het platteland sinds de Tweede Wereldoorlog, en De eeuw van mijn vader (1999), over de geschiedenis van Nederland in de twintigste eeuw – het is eerder de vraag: wie heeft ze níét gelezen. Van het laatste boek werden er in Nederland binnen vijf jaar niet minder dan een half miljoen exemplaren verkocht.
De grootste kracht van beide boeken is hun ruimte om je ermee te identificeren. Mak gaf lezers de mogelijkheid om hun eigen leven in een groter verband te begrijpen. Zoals die ene lezer waar Mak graag over vertelt, hij duikt geregeld op in interviews: de boer die na zijn pensionering neerslachtig op zijn bovenkamer voor zich uit staarde, tot hij Hoe God verdween uit Jorwerd cadeau kreeg. Drie dagen zat hij onafgebroken te lezen, de stilte alleen verbrekend met af en toe een klap op tafel, terwijl hij uitriep: 'Zo is het!'.
De neerlandicus Herman Pleij heeft op deze kracht gewezen. 'De behoefte aan identiteit is heel kenmerkend voor deze tijd,' legde hij eens uit een in profiel van Mak in Vrij Nederland. 'En in het bijzonder voor Nederland, waar mensen vanouds hun identiteit ontleenden aan de zuil waartoe ze behoorden. Door de afbraak van de zuilen is een geweldig vacuüm ontstaan. Houvast en verbondenheid wordt nu gezocht in een gedeeld verleden. Mak lijkt daar bij ons de uitvinder van.'

Met het succes kwam de kinnesinne. Vooral van historici op wier terrein de journalist Mak zich sinds Een kleine geschiedenis van Amsterdam steeds meer had begeven. Ze verweten hem achter te lopen bij de nieuwste wetenschappelijke inzichten, een nostalgisch beeld te schetsen van het verleden, en een onvolledig verhaal te vertellen. Sommige historici beperkten hun zuinige lof tot het prijzen van Maks vaardige pen en zijn inzet voor de popularisatie van hun vakgebied, waar ze indirect van profiteerden.
Mak heeft de kritiek zich – in ieder geval in het openbaar – nooit aangetrokken. De feiten moeten altijd correct zijn. Hij doet de waarheid nooit meer geweld aan dan meerdere gesprekken samenvoegen tot één. Maar hij heeft een ander doel dan historici, meent hij. Hij wil niet de volledige werkelijkheid schetsen, maar een verhaal vertellen. 'Historici hebben nog wel eens de neiging om het verhaal te verwaarlozen omwille van een grote hoeveelheid feiten. Ik ben juist in die verhalen geïnteresseerd.'
Hij kon het zich veroorloven omdat de eerbewijzen de jaloezie verre overtroffen. Hij kreeg om te beginnen vele bekroningen en onderscheidingen. Van een vakjury als die van de Henriëtte Roland Holst-prijs, die sociale bewogenheid én literair niveau bekroont. Van het publiek dankzij wiens stem hij tot twee keer toe de Publieksprijs voor het beste Nederlandse boek won. Van historische journalisten die hem in 2004 verkozen tot Historicus van het jaar. Van de Open Universiteit die hem zijn eerste eredoctoraat toekende.
Ook de CPNB wist hem te vinden. Nadat hij in 1998 het Boekenweekessay had geschreven, werd hij in 2007 de eerste en tot nu toe enige non-fictieauteur van het Boekenweekgeschenk sinds begin jaren tachtig is begonnen met de traditie van literaire geschenkboeken. De brug, verschenen in een monsteroplage van 890.000 exemplaren (plus nog eens 20.000 in een Turkse vertaling), beschrijft het leven van straatverkopers op de brug over de Gouden Hoorn in Istanbul en tegelijkertijd, typisch Mak, de complexe band tussen Oost en West.
Maar het grootste eerbetoon is wellicht dat Maks succes hem de godfather van een nieuwe stroming maakte: de literaire non-fictie. In zijn spoor kregen auteurs als Jan Brokken, Annejet van der Zijl, Joris van Casteren, Judith Koelemeijer, Gerard van Westerloo en Frank Westerman – ook al waren sommigen van hen al lange tijd in dit genre actief – meer aandacht. Fantastische auteurs, vindt Mak ze, met ieder hun eigen sterke punt. Wat hemzelf onderscheidt van hen, denkt hij, is zijn gevoel voor compositie.
'Als ik een indeling heb gemaakt van het materiaal en het op volgorde heb gezet, ga ik componeren. Zo ontstaat een draaiboek waarin ik aangeef: hier ga ik ongeveer dit behandelen, daar ga ik zus en zo doen. Componeren is het leukste wat er is. Het is uitproberen, uitproberen, uitproberen. Werkt dit? Werkt dat? Je moet de lezer lokken, prikkelen. Ik denk dat ik er goed in ben. In Europa leest als een trein en onder de motorkap is het verdomd ingewikkeld boek. Daar ben ik tevreden over.'

Zoals blijkt uit De brug heeft Mak zich de laatste jaren vooral geconcentreerd op het buitenland. Voor zijn magnum opus In Europa (2004), meer dan twaalfhonderd bladzijden dik, bereisde hij het hele continent. Voor Reizen zonder John reed hij bijna in zijn geheel van Oost naar West en terug door het minstens zo grote continent Amerika. Wie bedenkt hoeveel research, reportagearbeid en schrijftijd daarin is gaan zitten, kan niet anders dan diep onder de indruk zijn dat ze toch zo snel zijn ontstaan.
Soms denk je daarbij onwillekeurig: Mak biedt alleen ons inzicht in de grote wereld. Wie struint er immers regelmatig rond in boekhandels in andere landen? Maar dan is buiten het grote aantal vertalingen gerekend dat van zijn werk is gemaakt en de lof die hij elders heeft ontvangen. Van de grote Westerse talen tot Deens, Bosnisch, Russisch, Chinees, Grieks – in al die talen is zijn werk verschenen. Het leverde hem onder meer een eredoctoraat van de Westfälischen Wilhelms-Universität in Münster op.
Het sprekendste bewijs voor zijn internationale faam, zoals Mak zelf heeft ontdekt in zijn lange leerjaren, is evenwel een detail. In de vorm van een anekdote dit keer. Toen de Noorse auteur Karl Ove Knausgård, dé schrijver die momenteel wereldwijd wordt gelezen, begin dit jaar op uitnodiging van The New York Times door Amerika reisde, had hij ter voorbereiding van de duizenden en duizenden beschikbare reisboeken, politieke analyses uitgerekend de vertaling van Reizen zonder John meegenomen.
Niet zonder reden. Ook zonder het scherpe contrast met zijn eigen onkunde als reisschrijver en gebrekkige voorbereiding was Knausgård vol bewondering voor 'de Nederlandse verslaggever'. '[Mak] had alinea's met statistieken over Amerika en Amerikanen, hij citeerde uit een groot aantal boeken, inclusief die van Alexis de Tocqueville en, niet in het minst, hij had iets te zeggen over Amerika, hij was in staat om wat hij zag in een economische, politieke en culturele context te plaatsen.'

Ware woorden. Die ongetwijfeld ook in de toekomst gezegd kunnen worden over de landen, geschiedenissen of onderwerpen waarover Mak dan zal schrijven.

Geen opmerkingen: