Een oefening in stijl
De eerste zin van Arnon Grunbergs eerste roman, die dit
voorjaar precies twintig jaar geleden is verschenen, is een van de mooiste
openingszinnen van de Nederlandse literatuur. 'Mijn vader handelde in postzegels,
in ieder geval dat dachten mijn moeder en ik.' De verwrongen jeugd, de moeizame
verhouding met zijn ouders, het wanhopige levensgevoel – de belangrijkste motieven
van Blauwe maandagen zitten er meteen
in. De zin intrigeert, roept de lust op verder te lezen. Maar belangrijker nog:
de zin bevat de magische schwung die alleen de allergrootsten hebben. Er lijkt
geen woord te veel in te staan, ieder woord staat op de juiste plek.
Het moet ook de kracht van Grunbergs taal zijn waardoor critici
hem inhaalden als groot talent en zijn debuut onmiddellijk veel lezers vond –
binnen vijf jaar volgden twintig drukken. Het verhaal heeft weinig om het lijf:
Blauwe maandagen bevat scènes uit de
jeugd en het leven van een jonge twintiger genaamd Arnon Grunberg, onderverdeeld
in vijf delen van ongelijke lengte. Hij vertelt over zijn mysterieuze overleden
vader, de joodse nukken van zijn familieleden, zijn middelbare schooltijd, zijn
eerste liefde en zijn verslaving aan prostituees. En dat alles zonder dat
Grunberg iets met al die anekdotes, herinneringen en terzijdes lijkt te willen.
Maar wat is de roman – aanvankelijk – verpletterend.
Grunbergs scherpe oog voor absurdistische situaties. De montage van totaal
verschillende mededelingen binnen één alinea. Het nihilisme waarmee de
hoofdpersoon afstand probeert te nemen van alles wat hem wordt opgedrongen: 'Ik
wantrouw mensen die over later begonnen. Dat doe ik nog steeds, want ze willen
je omkopen met dat later. Terwijl ze daar geen moer van weten. Net zomin als
ik. Er is helemaal geen tijd om te wachten op later.' Het heeft, ook nu nog,
het effect dat je de wanhoop van de hoofdpersoon rauwer dan ooit krijgt
opgediend. Je denkt diep in de ziel van een verlorene door te dringen.
Pas in de tweede helft verliest de roman zijn bezwerende
greep. Als de hoofdpersoon vertelt over de meisjes die hij betaalt voor seks,
steeds weer nieuwe meisjes, krijgt zijn monoloog iets eindeloos. Het gaat maar
door: het drankgelag in kroegen, het chaotisch huishouden dat wordt
voortgedreven door geldgebrek, de ontmoetingen met idioten die alleen worden
opgevoerd om hun vreemde stokpaardjes te berijden. De monoloog wordt bovendien
onevenwichtig doordat Grunberg regelmatig teruggrijpt op zijn vader of zijn
schooltijd, zonder daar nog iets nieuws aan toe te voegen. Blauwe maandagen had best tachtig bladzijden korter gemogen.
Grunberg schreef het boek ook zonder duidelijke opzet, als
je de ontstaansgeschiedenis van zijn debuut mag geloven. Hij was als uitgever
van zijn eigen Kasimir (voor niet-Arische Duitse literatuur) toen hij in 1991
naar de Frankfurter Buchmesse reisde. Daar zakte hij door met Fred Spek
(hoofdredacteur van Boekblad) en Vic van de Reijt (uitgever van Nijgh & van Ditmar). Hij bleek zo'n begenadigd
verteller dat de eerste hem een column aanbod en de tweede zei: schrijf die
verhalen toch op – in plaats van die geheel verzonnen verhalen en toneelstukken
die hij tot dan in eigen beheer had uitgegeven. Vervolgens leverde Grunberg een
enorm pak papier in, dat hij met Van de Reijt enigszins tot een geheel
componeerde.
Ook na het succes van zijn debuut presenteerde Grunberg zich
niet als de schrijver die niets anders kan en wil, zoals zo veel anderen doen.
Hij flirtte met het schrijverschap als iets tijdelijks. Misschien kon hij
alsnog zijn jeugddroom waarmaken: acteur worden. Tegen die achtergrond is het
des te wonderlijker dat Grunberg geen gimmick is geworden à la Herman
Brusselmans: een schrijver die steeds tandelozer voortdurend zijn eigen leven
tot slapstick maakt. Nee, hij bleek het schrijverschap wel degelijk serieus te
nemen. Hij ontwikkelde zich tot een auteur die zich probeert te verhouden tot
grote maatschappelijke problemen en zichzelf elke keer wil vernieuwen.
Daardoor herlees je Blauwe
maandagen twintig jaar na dato niet als het wondersucces van een one trick pony, dat inmiddels in zestien
talen is vertaald, maar als een
oefening in stijl. Later heeft Grunberg die stijl ingezet voor echte
meesterwerken als Tirza en De man zonder ziekte.
(Eerder verschenen in BOEK 3, 2014)
1 opmerking:
Verpletterend? De lust om verder te lezen? Bij herlezing van dit debuut viel het me erg tegen en kwam ik niet ver. Kan iets anders dan nog beter zijn na zulke bewoordingen, vraag ik me af.
Een reactie posten