Wat vertelt Jeroen Brouwers in Het hout? Het is 1953. De jonge Franciscaner monnik Bonaventura
krijgt dankzij zijn ondraaglijke kiespijn toestemming de poorten van het
klooster te verlaten: naar de tandarts, in het dorp verderop. Prompt wordt hij
verliefd. En het is nog wederzijds ook. De vrouw spoort hem aan het klooster
per direct te verlaten. Hij durft niet, maar wel ziet hij, nu een ander leven
mogelijk lijkt, steeds beter het collectieve misbruik van de jongentjes onder
de hoede van de orde, het zwijgen daarover, de collectieve hypocrisie en het
machtsmisbruik. Pas als Bonaventura zelf slachtoffer dreigt te worden, durft
hij de stap te wagen waar zijn geliefde op aandringt. Meer is het niet.
Met dit materiaal is een geweldige historische roman van te
maken, waarvoor Brouwers –deels opgegroeid onder de voortdurende dreiging van
monniken en hun educatief bedoelde slagwapens – uit eigen herinnering had
kunnen putten. Ondanks de inmiddels jarenlang aanhoudende ophef over het
seksuele misbruik in de rooms-katholieke kerk is het onderwerp onverminderd
interessant. Maar helaas. Er lopen in Het
hout zó veel broeders in het klooster rond die niet van de jonge pubers
kunnen afblijven (minstens de helft), dat het misbruik karikaturaal wordt – en
dus ongeloofwaardig. Dat alle personages van buiten het klooster die sprekend
worden opgevoerd, waaronder nota bene een lekenleraar voor aardrijkskunde, fel
afgeven op de ‘onzinwereld’ waarin Bonaventura vertoeft, versterkt het gevoel
dat Brouwers een louter cartooneske wereld heeft geschapen. Een kloosterschool
zou toch wel devotere leraren van buiten engageren? De aardrijkskundeleraar die
er nu is lijkt wel een atheïst. En dat begin jaren vijftig.
Ook als psychologische roman schiet Het hout tekort. Brouwers maakt duidelijk waarom broeder
Bonaventura toetreedt tot het klooster. Het is een laffe man die als
buitenstaander leraar Duits aan het klooster wordt en zich langzaam laat
inpalmen. Hij doet de gelofte omdat hij het lef niet heeft hem niet te doen.
Maar geloofwaardig wordt het nooit. Ik denk omdat we de hoofdpersoon leren
kennen op het moment dat hij bijna het punt heeft bereikt om de orde vaarwel te
zeggen. Hij geeft daarom vanaf de eerste pagina zo fel af op de monsters om hen
heen, hun wrede misdaden, het systeem van verraad en wantrouwen waarin ze
leven, dat het nooit invoelbaar – werkelijk invoelbaar – wordt wat hij in de
eerste plaats in het klooster te zoeken had.
Dus blijft over wat toch al het sterke punt van Brouwers is:
het taalvuurwerk en de fabelachtige wijze waarop hij motieven in zijn verhaal
inzet. Dat is in deze roman wél te vinden. Het vuurwerk knettert misschien niet
zo verblindend als in eerder proza van Brouwers, zijn pen zet nog altijd met
gemak het gros van zijn collega’s weg als stamelende minkukels. Vooral de
manier waarop hij in Het hout zinnen
niet afmaakt of lange, saaie verhalen in één zin aaneenklontert, vind ik
schitterend. Ook de manier waarop hij de bekering van Franciscus van Assisi in
verband brengt met Bonaventura’s afscheid van de orde en zo diens idealen afzet
tegen de pervertering ervan vele eeuwen later, maakt het slot van deze roman,
ondanks de totale ongeloofwaardigheid ervan, erg indrukwekkend.
Kortom: gemengde gevoelens over de nieuwe Brouwers.
Zie ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten