Alleen een schrijver heeft de volledige vrijheid om zijn fascinaties na te jagen
De wetenschap leek David Van
Reybrouck (1971) als middelbare scholier een oase. Ongehinderd door de
verwachtingen van de maatschappij zou hij, zoon van een spoorwegingenieur en
een docente plastische opvoeding, aan de universiteit zijn leven kunnen wijden
aan onderzoek en denkwerk. Voortgedreven door persoonlijke nieuwsgierigheid zou
hij de grenzen van de menselijke kennis verleggen. 'Een beschutte werkplaats'
noemde hij de wetenschap ooit.
Vanaf het moment dat de
West-Vlaming zich op de academie meldde, verging het hem voorspoedig. Hij
studeerde archeologie en wijsbegeerte in Leuven en Cambridge. Hij promoveerde
in 2000 in Leiden op een geschiedenis van de invloed van studies naar mensapen
op de beeldvorming van de vroegste mensen, waarna hij postdoctoraal onderzoeker
werd aan het departement geschiedenis van de Katholieke Universiteit Leuven.
Ook was hij redacteur van het vaktijdschrift Archaeological dialogues en had hij interessante nevenbaantjes als
het coördineren van de Archives of European Archaeology.
Hij hield zich bezig met
alles wat hem fascineerde. De geschiedenis van de archeologie, de architectuur
van negentiende-eeuwse dierentuinen, het koloniale verleden, de cultus van
opgezette dieren – de onderwerpen van zijn wetenschappelijke publicaties zijn
divers. Wat kon hij zich nog meer wensen?
Toch knaagde sinds 1994 de
twijfel. Toen de jonge twintiger in Cambridge met een zware griep in bed lag,
las hij Het verdriet van België van Hugo Claus. 'Na een trimester academisch geneuzel in upper class Engels vind ik plots mijn taal terug', schreef hij
daags na het overlijden van de grootste naoorlogse Vlaamse auteur. 'Nee, niet
het Nederlands natuurlijk, maar die eerste taal, dat lijzige West-Vlaams dat
gij als enige in het Nederlands wist weer te geven. (...) Drie dagen en nachten
lig ik in bed, te lezen en te rillen. Als ik genezen ben, heeft de wetenschap
voorgoed een deel van haar glans verloren. Er is een nieuwe koorts in me
gevaren.'
Het scheppen van taal – het
zoeken naar treffende metaforen, het vinden van de juiste cadans van een tekst,
het in elkaar zetten van een tegelijk geraffineerde en stevige structuur. Was
dat niet wat hij eigenlijk wilde?
Kort na voltooiing van zijn
proefschrift stortte Van Reybrouck zich op de ontdekking die hij een paar jaar
eerder had gedaan, dat de ongrijpbare Zuid-Afrikaanse dichter en
natuuronderzoeker Eugène Marais was geplagieerd door Maurice Maeterlinck, de
enige winnaar van de Nobelprijs voor de literatuur uit de Lage Landen. Hoe zat
dat precies? Hij reisde er met een beurs van het Fonds Pascal Decroos voor
Bijzondere Journalistiek zelfs voor naar Zuid-Afrika.
Het zou een reportage worden.
Uit verlangen schrijver te worden was hij inmiddels actief als freelance
journalist voor De Morgen. Het werd
een boek: De plaag, dat in 2001
verscheen. Geconfronteerd met de bittere realiteit van het multiculturele land
dat zo kort na het einde van de Apartheid zijn nieuwe identiteit zocht, kon hij
niet over zijn ervaringen daar zwijgen. 'De wrok van de blanke gemeenschap, de
verspreiding van aids, de alomtegenwoordige criminaliteit', zoals de achterflap
van het boek het opsomde – Van Reybrouck moest erover schrijven.
'Voor ik aan het boek begon,'
vertelde hij later in een interview aan zijn eigen krant, 'was ik een gedreven
onderzoeker. Je zou kunnen zeggen dat De plaag ook over mijn
metamorfose van nuchtere
onderzoeker naar razende reporter gaat. De
realiteit van Zuid-Afrika heeft
me doen beseffen hoe futiel mijn onderzoek was. Ik wou verslag doen van die ervaring, wou de versplintering die ik ondervond in
zo'n complex land zo nauwkeurig mogelijk weergeven, zonder met gemakzuchtige
oplossingen aan te komen dragen.'
Het vitaal geschreven boek
had succes. Van Reybrouck werd ervoor genomineerd voor de Gouden Uil. Hij won
de Vlaamse Debuutprijs. Hij kon verhalen en gedichten kwijt in prominente
literaire tijdschriften. Hij kreeg interessante aanbiedingen. Een column voor
een veelbeluisterd programma op de Vlaamse radio 1. Een theatermonoloog voor
Josse de Pauw, dat die Siel van die Mier
zou gaan heten.
Kon hij soms net als Hugo
Claus van de pen gaan leven?
'Ik heb het gevoel dat ik
binnenkort iets moet beslissen', vertelde hij ergens tegen het einde van 2004
aan De Pauw, nadat die zijn woorden eerder die avond op het toneel tot leven
had gewekt. Hij had het gevoel dat zijn handen schrijnden van het schrijven.
Maar: hij wilde niet dat ze heelden. De Pauw antwoordde resoluut: 'Gij moet
niet beslissen, gij. Gij hebt allang beslist, alleen weet ge dat nog niet.'
Toen hij thuisgekomen was,
zag hij een documentaire over Claus op televisie. 'Ik kan niet slapen die
nacht', blikte Van Reybrouck later terug. 'Ik denk aan dat congres in
Washington dat ik alleen maar heb kunnen overleven doordat ik Een zachte vernieling las, uw meest
miskende boek. Ik denk aan afgelopen zomer, toen die hittegolf nog erger werd
doordat ik voor de zoveelste keer De
Oostakkerse gedichten herlas. Ik denk aan middagen op het platteland
omgeven met Metsiers en Deedees.'
En hij besluit: 'Voortaan ga
ik alleen nog schrijven.'
Bovendien moet Van Reybrouck
inmiddels hebben begrepen dat alleen het schrijverschap hem volledige vrijheid
zou geven. De universiteit, dat is ook: eindeloos vergaderen, in colleges jaar
in jaar uit hetzelfde verhaal afsteken, fondsen werven voor onderzoek. Een
schrijver hoeft alleen maar een uitgever te vinden die erop vertrouwt dat zijn
persoonlijke interesse leidt tot een goed boek. En als een schrijver zo goed
zijn ambacht beheerst zoals Van Reybrouck, is dat vertrouwen er per definitie.
Sinds hij in 2005 afscheid
nam van al zijn academische verplichtingen heeft hij uitsluitend gedaan waar
hij goesting in had. Alle denkbare genres beoefenen: poëzie, romans, toneel,
essays. In ieder onderwerp duiken dat zijn belangstelling wist te wekken:
missionarissen in het postkoloniale tijdperk, mogelijke oplossingen voor de
crisis in de democratie, de geschiedenis van Congo vanuit het perspectief van
Congolezen zelf.
Nooit schreef hij een tekst
omdat hij er opdracht toe kreeg of vanwege het inkomen dat het opleverde, zo
lijkt het. Zelfs de teksten waarvan je dat het minst verwacht, zijn sterk
gedreven door persoonlijke motieven. De bundel Waar België voor staat met toekomstscenario's voor zijn verscheurde
vaderland, dat hij mede samenstelde, is ontstaan uit ongenoegen met de
groeiende separatistische neigingen in Vlaanderen. Zijn Pleidooi voor populisme is ingegeven door de schaamte die hij, lid
van de hoogopgeleide elite, voelde toen hij besefte neer te kijken op het
klootjesvolk. Hij wilde zijn eigen blinde vlek analyseren.
Terugkeren naar de
universiteit is voor hem geen optie meer – tenzij voor een tijdelijke aanstelling
als de Cleveringa-leerstoel aan de Universiteit Leiden die hij in het academiejaar
2011/2012 bekleedde. Onlangs bekende hij in het tijdschrift Vooys: 'Tien jaar geleden wist ik niets
over Congo, en nu ik het weet bieden ze me aan gasthoogleraar te worden, maar
geen haar op mijn hoofd die eraan denkt!' Dat zou me de totale horror lijken:
nog een keer hetzelfde vertellen. Geef me geen vak, geef me een vraag. Dan zal
ik to the best of my understanding and
knowledge proberen die vraag te beantwoorden. Heb ik hem eenmaal
beantwoord, dan vind ik hem niet meer interessant.'
Toch is Van Reybroucks
academische achtergrond altijd herkenbaar gebleven. Als archeoloog heeft hij
leren graven en denken. Als schrijver zijn graven en denken zijn
hoofdactiviteit gebleven, luidt het kernachtig op zijn eigen website. Aan al
zijn werk ligt uitputtende research ten grondslag. Het toneelstuk Missie bestaat voor meer dan tachtig
procent uit uitspraken van missionarissen die hij heeft geïnterviewd in het
veld in Congo of in hun Belgische rusthuizen. Zelfs zijn poëzie zou
ongeschreven zijn gebleven als hij, bij wijze van spreken, niet eerst in
archieven en bibliotheken had gespeurd naar relevante achtergrondinformatie of
op een locatie ter plekke de sfeer had geproefd.
'Research is voor mij ook
een kwestie van inspiratie', zei hij. 'Waarom zou je alles uit je duim moeten
zuigen als de meest onwaarschijnlijke verhalen zo klaarliggen? Je hoeft maar je
deur en raam open te doen om materiaal te vinden. Schrijvers met een writer's
block, ik kan me daar niets bij voorstellen. Ik vind de werkelijkheid de beste
fantasie. Ik snap niet dat mensen daar zo weinig mee doen.'
Ook zijn enige roman tot op
heden, het melancholiek getoonzette Slagschaduw
uit 2007, vond zijn oorsprong in diepgravend onderzoek. Ten eerste was dat de
speurtocht naar de vrouw die tachtig jaar geleden model stond voor het
standbeeld van Gabrielle Petit, een Belgische verzetsheldin uit de Eerste
Wereldoorlog. Zij beweerde dat ze reuma had gekregen van de lange dagen poseren
in het tochtige atelier van de beeldhouwer. Over deze onbekende plande Van
Reybrouck aanvankelijk een novelle.
Ten tweede kwam daar het
onderzoek bij naar wat hem zelf voortdreef. Van Reybrouck schiep daarop een
freelance journalist die het onderzoek naar het model verricht. Deze Rik, zo
sterk gemodelleerd naar zichzelf dat Van Reybroucks moeder zei dat ze Slagschaduw moeilijk anders dan als autobiografisch
kon lezen, worstelt met zijn verdriet – om een teloorgegane relatie, de dood
van een vriend en de moeizame relatie met een vaste opdrachtgever die
commerciële motieven laat prevaleren boven de inhoud. Alleen door de ontdekking
hoeveel geluk er schuilt in onderzoek doen en in scheppen, zonder je druk te
maken om het resultaat daarvan, slaagt Rik erin om een nieuwe balans te vinden
in zijn bestaan. Zoals, ongetwijfeld, voor de schrijver zelf geldt.
Een non-fictieauteur zal
Van Reybrouck zich nooit noemen. Hij is een kunstenaar voor wie de artistieke
en literaire keuzes minstens zo belangrijk zijn als de inhoudelijke.
Onvermoeibaar zoekt hij naar de juiste formulering. Als de monteur van een film
knipt en plakt hij net zo lang tot hij het perfecte ritme van de tekst heeft. De
spannende variatie van toon en stijl die zijn vaak alle kanten uitwaaierende
onderwerp binnen één tekst bij elkaar houdt.
'Tijdens het schrijven zelf
hanteer je geen principes, je werkt vooral op gevoel', legde hij ooit uit. 'Ik
besteed wel ontzettend veel aandacht aan de structuur van mijn teksten. Bij het
schrijven van Missie printte ik de
tekst op een gegeven moment uit. Ik legde de bladzijden uit op de vloer van mijn
atelier en begon post-its te plakken, om zo letterlijk de architectuur van die
tekst te zien: waar zegt wie wat, waar komt iets terug? Dat zijn technieken die
ik hanteer om een verhaal te stroomlijnen.'
Tegelijk verraadt ook zijn
stijl hoe schatplichtig hij is aan zijn wetenschappelijke achtergrond. Zoals
een archeoloog met kleine artefacten – een bijlpunt, een potscherf, een
halfvergane schoen – een hele geschiedenis kan blootleggen, zo zoekt hij in
iedere tekst opnieuw naar dat ene detail of dat ene beeld dat het hele verhaal vertelt.
Van Reybrouck is een meester van de beeldspraak.
Ook na De plaag hoefde de tot het schrijven bekeerde Van Reybrouck nooit
over gebrek aan erkenning te klagen. Bijna al zijn werk is bekroond of
genomineerd geweest. Maar één werk steekt in waardering bij jury's en publiek
boven alles uit: Congo. Een geschiedenis.
Na verschijning in het voorjaar van 2010 won het vuistdikke maar meeslepende
boek dat geschiedschrijving en journalistiek in één is, in het najaar binnen
een maand achtereenvolgens de Libris Geschiedenis Prijs, de Jan Greshoffprijs
en de AKO Literatuurprijs. Zoiets was nooit eerder vertoond.
Bij zo veel lof kon het tot
het uiterste nieuwsgierig gemaakte publiek niet achterblijven. Congo – al eerder een verkoopsucces in
Vlaanderen – schoot in Nederland de bestsellerlijst in. De paperbackeditie
miste nipt de eerste plaats, de hardcovereditie reikte tegelijkertijd tot
positie 53. Toen de jaarrekening werd opgemaakt stond het boek op 33 in de top
100 van bestverkochte boeken. En dat terwijl het de historie van een land
beschrijft waar niemand in Nederland ook maar iets van wist. Of het moest half
opgezogen kennis zijn over rubber, verkrachtingen en gigantische oerwouden.
Toen eenmaal vertalingen van Congo begonnen te verschijnen, volgde in
met name Frankrijk een nieuwe vloedgolf van prijzen. De meest waardevolle
daarvan vond Van Reybrouck de prijs die met het minste geld was gedoteerd: de
Prix Mahogany – een prijs zonder traditie en dus met nog weinig prestige, dat
de winnaar niet meer dan een Afrikaans schilderij oplevert, maar wél bedoeld
voor het beste boek over Afrika ten zuiden van de Sahara.
'Normaal wordt die prijs
alleen gegeven aan Afrikaanse auteurs, maar in dit geval aan een toch zéér
blanke schrijver, dus veel mooier kan een compliment niet zijn', reageerde de
winnaar van de editie 2013 in de categorie non-fictie. 'De uitreiking is zeer
informeel in een café in Parijs, waar de organisatie een zaaltje afhuurt voor
een veertigtal jonge Afrikaanse journalisten. Ik heb daar gewoon een aantal
uren mogen praten met deze briljante Afrikanen. Het was fantastisch, één van de
gelukkigste momenten van het jaar.'
Inmiddels is Van Reybrouck
al zo lang wetenschapper af dat hij onbeschaamd praat over het grootste
genoegen in zijn leven: het schrijven zelf. 'Ik beleef mijn gelukkigste
momenten als schrijver terwijl ik aan het schrijven ben. Het vastzitten in een
tekst en het helemaal niet meer weten, dat gevoel is mij vreemd, ik vind
schrijven een feest. Ik heb maar zelden vastgezeten in een tekst: Congo schreef heel erg vlot. Ik heb het
in elf maanden geschreven en dat waren elf buitengewoon helse, maar ook zeer
gelukkige maanden. Missie heb ik in
vier weken geschreven. Zodra ik echt goed weet waar ik naartoe ga is schrijven
een onwaarschijnlijk prettige, intense ervaring.'
Uitsluitend schrijven, en
daar research voor doen, dat lukt hem niet. Hij was voorzitter van PEN
Vlaanderen en fungeerde na de landelijke Belgische verkiezingen van 2010 en de
daaropvolgende slepende kabinetsformatie als boegbeeld van de G1000. Deze
'burgertop' was bedoeld om gewone burgers een stem te geven in de relevante
maatschappelijke discussies. Eerst kon het publiek via internet een lijst van
25 belangrijkste thema's samenstellen. Vervolgens werden 1000 willekeurige
burgers uitgenodigd erover te komen praten, waarna 32 Belgen de voorstellen
hebben uitgewerkt.
Waarom kon Van Reybrouck na
de publicatie van Congo niet 'een
beetje lummelen, een beetje op mijn lauweren rusten, een beetje van het succes
genieten'? Hij beantwoordde deze door een kennis opgeworpen vraag in het
dankwoord voor de Van Acker Prijs die hij in 2012 juist voor zijn inzet voor de
G1000 kreeg. 'In mijn eentje prutsen aan een tekst is het allerliefste wat ik
doe. Maar het is lastig schrijven als het dak lekt. En het dak lekt – onze
democratie waar wij allemaal zo veel aan te danken hebben – en nog geen klein
beetje ook. Daarvoor ben ik bereid een deel van mijn geloofwaardigheid op het
spel te zetten.'
Maar ook de energie kan hij
kennelijk alleen voor een nobel doel opbrengen als het leidt tot een boek. In
dit geval het vorig jaar verschenen Tegen
verkiezingen, waarin hij alles wat hij heeft geleerd over democratie en
verkiezingen heeft ingezet voor een vlammend, helder betoog over het loten als
mogelijke oplossing voor het afkalvende vertrouwen in de manier waarop wij
worden geregeerd. Want het schrijven – dat is de werkelijke oase waar hij
altijd naar terug zal keren.
(Eerder verschenen in het onlangs verschenen boekje ter gelegenheid van de uitreiking van de Gouden Ganzenveer 2014)
Zie ook de bekendmaking van de winnaar en de portretten van andere winnaars: Ramsey Nasr, Annejet van der Zijl en Joost Zwagerman.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten