Het eerste kwart eeuw
van Arnon Grunbergs schrijverschap gaat gelukkig niet onopgemerkt voorbij. De
cadeaus voor de jubilaris zijn de moeite.
Arnon Grunberg vijfentwintig jaar schrijver, dat moet
gevierd. Aangezien hij de grootste schrijver van het Nederlandse taalgebied is,
moet dat ook groots gebeuren. Gisteren opende een tentoonstelling op de afdeling
Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. Bij die gelegenheid werd hij benoemd tot Honorary Fellow aan de Faculteit van Geesteswetenschappen van
dezelfde universiteit. Tegelijk begon het onderzoek naar wat Grunbergs lezers
voelen tijdens het consumeren van zijn werk (zie hier) en verschenen twee
boeken over de auteur: Ich will doch nur, dass ihr mich liebt en een special
van het kwartaalblad De boekenwereld.
Maar wacht even: vijfentwintig jaar schrijver? Grunbergs debuut Blauwe maandagen verscheen toch in 1994? Inderdaad. De volledige
ondertitel van het eerbetoon dat zijn uitgeverij Nijgh & van Ditmar hem
brengt, luidt: '25 jaar schrijver (waarvan 5 jaar in het verborgene)'. In 1989
deponeerde Grunberg een exemplaar van zijn toneeltekst De dupe van Felix bij
het Nederlands Theaterinstituut. Het geldt daarom als eerste zelfstandige
publicatie – Blauwe maandagen is de veertiende in de officiële
bibliografie en alleen maar de eerste bij een grote uitgeverij. Daarnaast zijn
er nóg oudere, niet-zelfstandige publicaties bekend: in de zomer van 1982
leverde de 11-jarige auteur een bijdrage aan de jeugdrubriek van Vrij
Nederland.
De inventarisatie van Grunbergs jaren voor hij zich
presenteerde aan het grote publiek is de interessantste bijdrage aan het
jubileum. Er was al het een en ander bekend over de 'vlegeljaren', zoals
Grunbergs voormalige uitgever Vic van de Reijt het noemt. Maar nergens waren ze
zo uitvoerig gedocumenteerd als in Ich will doch nur etc. Alles staat erin: van
een afdruk van de bijdrage aan het opinieweekblad en de eerste interviews uit 1988
(omdat hij een toneelschrijfwedstrijd voor jongeren won) tot uitgebreide
citaten uit brieven aan zijn mentoren. Gezamenlijk werpen ze een fascinerende
blik op de tomeloze energie waarmee Grunberg zijn dromen najoeg.
Deze eerste aanzet tot een biografie is ingebed in een
logisch opgebouwd verhaal over Grunbergs leven en werk, waarin de verschillende
bijdragen – hoe anders van inzet ook – wonderlijk goed op elkaar inwerken. Zo
biedt Grunbergs door de Holocaust getekende familiegeschiedenis mooie achtergrondinformatie
bij Yra van Dijks analyse van zijn thema's. In zijn romans, beweert zij, is de
Shoah van doorslaggevende betekenis voor de manier waarop de auteur zijn
relatie met de Ander verwerkt. Hoe zeer Grunberg zelf in een uitstekend
interview van Mark Schaevers over zijn schrijverschap de betekenis van zijn
Joods-zijn ook probeert te nuanceren.
Niemand mag Grunberg een tweedegeneratieslachtoffer noemen.
Maar uit alle bijdragen blijkt dat de manier waarop zijn ouders zijn getekend
van cruciale invloed is op zijn persoon – en dus op zijn werk. Zoals hij zelf
al in 1992 in een subsidieaanvraag schreef: 'De enigen die mij tot jood willen
maken zijn mijn ouders. Zij en alleen zij hebben mij die morele dwang opgelegd.
Ik moet jood zijn om mij totaal onbekende mensen niet nog een keer te laten
sterven. Maar het zou een leugen zijn te zeggen dat ik daaronder lijd. Het is
niet deze dwang die mij tot een vreemde maakt, het is de onmogelijkheid om aan
deze dwang te voldoen, de onwil of onmacht mijn schuld in te lossen.'
Ook het dagboek van Hannelore Grünberg-Klein, de moeder van
de auteur, krijgt reliëf door de andere bijdragen in het boek. Los gepubliceerd
zou je zeggen: wat doet het ertoe? De jonge auteur was een onzeker, angstig, maar
brutale peuter. Dus? De melding dat hij op drieëneenhalf jarige leeftijd ieder
betoog eindigt met de vraag: 'Hoe vind je dit verhaal?' zou profetisch worden
geïnterpreteerd. Maar als je daarna leest over zijn hevige ambitie en zijn
moeizame verhouding met de Ander, is de brandendste vraag: wat valt er uit te
dagboek af te leiden van moeder Grunberg hem allemaal heeft aangedaan? Het
dagboek verdient uitputtende studie van de toekomstige biograaf.
Het thema-nummer van De Boekenwereld biedt enkele petites
histoires. Grunberg blikt zelf terug op zijn leven en werk – een lezenswaardig,
zij het wat beknopt stuk in vergelijking met eerdere autobiografisch getinte
lezingen. Hetzelfde geldt voor een interview met Vic van de Reijt en eenherinnering van Reinjan Mulder aan Marek van der Jagt, Grunbergs alter ego dathij uitgaf. Elders is het uitgebreider aan de orde gekomen. Interessanter zijn
daarom de fragmenten van faxen die Grunberg in 1997 aan zijn bureauredacteur
stuurde over het Boekenweekgeschenk De heilige Antonio.
Misschien is het themanummers het leukst als catalogus voor
wie de reis naar Amsterdam te ver is. De Boekenwereld biedt een ruime keuze
aan opmerkelijk illustratiemateriaal: volgekraste bierviltjes, flarden van
faxen en mails, een gesigneerd exemplaar van Onze oom aan zijn grootste
verzamelaar, die in het blad wordt geïnterviewd. Maar eerlijk gezegd verliest
het themanummer het ook op dit punt van Ich will doch nur etc.: de flyers van
zijn allereerste toneeluitvoeringen tot afdrukken van de eerste brieven aan Van
de Reijt. Allemaal net iets spannender.
(Eerder gepubliceerd op Knack.be, 30 okt)
Zie ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten